Browse Category: Klinische psychologie

Waarom leren kinderen vlotter een nieuwe taal dan volwassenen?

Hoewel zich uitdrukken in taal heel evident lijkt, is het verwerven van taal best een uitdagend opdracht. Denk maar eens aan een nieuwe taal leren. Het is goed mogelijk dat je nog steeds twijfelt over de subjonctives van être – Bescherelle ten spijt. Laat staan dat je incognito een baguette bij de lokale bakker bestelt. Quand les poules auront des dents. Tenzij je jong geleerd bent. Dan gaat het precies vanzelf – of althans zónder traceerbaar accent.
Kinderen zijn meer succesvol in het leren van taal dan volwassenen. Dit geldt zowel voor het leren van de moedertaal als het leren van een tweede taal. Een sprekend voorbeeld is de casus van Victor de l’Aveyron, het wolfskind dat opgroeide zonder taal en daarna nooit meer in staat was een moedertaal te verwerven. In 1967 definieerde Eric Lenneberg een “kritische” periode waarin je taal kan leren. Deze periode eindigt op het moment dat de taalfuncties in de (linker)hersenen zijn verankerd, met name rond de puberteit. Later werd dit genuanceerd, voornamelijk wat betreft het leren van een tweede taal. Volwassenen zijn nog steeds in staat om een nieuwe taal te leren, al het gaat niet meer zo vanzelf en zelden tot op moedertaalniveau. Men spreekt over een sensitieve periode voor taalverwerving die verdwijnt rond de puberteit.

Dit lijkt contra-intuïtief. Volwassenen blinken uit op tal van cognitieve vaardigheden. Ze hebben een grotere aandachtspanne, meer capaciteit in het geheugen en een complexer redeneervermogen dan kinderen. En toch leren ze taal niet zo vlot zoals kinderen dat doen. Dit paradox werd in 2005 door het tijdschrift Science uitgeroepen tot één van de belangrijkste maar nog steeds onopgeloste vragen in de wetenschappen. Meer dan tien jaar later zijn wetenschappers nog steeds op zoek naar antwoorden.

Een taal leren dat doe je niet zomaar. Of net wel?
In 1996 ontdekten Amerikaanse wetenschappers dat baby’s van amper 8 maanden oud in staat zijn om woorden te isoleren uit een continue stroom van spraakklanken enkel en alleen door te luisteren [1]. Hun brein pikt onbewust statistische regelmatigheden op die verstopt zitten in onze taal. In iedere taal komen bepaalde elementen (klanken, woorden, etc.) relatief vaak in combinatie voor. Een kind dat leert dat “grote”, en niet “degro” of “tehond” in “de grote hond” een apart woord is, heeft te maken met overgangswaarschijnlijkheden tussen de verschillende lettergrepen: de syllaben “gro” en “te” komen veel vaker samen voor dan “de” en “gro”. Bovendien zullen woorden in het Nederlands nooit eindigen met de klank ‘h’ en dus waarschijnlijk het begin van het volgend woord aanduiden [ook wel fonotactische regels genoemd]. Een kind ziet ook net vaker een grote hond dan een poes of een kleine hond wanneer deze klanken aangeboden worden. Soortgelijke statistiek kan ook gebruikt worden om grammaticaregels te leren. Bijvoorbeeld, de overgangswaarschijnlijkheid tussen een enkelvoudig onderwerp en -t (vb., hij loopt, zij fietst) is hoog en dus leert het kind dat het niet “broer loop” of “ik fietst” is. Steeds meer en recenter onderzoek laat zien dat statistisch leren een fundamenteel basismechanisme is in het jong brein dat helpt bij het leren van taal en andere vaardigheden zoals sport of muziek.

Hoe zit het dan als we ouder worden?
Ons vermogen tot statistisch leren verdwijnt niet met ouder worden. In tegendeel. We maken nog steeds onbewust gebruik van statistische regelmatigheden in onze omgeving om iets te bij te leren – denk bijvoorbeeld aan conditionering. Wat wel verandert is onze ervaring, de plasticiteit van ons brein en ons cognitief vermogen [2].
Hoe vertrouwder men wordt met de statistiek binnen één taalsysteem, hoe moeilijker het wordt om zich aan te passen aan de statistiek van een ander taalsysteem. Ervaring is een mes dat snijdt aan twee kanten. Door het oppikken van statistische regelmatigheden winnen we kennis in de ene taal maar ontnemen we tegelijk ons vermogen tot aanpassen aan de andere taal – zeker als deze taal er andere fonotactische of grammaticale regels op nahoudt. Dit kan echter niet verklaren waarom er ook een kritische periode lijkt te bestaan voor het leren van een eerste taal.

Tijdens het leren worden synaptische verbindingen gevormd tussen neuronen. De meeste neuronen worden aangemaakt voor het tweede levensjaar. Deze sterven geleidelijk af met ouder worden. Een jonger brein is hierdoor plastischer en daardoor ook beter uitgerust om taal te leren. Dit uit zich bijvoorbeeld in het feit dat kinderen sneller herstellen van traumatische schade aan de linkerhersenhelft (betrokken bij taalverwerving) dan volwassenen. Echter, verlies aan plasticiteit kan niet verklaren waarom volwassenen slechter worden in het leren van taal maar net beter in het leren van andere cognitieve vaardigheden.
Hoe ouder, hoe intelligenter – althans, het is maar hoe je het bekijkt. Door de groei van de prefrontale cortex, de voorste delen van het brein, krijgen volwassenen een beter cognitief vermogen. Deze groei start in de pubertijd en ontwikkelt zich verder tot en met het 25e levensjaar. Hierdoor leren volwassenen taal niet meer uitsluitend op een onbewuste manier, maar door actief en expliciet op zoek te gaan naar het onderliggend regelsysteem. Ze zoeken het te ver en zien door de bomen het bos niet meer. Of ze slaan te veel informatie tegelijk op en vergeten daarom sneller en slagen zaken door elkaar. Onderzoek met volwassenen toont bijvoorbeeld aan dat het brein sneller statistische regelmatigheden oppikt en minder snel vergeet wanneer men afgeleid is of wanneer de prefrontale activiteit onderdrukt wordt aan de hand van slaapmedicatie (benzodiazepines) en/of transcraniële magnetische stimulatie [3]. Less is more.

Wat nu?
In de loop der jaren zijn er al heel wat educatieve methoden gebaseerd op bovenstaande inzichten. Denk bijvoorbeeld aan de stijgende populariteit van immersie-scholen waar taal niet wordt onderwezen maar aangeboden (d.i., zo natuurlijk mogelijk) – en liefst zo vroeg mogelijk [4]. Er zitten echter nog steeds haken en ogen aan het wetenschappelijk debat rond sensitiviteit in taalverwerving. Er blijken ook verschillende sensitieve periodes te zijn voor verschillende aspecten van taal (fonologie, morfologie, syntax…) en sommige aspecten van taal hebben wel voordeel van expliciete onderwijsvormen (vb. onregelmatige vervoegingen, semantiek). Individuele verschillen in persoonlijkheid, motivatie, aanleg alsook sociale factoren spelen ook een rol.

Referenties
[1] Saffran, J. R., Aslin, R. N., & Newport, E. L. (1996). Statistical learning by 8-month-old infants. Science, 274(5294), 1926-1928.
[2] Thiessen, E.D., Girard, S. & Erickson, L.C. (2016). Statistical learning and the critical period: how a continuous learning mechanism can give rise to discontinuous learning. Cognitive science, 7:276-288.
[3] Smalle, E.H.M., Panouillères, M., Szmalec, A., & Möttönen, R. (2017). Language learning in the adult brain: Disrupting the dorsolateral prefrontal cortex facilitates word-form learning. Scientific Reports, 7: 13966.
[4] Simonis, M, Van der Linden, L, Galand, B, Hiligsmann, P, & Szmalec, A (2019). Executive control performance and foreign-language proficiency associated with immersion education in French-speaking Belgium. Bilingualism: Language and Cognition, 1-16.

 

Waarom piekeren we en kan dit kwaad?

Stel je eens het volgende scenario voor: je hebt overdag een kleine botsing gehad met de wagen. ‘s Avonds lig je in bed en geraak je maar niet in slaap. Je gedachten blijven afdwalen naar de botsing. Er zijn een aantal verschillende gedachten die je kan hebben. Zo kan het zijn dat je je afvraagt of de botsing vermeden had kunnen worden, dat je de komende dagen heel wat moet regelen om dit af te handelen, of waarom zo’n zaken altijd juist jou moeten overkomen.

Deze gedachten zijn piekergedachten: herhalende, ongewenste gedachten die blijven terugkomen, en die je niet zomaar kan stopzetten. Deze gedachten kunnen gaan over het verleden, het heden of de toekomst, en gaan typisch over negatieve gebeurtenissen of mogelijke problemen. Piekeren is een proces dat bij vrijwel iedereen eens voorkomt. Onderzoek toonde aan dat twee op de vijf mensen zelfs elke dag piekeren.

Hoe komt dit?
Piekeren helpt ons omgaan met vervelende situaties. We weten dat mensen meer piekeren wanneer stress aanwezig is. Piekeren kan helpen door enerzijds een oplossing te bedenken van een (toekomstig) probleem, of anderzijds reflectief te zijn over je eigen acties, zodat gelijkaardige situaties in de toekomst vermeden kunnen worden. Echter, soms blijven de piekergedachten aanwezig, leiden deze niet tot positieve uitkomsten en worden mensen gehinderd in hun dagelijks functioneren door het afleidend karakter van die gedachten die te pas en vooral te onpas opduiken. In het voorbeeld hierboven zijn de gedachten over de oorzaak en de toekomstige handelingen probleemoplossend. De vraag “waarom moet mij dit nu weer overkomen?” is dat echter niet.

Is dit gevaarlijk?
Af en toe piekeren is op zich onschuldig. Echter, wanneer dit te vaak en te langdurend voorkomt, zonder probleemoplossend te zijn, blijft men vaak hangen in angstige anticipatie. De hersenen worden getraind om die denkpatronen te gebruiken en na een tijdje zal dit de vaste manier van denken worden. Dit is minder onschuldig: we weten vanuit onderzoek dat overmatig negatief gepieker kan leiden tot een grotere kans op het ontwikkelen van verschillende mentale problemen waaronder depressie, angst, psychose en slapeloosheid. Piekeren is ook gelinkt aan slaapproblemen en lichamelijke klachten.

Wat kan je eraan doen?
Stoppen met piekeren is makkelijker gezegd dan gedaan. Door veelvuldig te piekeren, wordt dit zowat de standaard setting van je hersenen. Elke keer je piekert, wordt dit patroon verstevigd. Denk maar aan hoe het is om te wandelen doorheen een grasveld. Na een aantal passages zal je altijd datzelfde pad nemen, omdat de uitgesleten weg het makkelijkste is. Om van dat pad af te wijken – en dus om minder te piekeren – is soms wat moeite nodig. Piekergedachten onder controle te krijgen kan je dus leren door minder vaak gebruikte hersengebieden te gaan versterken, wat je kan zien als mentale fitness. Dat is precies wat de nieuwe computertraining van de Universiteit Gent probeert te doen. In die training word je verplicht om je aandacht te houden bij een moeilijke taak, waarbij er veel fouten worden gemaakt. Echter, je mag niet stilstaan bij die fouten want dan kan je de taak niet verder uitvoeren. Dat proces, het blijven focussen op datgene wat moet gebeuren, en het leren om niet te denken aan negatieve onbelangrijke zaken, maakt gebruik van de hersengebieden die piekeren tegengaan. De training bestaat uit een herhaling en combinatie van al die vermelde processen, binnen een stresserende context aangezien er dan vaker gepiekerd wordt. Door specifieke hersengebieden te versterken, zullen deze in het dagelijks leven ook een belangrijke rol kunnen gaan spelen. Hierdoor kan men uiteindelijk meer vat krijgen op piekergedachten.

Ook zijn er vormen van psychotherapie die pogen piekergedachten onder controle te houden. Je kan opteren om individueel te werken met een psychotherapeut, of een piekercursus volgen, wat je meestal in groep of online doet. Daar kan bijvoorbeeld het onderscheid tussen aanvaardbare en problematische vormen van gedachten aangeleerd worden of leren mensen zelf te herkennen wat hen mogelijk aanzet tot piekeren.

Ten slotte kan, indien een begeleidende arts dit nodig acht, ook medicatie gebruikt worden, al dan niet in combinatie met therapie.

Conclusie
Af en toe eens piekeren is heel menselijk en niets om je over zorgen te maken. Het kan tijdelijk een geschikte manier zijn om met gebeurtenissen om te gaan. Echter, wanneer de piekergedachten aanwezig blijven en storend worden voor het dagelijks functioneren kan dit wel problematisch zijn. Overmatig piekeren zorgt voor een grotere kans op het ontwikkelen van mentale problemen zoals depressie of angst, en kan ook reeds aanwezige problemen ernstiger maken. Er bestaan een aantal manieren om piekergedachten onder controle te houden: individuele psychotherapie, piekercursussen in groep, medicatie of de nieuwe piekertraining van de Universiteit Gent.

Wens je zelf de online piekertraining te proberen, of wil je vrijblijvend meer info? Stuur dan een e-mail naar cogtraining@ugent.be

Bronnen
Koster, E. H. W., De Lissnyder, E., Derakshan, N., & De Raedt, R. (2011). Understanding depressive rumination from a cognitive science perspective: The impaired disengagement hypothesis. Clinical Psychology Review, 31, 138–145. doi:10.1016/j.cpr.2010.08.005

Koster, E. H. W., Hoorelbeke, K., Onraedt, T., Owens, M., & Derakshan, N. (2017). Cognitive control interventions for depression: A systematic review of findings from training studies. Clinical Psychology Review, 53, 79–92. doi:10.1016/j.cpr.2017.02.002

Auteur
Jasmien Vervaeke: doctoraatstudent verbonden aan de vakgroep Experimenteel-Klinische en Gezondheidspsychologie en de onderzoeksgroep imec-mict-ugent. Momenteel werkt ze aan een doctoraat over de effectiviteit van cognitieve controle training als hervalpreventie bij voorheen depressieve personen in de context van een Toegepast BioMedisch onderzoek project.

Gerelateerde artikelen
Durf denken
Mensenkennis

 

Meer van hetzelfde alstublieft! Het emotionele leven van de multitasker.

Mogelijk herken je jezelf in het volgende scenario: je bent een document aan het voorbereiden op je computer en in de rechter onderhoek van het scherm zie je een melding binnen komen. Het is een e-mail die je meteen wil beantwoorden zodat hij niet op het ellenlange to-do-lijstje komt, maar toch maar eerst dat document afwerken. Je richt je aandacht terug op de tekst, maar niet veel later voel je de trilling van je smartphone: het is een Whatsapp-bericht van je huisgenoot. Nog voor je de kans had te antwoorden dat er nog brood in de vriezer zit komt de volgende melding reeds binnen. Je agenda deze keer: de volgende vergadering gaat beginnen. Het document zal nog even moeten wachten… Continue Reading

 

Protocol of maatwerk? Wetenschappelijke protocollen geen garantie voor succes in therapie

Zet vier willekeurige Belgen aan een tafel, en minstens één van hen zal bekend zijn met psychische klachten: ruim een kwart van de mensen krijgt er in het leven mee te maken. Wie hulp zoekt, komt steeds vaker in aanraking met zogenaamde ‘geprotocolleerde’ behandelplannen. Zeg maar: een strikt stappenplan. Zo’n stappenplan is afgestemd op specifieke diagnoses, zoals depressie, angst of burn-out, en geeft de therapeut een overzicht van specifieke interventies om dergelijke klachten mee aan te pakken. Het komt voort uit wetenschappelijk onderzoek en wordt dus ‘evidence-based’ genoemd. Continue Reading

 

Gespiegelde organen, gespiegelde hersenen?

In ongeveer 1 op 10.000 mensen liggen de inwendige organen niet op hun gebruikelijke plaats met het hart aan de linkerzijde en de lever aan de rechterkant, maar zitten ze precies omgekeerd.

Tot hiertoe werd aangenomen dat de atypische orgaanlocatie van deze zeldzame groep weinig invloed had op de organisatie van hun brein, maar onderzoekers van de Universiteit Gent hebben recent aangetoond dat dit niet helemaal klopt. Continue Reading

 

Omgaan met een kind met diabetes: ‘mind full’ of ‘mindful’?

Een kind opvoeden kan een hele uitdaging zijn. Maar wat als je kind ook nog eens een chronische ziekte heeft, zoals diabetes? Vooral bij jonge kinderen dragen ouders een grote verantwoordelijkheid over de dagelijkse diabetesbehandeling, wat kan zorgen voor gevoelens van stress en angst. Onderzoek toont bovendien aan dat dit in sommige gezinnen kan samengaan met een lager welzijn bij het kind. Maar hoe kunnen we tegengewicht bieden aan zo’n negatieve cirkel? Zijn er bepaalde kenmerken of vaardigheden die ouders kunnen ontwikkelen om op een andere manier om te gaan met dagelijkse spanningen? Vanuit de onderzoeksliteratuur krijgt mindfulness steeds meer aandacht. Echter, in de context van diabetes is dit concept nog maar weinig bestudeerd. Continue Reading

 

Piekeren is misschien toch niet zo onschuldig?

Depressie is een stemmingsstoornis die wereldwijd meer dan 300 miljoen individuen treft en dit aantal lijkt zorgwekkend te blijven stijgen. Op 10 jaar tijd is de prevalentie van depressie namelijk toegenomen met meer dan 18 %.

Eenmaal mensen een eerste depressie hebben meegemaakt, verhoogt dit bovendien de kans op een nieuwe.

Men is erdoor gevoeliger geworden voor negatieve gebeurtenissen. Kleine stresserende gebeurtenissen zijn vaak al voldoende om een nieuwe depressie te activeren. Continue Reading

 

Hoe snel passen we onze diepste voorkeuren aan? Kunnen we ook over Gandhi negatief denken?

We leven in een tijdperk waarin de media ons constant bombarderen met nieuwe informatie. Die informatie strookt niet altijd met onze eigen meningen en voorkeuren. Bart De Pauw doet ons vooral lachen, maar het voorbije jaar hoorden we ook heel wat minder positieve zaken over onze geliefde mediamaker. We worden vrolijk van de liedjes van rapper Boef maar we horen ook over zijn gedragingen ten opzichte van vrouwen waar we het niet mee eens zijn. Wat doet dergelijke informatie met onze spontane gevoelens en voorkeuren? Passen we ze moeiteloos aan of blijven we bij onze eerste mening? Continue Reading

 

Tussen ruzie en verbondenheid: zeven belangrijke tips om je relatie te versterken

Elke relatie telt

Ik ben net klaar met een stomende sessie relatietherapie in Zeeland en bedacht me even het volgende: ik heb volgens collega’s een “dragende stem” (lees: ze horen mij door de muren heen spreken, wat volgens mij zwaar overdreven is) maar dan nog word ik door sommige koppels moeiteloos “overstemd”. Zo zijn er koppels die schreeuwend elkaar bijna letterlijk de kamer uitvechten en daar al dan niet mijn meubilair voor willen gebruiken. Of koppels waarbij de temperatuur spontaan 10 graden onder 0 zakt, zelfs bij zwoele temperaturen in een lokaal zonder airco. Ik zie ook minstens evenveel, wellicht zelfs meer, liefdevolle en ontzettend zorgzame koppels, koppels die zoveel onmacht voelen en moegestreden zijn omdat ze x-aantal keer in volle snelheid knalden op dezelfde muur. Continue Reading

 

Hoe behandel je magerzucht in gezinnen? Experten en ervaringsdeskundigen aan het woord

België is op Europees vlak één van de koplopers wat betreft de aanwezigheid van eetstoornissen. Naar schatting heeft ongeveer 1% van de Belgische bevolking ooit aan anorexia nervosa of magerzucht geleden. De problematiek manifesteert zich meestal voor het eerst tussen het 10e en 20e levensjaar. Dat betekent dat ook ouders er mee te maken krijgen. In de behandeling van anorexia nervosa blijkt meervoudige familietherapie, waarbij meerdere gezinnen samenkomen rond de magerzucht van de (meestal vrouwelijke) kinderen of adolescenten, zeer effectief te zijn. In een recent ontwikkeld wetenschappelijk archief (zie www.singlecasearchive.com) vinden we een boeiend verhaal terug van de Duitse Miriam en haar moeder Marem. Continue Reading