Browse Category: Experimentele psychologie

Eigen militie eerst?

Joren Vermeersch is geen fan van Hezbollah en Hamas, dat mag duidelijk zijn [1]. De historicus schrijft in zijn columns in de Standaard dat Hezbollah de Israëlische burgerbevolking met “blind en niets ontziend geweld” bestookt, en dit “tot het land verdwenen is van de kaart van het Midden-Oosten” [2]. Over Hamas laat Vermeersch onder meer optekenen dat het een “genocidale beweging” is die “maar één einddoel [kent]: de vernietiging van de Joodse samenleving en de Joodse staat in Israël” [3].

Wettige zelfverdediging?
Opvallend mild is de columnist echter voor de keerzijde van de ideologische medaille. De nietsontziende oorlog in de Gazastrook omschrijft hij als “een militaire verdediging tegen de terreur van Hamas” die “opgedrongen werd door de terreurbeweging”, want “het is dat of de terreur van Hamas blijven ondergaan” [3]. Met andere woorden, voor de gruweldaden van Hamas – een ideologische tegenpool – is er geen enkel excuus, voor de slachtingen van het Israëlische leger – een ideologische verwant – is het recht op zelfverdediging een afdoende verklaring.

Geen kwestie van links of rechts
Vermeersch is in goed gezelschap met zijn bizarre asymmetrische veroordeling van geweld, en dat gezelschap situeert zich niet alleen aan de rechterkant van het politieke spectrum, wijst recent onderzoek uit [4]. In de nasleep van de bestorming van het Amerikaanse Capitool door aanhangers van Donald Trump in 2021, gingen onderzoekers uit de VS, België en Italië na hoe mensen reageren op nieuws over gewelddadige extremistische groeperingen en hun gruweldaden.

Hoofdonderzoeker James Johnson en zijn team legden hun participanten een (fake) krantenartikel voor. Daarin stond beschreven hoe een gewapende burgerwachtmilitie zich tijdens de verkiezingen had opgesteld bij een stembureau, en ter plekke in aanvaring kwam met een onschuldige kiezer. De helft van de participanten kreeg een versie van het artikel te lezen waarin het slachtoffer milde verwondingen opliep (vb., een verstuikte enkel), terwijl de andere groep te horen kreeg dat het slachtoffer met levensbedreigende verwondingen was afgevoerd (i.e., leden van de militie waren op hem blijven slaan en schoppen tot de man bewusteloos was). Het hele verhaal was losjes gebaseerd op- en vertoonde sterke overeenkomsten met reële voorvallen tijdens de verkiezingen van 2020 waarbij zwaarbewapende blanke en zwarte militieleden opdoken bij stemlokalen [5-6].

Let’s talk about race, baby
Belangrijk detail: de onderzoekers manipuleerden, behalve de aard van de verwondingen, ook de foto die naast het krantenartikel stond. De helft van de participanten kreeg namelijk een foto te zien van een militie die exclusief uit witte mensen bestond, terwijl de andere helft van te participanten uit de begeleidende foto kon afleiden dat de militie exclusief uit zwarte mensen bestond.

Wat bleek nu? De manipulatie van de etnische achtergrond van de militie bleek een heel grote rol te spelen in de reacties van de deelnemers aan het onderzoek. Globaal genomen waren participanten – niet geheel onverwacht – meer geneigd om een strenge bestraffing te eisen wanneer de militie een ideologische medestander symboliseerde: mensen met eerder rechtse opvattingen waren strenger voor de zwarte militie, terwijl mensen met eerder linkse opvattingen vooral een strenge veroordeling voor de witte militie vorderden.

Een asymetrie in mildheid
Dit “wegen met twee maten en gewichten” werd nog duidelijker wanneer de onderzoekers ook de aard van de verwondingen mee in rekening brachten. Indien mensen namelijk de daden van een militie moesten beoordelen waarmee zij een ideologische band hadden (i.e., een witte militie voor rechtse mensen en een zwarte militie voor linkse mensen), dan woog de aard van de verwondingen zwaar door in hun oordeel, en zagen zij lichte verwondingen als “verzachtende omstandigheden” (i.e., ze eisten een mildere straf). Wanneer de militie echter tot het andere ideologische kamp behoorde (ie., een zwarte militie voor rechtse mensen en een witte militie voor linkse mensen), dan was er van mildheid geen sprake en vertoonden de deelnemers “attentional blindness” of “aandachtsblindheid” (i.e., ze eisten een strenge straf, ongeacht de aard van de verwondingen). En, opvallend, deze “ideologische asymmetrie in mildheid” deed zich aan beide kanten van het politieke spectrum voor, zowel op rechts als op links.

Eigen militie eerst?
De onderzoekers kaderden hun bevindingen in de “worldview conflict” hypothese [7]. Mensen gaan nu eenmaal liever de wereld interpreteren in overeenstemming met hun eigen normen, waarden, en overtuigingen [8-9]. Als een direct gevolg daarvan gaan we liever extra negatief reageren op een ideologische opponent wanneer we daar de kans toe hebben (en verzachtende omstandigheden onder de mat schuiven), terwijl we bij een ideologisch medestander aandacht hebben voor het “volledige plaatje”. De hierboven beschreven resultaten (en hoogstwaarschijnlijk ook de columns van Joren Vermeersch) zijn een perfide illustratie van dit mechanisme.

Uiteraard zijn er een aantal belangrijke kanttekeningen te maken bij dit onderzoek. Ten eerste gaat het om hypothetische reacties van deelnemers bij een onderzoek. Of mensen dezelfde vooringenomenheid vertonen wanneer zij als jurylid figureren in een rechtbank, is moeilijk te zeggen. Ten tweede is de worldview conflict hypothesis an sich niet geheel omstreden, en vertoonden volgens critici de bedenkers ervan zelf een verdacht gebrek aan mildheid wanneer zij evidentie evalueerden die het linkse kamp als even bevooroordeeld portretteerde als haar rechtse evenknie [10]. Ten derde komen gewelddaden door rechtse milities de laatste decennia in de praktijk veel vaker voor dan gewelddadige acties vanuit linkse milities [11-13], waardoor het mogelijks zelfs wenselijk is om harder op te treden tegen rechts-radicale groeperingen – dat zal toekomstig onderzoek moeten uitwijzen.

Conclusie
Moraal van het verhaal? Vooraleer men een standpunt inneemt over gewelddadige conflicten, kan het geen kwaad om even in de eigen politieke boezem te kijken. Dit houdt in: evalueren of een bepaalde mildheid jegens één partij in het conflict werkelijk gerechtvaardigd is door de feiten, of eerder voortkomt uit een ideologische voorkeur. In het geval van Israël-Palestina, kan dergelijke introspectie helpen om tot een accuratere lezing te komen van de genocidale feiten en misdaden waaraan beide zijden – maar zonder enige twijfel toch voor het overgrote deel de Israëlische apartheidsregering [14] – zich schuldig maken.

Referenties:

[1] De Standaard, 6/11/2023. De cultus van de terugkeer. https://www.standaard.be/cnt/dmf20231105_96811894

[2] De Standaard, 30/09/2024. Terreurverheerlijking op de VRT. https://www.standaard.be/cnt/dmf20240929_95994780

[3] De Standaard, 15/01/20024. Het morele dilemma genaamd Gaza. https://www.standaard.be/cnt/dmf20240114_96541701

[4] Johnson, J.D., Sattler, D.N., Luo, S., Van Hiel, A., Dierckx, K., & Vezzali, L. (2024). Reactions to Violent Extremist Groups: Militia Race Determines Whether Low and High Authoritarians Have “Selective Contextual Blindness” to Critical Information that Diminishes Punishment. Accepted for publication in the Psychology of Violence.

[5] Buhl, L. (2020, Oct 17). Donald Trump’s call to militia to ‘Watch’ polling places raises fears of voter intimidation. Newsweek. https://www.newsweek.com/donald-trumps-call-militia-watch-polling-places-raises-fears-voter-intimidation-1539900#:~:text=Politics-,Donald%20Trump%27s%20Call%20to%20Militia%20to%20%27Watch%27%20Polling%20Places,Raises%20Fears%20of%20Voter%20Intimidation&text=At%202020%27s%20first%20(and%20perhaps,advocates%20and%20militia%20members%20alike.

[6 Coleman, A. (2020, Oct 12). Armed groups say they will show up to polling sites of Election Day, and experts are afraid it will intimidate voters. Insider. https://www.businessinsider.com/armed-groups-planning-to-monitor-polling-sites-on-election-day-2020-10]

[7] Brandt, M. J., & Crawford, J. T. (2020). Worldview conflict and prejudice. In B. Gawronski (Ed.), Advances in experimental social psychology (pp. 1–66). Amsterdam, NL: Elsevier Academic Press. https://doi.org/10.1016/bs.aesp.2019.09.002

[8] Brandt, M. J., Reyna, C., Chambers, J. R., Crawford, J. T., & Wetherell, G. (2014). The ideological-conflict hypothesis: Intolerance among both liberals and conservatives. Current Directions in Psychological Science23(1), 27-34. https://doi.org/10.1177/0963721413510932 

[9] Crawford, J. T., & Brandt, M. J. (2020). Ideological (a) symmetries in prejudice and intergroup bias. Current Opinion in Behavioral Sciences34, 40-45. https://doi.org/10.1016/j.cobeha.2019.11.007 

[10] Baron, J., & Jost, J. T. (2019). False equivalence: Are liberals and conservatives in the United States equally biased?. Perspectives on Psychological Science14(2), 292-303. https://doi.org/10.1177/1745691618788876 

[11] Stall, H., Kishi, R., & Raleigh, C. (2020). En n https://acleddata.com/2020/10/21/standing-by-militias-election/

[12] Jasko, K., LaFree, G., Piazza, J., & Becker, M. H. (2022). A comparison of political violence by left-wing, right-wing, and Islamist extremists in the United States and the world. Proceedings of the National Academy of Sciences119(30), e2122593119. https://doi.org/10.1073/pnas.2122593119 

[13] Gurcov, N., Audibert, N., Yiagopoulou, V., & Crisetig, J. (2024). Is radical group violence on the rise in the EU? ACLED insight. https://acleddata.com/2024/05/31/is-radical-group-violence-on-the-rise-in-the-eu-acled-brief/

[14] The Rights Forum (25/09/2024). Het geweld in Israël/Palestina sinds 7 oktober 2023. https://rightsforum.org/statistieken/

 

Op het kruispunt tussen taal en geheugen: vreemde talen als een poort naar valse herinneringen

Wanneer we denken aan geheugenonderzoek, wordt dit vaak gelinkt aan vergetelheid en de beangstigende gevolgen van neurodegeneratieve aandoeningen zoals Alzheimer en dementie. Maar geheugenonderzoek omvat meer dan alleen de studie van datgene wat we vergeten. Een groot deel van dit onderzoek richt zich op wat en hoe we ons precies dingen herinneren. Opmerkelijk is dat ons geheugen niet werkt als een simpel opnameapparaat, maar eerder functioneert als een Wikipedia-pagina die voortdurend wordt bewerkt door onszelf en anderen.


De invloed van taal op herinneringsvervalsing
Een fascinerende piste binnen het geheugenonderzoek is de observatie van herinneringsvervalsing. Onze herinneringen zijn geen directe weerspiegeling van de werkelijkheid, maar eerder een reconstructie van wat er zich eerder afspeelde. Na verloop van tijd zal ons brein onbewust ontbrekende elementen invullen om zo een coherente, gereconstrueerde herinnering naar voor te kunnen schuiven. Onze herinneringen zijn bijgevolg constructies, onderhevig aan tal van invloeden zoals suggestie, misinformatie en taal. Een beroemd experiment van Loftus en Palmer onderzocht het effect van bepaald taalgebruik op de ontwikkeling van valse herinneringen. De deelnemers keken naar video’s van auto-ongelukken en werden later ondervraagd over de gebeurtenissen. De vraag hoe snel de auto’s reden toen ze “botsten” leidde tot hogere inschattingen van de snelheid vergeleken met wanneer andere woorden zoals “aangereden”, “geraakt” of “getroffen” werden gebruikt. Bovendien waren diegenen die “gebotst”’ te horen kregen meer geneigd om een week later aan te geven dat ze gebroken glas hadden gezien, ook al was dat niet het geval in de video. Deze bevindingen suggereren dat ons geheugen niet immuun is voor de invloed van taal.


Ons geheugen speelt een prominente rol in het ophalen van woorden en hun betekenissen, en is cruciaal voor ons dagelijks functioneren en communicatie met anderen. Echter, dit proces is niet altijd feilloos. Het McDermott en Roediger- paradigma, ook bekend als het DRM-paradigma, is een geheugentaak waarbij deelnemers een lijst van conceptueel gerelateerde woorden moeten onthouden (bijvoorbeeld droom, kussen, nacht, rust, enzovoort), die allemaal gelinkt zijn aan één specifiek doelwoord (in dit geval slaap). Nadien worden de deelnemers gevraagd om zich zoveel mogelijk woorden te herinneren, waarbij het opvalt dat deelnemers vaak ten onrechte het woord “slaap” onthouden als zijnde gepresenteerd. Met andere woorden, ze hebben een valse herinnering aan het woord.


Synoniemen als instrument voor geheugenonderzoek
Eerder onderzoek heeft reeds aangetoond dat individuen vatbaarder zijn voor valse herinneringen in hun dominante taal in vergelijking met hun niet-dominante taal. Opvallend is ook dat dit verschil afneemt wanneer individuen vergelijkbare vaardigheidsniveaus in beide talen bezitten. In onze zoektocht naar een manier om na te gaan hoe mensen details onthouden in verschillende taalcontexten, kwamen we op het idee om synoniemen te gebruiken. Hoewel synoniemen verschillen in uitspraak en schrijfwijze, zijn ze vaak sterk verbonden in ons geheugen vanwege hun vergelijkbare betekenis. Deze eigenschap van synoniemen maakt ze geschikt voor onderzoek naar de invloed van taal op geheugenprocessen, met name om na te gaan of mensen gevoeliger zijn voor herinneringsvervalsing in hun moedertaal of in een tweede taal waarin ze minder vaardig zijn.


Betere herkenning in een tweede taal dan in onze moedertaal
Om deze vraag te beantwoorden, kregen deelnemers die tweetalig waren in het Spaans en Engels de opdracht om zowel Spaanse als Engelse woorden te onthouden. Vervolgens moesten ze in een herkenningstaak aangeven of ze de woorden eerder hadden gezien of niet. In deze herkenningsfase werden synoniemen toegevoegd om de deelnemers te verwarren en te testen of ze deze correct konden identificeren als niet eerder gezien. In eerste instantie onthulden de resultaten een betere herkenning voor Engelse woorden dan voor die in hun moedertaal, Spaans. Bovendien bleek dat we meer geneigd zijn om aan te geven dat we een woord eerder hebben gezien in onze moedertaal, terwijl we eigenlijk een synoniem gepresenteerd kregen. Met andere woorden, in onze moedertaal zijn onze herinneringen van de woorden minder gedetailleerd, wat ons vatbaarder maakt voor valse herinneringen. We vullen de gaten in ons geheugen op met informatie die ons waarschijnlijk lijkt, zoals het idee dat we dat woord al eerder hadden gezien tijdens het experiment, terwijl dit eigenlijk niet zo is.
Fouten maken is menselijk


De huidige bevindingen roepen interessante vragen op en wijzen op het belang van verder onderzoek naar de complexe samenwerking tussen taal en geheugen. Door dieper in te gaan op hoe taal invloed heeft op ons geheugen, kunnen we beter begrijpen hoe we informatie verwerken, opslaan en ophalen in verschillende taalomgevingen. Net zoals bij een Wikipedia-pagina, kan er voor ons geheugen geen garantie gegeven worden over de volledige betrouwbaarheid van herinneringen. Maar ondanks dat onze hersenen ons soms voor de gek houden, maken deze denkfouten ons simpelweg menselijk.

Auteur
Rachel Lemaitre studeert dit jaar af als theoretisch-experimenteel psycholoog aan de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (UGent). Ze ontving de Best Internship Award voor het onderzoek dat ze uitvoerde tijdens haar stage.


Bronnen
Loftus, E. (2013, June). How reliable is your memory? [Video]. ted.com. Retrieved March 5, 2024, from https://www.ted.com/talks/elizabeth_loftus_how_reliable_is_your_memory?utm_campaign=tedspread&utm_medium=referral&utm_source=tedcomshare
Roediger, H. L., & McDermott, K. B. (1995). Creating false memories: Remembering words not presented in lists. Journal of Experimental Psychology: Learning, Memory and Cognition, 21(4), 803–814. https://doi.org/10.1037/0278-7393.21.4.803
Suarez, M., & Beato, M. S. (2021). The Role of Language Proficiency in False Memory: A mini review. Frontiers in Psychology, 12. https://doi.org/10.3389/fpsyg.2021.659434

 

“Jong van geest blijven”: kan dat? Een studie over het verbeteren van geheugen bij senioren

Het is iets dat ons allemaal vroeg of laat overkomt: onze geheugencapaciteit vermindert naarmate we ouder worden. Het is een onderdeel van het normale verouderingsproces en gaat vooral samen met veranderingen in het korte termijn geheugen. Het korte termijn geheugen maakt het mogelijk om nieuwe informatie te verwerken en kort te onthouden. Deze invloed van veroudering op korte termijn geheugen kan zich bijvoorbeeld uiten als meer vergetelheid op oudere leeftijd.


Kan je er iets aan doen?
Het korte antwoord is ja. Cognitieve training en elektrische hersenstimulatie zijn technieken die frequent gebruikt worden om het geheugen te versterken. Cognitieve training omvat het systematisch aanbieden van taken die gebruik maken van het korte termijn geheugen. Elektrische hersenstimulatie gaat over het toedienen van zwakke stroomsignalen op het hoofd. Deze signalen bereiken de hersenen en kunnen zo op een veilige manier de hersenactiviteit beïnvloeden. Eerdere studies toonden reeds aan dat deze technieken een positief effect kunnen hebben op het korte termijn geheugen.


Een badmuts met elektroden
Een studie aan de Universiteit van Trento (Italië) onderzocht het effect van cognitieve training en elektrische hersenstimulatie op het korte termijn geheugen bij senioren. De studie bestond uit vier fases. In de eerste fase ontrafelden onderzoekers de geheimen van het geheugen bij senioren door gedragstaken en elektro-encefalografie (EEG) te gebruiken, waarbij de hersenactiviteit werd gemeten met een soort ‘badmuts’ vol elektroden. In de tweede fase kregen de senioren een mentale training, vergezeld van elektrische hersenstimulatie op specifieke regio’s die cruciaal zijn voor het korte termijn geheugen. De uitdaging werd opgevoerd naarmate de prestaties verbeterden, en de deelnemers werden verdeeld in groepen die wel of geen stimulatie ontvingen gedurende vijf intensieve sessies van ongeveer één uur, verspreid over opeenvolgende dagen. De derde fase was net als de eerste fase gericht op het analyseren van het korte termijn geheugen. In de laatste fase, ongeveer twee maanden later, voerden senioren dezelfde taken opnieuw uit en konden de onderzoekers zo onthullen of de mix van stimulatie en training een blijvende impact had op het geheugen.

Werkt het of niet?
Cognitieve training had een positief effect op de geheugencapaciteit van senioren. Of men nu elektrische stimulatie ontving of niet, men presteerde beter op geheugentaken na de tweede fase. Of de elektrische stimulatie het geheugen bevorderde, hing af van de persoon. Senioren die in de eerste fase een beter korte termijn geheugen hadden, haalden meer voordeel uit de elektrische stimulatie. Interessant genoeg, bleek hersenactiviteit ook te veranderen na de stimulatiefase. Deze bevindingen tonen aan dat cognitieve training en stimulatie dus wel degelijk een invloed hebben op het korte termijn geheugen.

Een vitale toekomst voor senioren
Met ongeveer 20% van de Vlaamse bevolking die 65 jaar of ouder is, en mensen die steeds langer blijven werken, is het korte termijn geheugen een cruciaal hulpmiddel in het dagelijks leven. Of het nu gaat om eenvoudige taken zoals het onthouden van boodschappenlijstjes of complexere zaken zoals financiën en gezondheidsinformatie, we vertrouwen voortdurend op ons korte termijn geheugen. Daarom is het niet alleen belangrijk om het effect van veroudering op het geheugen te begrijpen, maar ook om te onderzoeken hoe we gezond ouder worden kunnen bevorderen. Kortom, de sleutel tot een vitale toekomst zit hem in het effectief ondersteunen van ons geheugen.

Auteur
Lisa Moreel studeerde af als experimenteel psycholoog aan de Universiteit Gent. Ze won in 2023 de Best Internship Award aan de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen voor het onderzoek dat ze uitvoerde tijdens haar stage aan de Universiteit van Trento.


Referenties
Assecondi, S., Villa-Sánchez, B., & Shapiro, K. (2022). Event-Related Potentials as Markers of Efficacy for Combined Working Memory Training and Transcranial Direct Current Stimulation Regimens: A Proof-of-Concept Study. Frontiers in Systems Neuroscience, 16. https://doi.org/10.3389/fnsys.2022.837979


Attention, Perception & Aging Lab (APA), Center for Mind/Brain Sciences – CIMeC, University of Trento. https://r1.unitn.it/apa/en/

 

Virtueel aangestaard: de invloed van een virtueel publiek op taakprestatie, leren en stress

Het is eindelijk zo ver: na maanden repeteren speelt het theatergezelschap voor een uitverkochte zaal. Dennis voelt meteen de kick wanneer hij in de schijnwerpers staat en overtreft zichzelf. Kim daarentegen verstijft bij het zien van de volle zaal en struikelt over zowat elke zin. Herkenbaar? Hoe denk je dat je zelf zou reageren wanneer alle ogen op jou zijn gericht? En maakt het verschil of je ‘in het echt’ op een podium staat, of op een virtuele manier met behulp van de nieuwste technologie?

Al meer dan een eeuw geleden stelden wetenschappers vast dat mensen beïnvloed worden door de aanwezigheid van toeschouwers wanneer ze een taak uitvoeren. Doorgaans stijgt onze stress in het bijzijn van een publiek. Ook worden we over het algemeen beter in het uitvoeren van makkelijke taken, maar slechter in het uitvoeren van moeilijke en nieuwe taken wanneer we deze uitvoeren voor een publiek.

Een interessant verschil met 100 jaar geleden is echter dat de opkomst van nieuwe technologie zoals virtual reality (VR) het mogelijk maakt om taken te oefenen en uit te voeren in een virtuele wereld met virtuele toeschouwers. In plaats van elke avond in de keuken teksten te herhalen, zouden Dennis en Kim bijvoorbeeld een VR-bril kunnen opzetten en zich in een uitverkocht theater kunnen wanen. Maar zouden deze virtuele toeschouwers ook een gelijkaardig effect hebben in vergelijking met een echt publiek? Dat wilden we testen in onze studie.

De impact van het horen en zien van een virtueel publiek

In onze studie kregen de deelnemers acht bollen te zien in VR. Deze bollen lichtten een voor een op, en de taak was om de oplichtende bol zo snel en juist mogelijk aan te raken met een van de controllers. Aangezien de bollen steeds in terugkerende patronen oplichtten, konden deelnemers de volgordes aanleren. Taakprestatie maten we op basis van reactiesnelheid en het aantal fouten, en het aanleren maten we door naar de evolutie in reactiesnelheid en het aantal fouten doorheen de taak te kijken.

Ook het ervaren van stress brachten we in kaart via zelfrapportage en fysiologische metingen (namelijk pupilgrootte en hartslag). De deelnemers voerden de taak uit in een lege virtuele ruimte of in de aanwezigheid van een virtueel publiek. We verwachtten dat mensen meer stress zouden ervaren en dat ze het moeilijker zouden hebben met het leren en uitvoeren van de nieuwe taak in de aanwezigheid van het virtuele publiek. Verder waren er tijdens de taak ofwel omgevingsgeluiden (bv. een printer) ofwel menselijke geluiden (bv. hoesten) te horen. Aangezien de menselijke geluiden zorgen voor een extra hint naar de aanwezigheid van het virtuele publiek, vermoedden we dat het effect van een virtueel publiek op taakprestatie, leren en stress meer uitgesproken zou zijn bij het horen van de menselijke geluiden.

In tegenstelling tot voorgaand onderzoek met een echt publiek, werden taakprestatie en leren niet beïnvloed door de aanwezigheid van het virtuele publiek. Deelnemers gaven wel aan meer stress te ervaren wanneer ze de taak moesten uitvoeren voor een virtueel publiek. De fysiologische stressmetingen ondersteunden deze bevinding slechts gedeeltelijk. Waar hartslag niet beïnvloed werd door het virtuele publiek, was de pupil groter in het bijzijn van de virtuele toeschouwers. Een belangrijke kanttekening is echter dat een vergroting van de pupil niet enkel veroorzaakt kan worden door hogere stressniveaus, maar ook door een donkerdere omgeving. Vervolgonderzoek moet daarom uitwijzen of dergelijke veranderingen in pupilgrootte ook terug te vinden zijn onder gecontroleerde lichtomstandigheden. Tot slot had het laten horen van omgevingsgeluiden of menselijke geluiden geen invloed op de resultaten.

Hoe realistisch is VR?

Waarom worden effecten van een echt publiek op taakprestatie en leren niet teruggevonden met een virtueel publiek? Een mogelijke verklaring is dat mensen zich ervan bewust zijn dat de virtuele toeschouwers hen toch niet kunnen beoordelen. Anderzijds kan het zijn dat de kwaliteit van de virtuele omgeving niet overtuigend genoeg was. Voorgaand onderzoek vond namelijk enkel een invloed op taakprestatie wanneer deelnemers het virtuele publiek realistisch vonden. Deelnemers aan de huidige studie beoordeelden het virtuele publiek echter als slechts matig realistisch. Gezien de continue verbeteringen in de kwaliteit van VR, is het dus mogelijk dat effecten van een virtueel publiek op taakprestatie en leren wel gevonden worden in toekomstige studies die een meer realistische VR-ervaring kunnen bieden.

Wordt vervolgd?

Deelnemers aan onze huidige studie gaven aan meer stress te ervaren wanneer ze een taak uitvoerden voor een virtueel publiek. Dit was echter niet het geval voor alle fysiologische stressmetingen: de pupilgrootte nam toe maar de hartslag niet. Verder vonden we geen verschillen in taakprestatie of leren wanneer de taak uitgevoerd werd met of zonder een virtueel publiek. Toekomstig onderzoek moet uitwijzen of een meer realistisch virtueel publiek wel een invloed kan hebben op taakprestatie en leren. En jij, hoe denk je dat je zelf zou reageren wanneer alle virtuele ogen op jou zijn gericht?

Auteur

Lune Coorevits behaalde haar diploma Theoretische en Experimentele Psychologie aan de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (UGent). Ze ontving de Best Internship Award voor het onderzoek dat ze uitvoerde tijdens haar stage bij imec-mict-UGent.

Bronnen


Bond, C. F., & Titus, L. J. (1983). Social facilitation: A meta-analysis of 241 studies. Psychological Bulletin, 94(2), 265–292. https://doi.org/10.1037/0033-2909.94.2.265
Durnez, W., Bombeke, K., Joundi, J., Zheleva, A., Cracco, E., Copman, F., Brass, M., Saldien, J., & De Marez, L. (2020). Fake people, real effects: The presence of virtual onlookers can impair performance and learning. In J. Y. C. Chen & G. Fragomeni (Eds.), Virtual, augmented and mixed reality. Design and interaction (pp. 440–452). Springer. https://doi.org/10.1007/978-3-030-49695-1_29
Strojny, P. M., Dużmańska-Misiarczyk, N., Lipp, N., & Strojny, A. (2020). Moderators of social facilitation effect in virtual reality: Co-presence and realism of virtual agents. Frontiers in Psychology, 11, Article 1252. https://doi.org/10.3389/fpsyg.2020.01252

 

Worden studenten met een migratieachtergrond extra benadeeld door de verengelsing van ons hoger onderwijs?

Engels in het hoger onderwijs: het is een onderwerp dat de laatste jaren voor een levendig debat zorgde in de maatschappij. Sommige academici zien alleen maar voordelen, maar voor anderen is het een ware nachtmerrie.


Een van de argumenten die tegenstanders blijven opwerpen in het debat is de groeiende sociale ongelijkheid tussen autochtone studenten en studenten met een migratieachtergrond. Door het gebruik van Engels zou de moeilijkheidsgraad van ons onderwijs namelijk toenemen en zou ook de drempel om door te stromen naar het hoger onderwijs verhogen. Deze consequenties hebben volgens sommige academici hoofdzakelijk een impact op studenten met een migratieachtergrond. Als gevolg zou de sociale gelijkheid dus in het gedrang komen. Maar waarom zouden deze veranderingen enkel deze specifieke groep treffen? De verklaring die sommige tegenstanders hiervoor geven stelt dat autochtone studenten Engels meestal als tweede taal hebben, terwijl het voor studenten met een migratie achtergrond vaak hun derde of zelfs vierde taal is. Met andere woorden, deze academici gaan ervan uit dat mensen hun tweede taal beter beheersen dan hun derde taal. Het is echter opvallend dat ze deze opinie bijna nooit onderbouwen met onderzoeksgegevens. We kunnen ons dan ook de vraag stellen “houdt dit argument wel steek?”.


Effect Engels op studeerprestatie autochtone studenten

Sommige onderzoekers hebben in het kader van dit debat enkele studies gewijd aan de impact van Engels in het hoger onderwijs. Een voorbeeld hiervan is het onderzoek van Vander Beken en Brysbaert (2018). Deze onderzoekers bestudeerden het effect van Engels als tweede taal op de studeerprestaties van autochtone studenten. Uit de resultaten bleek dat er geen taaleffect is bij examens met meerkeuze vragen, maar wel bij het beantwoorden van open vragen. Met andere woorden, autochtone studenten behalen een hogere score op open vragen na het studeren in het Nederlands in vergelijking met het Engels. Jammer genoeg beperken deze studies zich tot het bestuderen van het effect van Engels op de studeerprestaties van autochtone studenten. In onze studie besteden we echter ook aandacht aan studenten met een migratieachtergrond.


Engels lijkt niet moeilijker voor de migratiegroep
Aan de hand van dit onderzoek wilden we de potentiële negatieve impact van Engels nagaan op de studeerprestaties van studenten met een migratieachtergrond. We vergeleken de resultaten van een groep studenten met een migratieachtergrond (migratiegroep) met die van een groep autochtone studenten (controlegroep). De studenten in de migratiegroep hadden een andere moedertaal dan Nederlands en Engels en spraken deze talen ook niet thuis. Naast Turks, de moedertaal van ongeveer 30% van de deelnemers, waren Pools en Frans de meest voorkomende moedertalen bij de proefpersonen. De groep omvatte zowel eerste als tweede en derde generatie migranten. De studenten in de controlegroep hadden allemaal Nederlands als moedertaal. Tijdens het experiment studeerden de proefpersonen een tekst in het Nederlands of Engels. Na deze studeerfase boden we een distractortaak aan waarna er een testfase was. In de testfase vroegen we de proefpersonen om zoveel mogelijk informatie die ze zich herinnerden uit de tekst te noteren. De deelnemers aan de studie doorliepen deze sequentie voor beide talen. De resultaten geven we weer in Figuur 1.

Uit de resultaten bleek dat, net zoals in de studie van Vander Beken en Brysbaert (2018), de controlegroep een hogere score behaalde op de Nederlandse test in vergelijking met de Engelse test. Voor de migratiegroep is er een bijna significant verschil gevonden tussen beide talen. Naast deze analyses op groepsniveau, keken we ook naar de resultaten op niveau van taal. Deze analyse zorgde voor enkele onverwachte resultaten. Voor Nederlands vonden we namelijk een significant verschil tussen de migratiegroep en controlegroep, maar verassend genoeg bleek er voor Engels geen significant verschil te zijn tussen beide groepen. Met andere woorden, de migratiegroep scoorde significant lager dan de controlegroep, maar enkel op de Nederlandse test. Verder vonden we geen interactie effect tussen groep en taal, wat erop wijst dat Engels niet moeilijker lijkt voor de migratiegroep dan voor de controlegroep.


Nederlands hanteren als onderwijstaal zorgt voor meer ongelijkheid
Concluderend kunnen we stellen dat onze studie geen evidentie biedt voor de stelling dat studeren in het Engels moeilijker is voor studenten met een migratieachtergrond dan voor autochtone studenten. Het argument dat Engels voor meer ongelijkheid zorgt lijkt dus niet op te gaan. Integendeel, het is niet Engels, maar Nederlands dat lijkt te zorgen voor een grotere ongelijkheid. Toekomstig onderzoek dient dus meer aandacht te besteden aan wat daar precies de oorzaken van zijn.

Auteur

Sarah Slabbaert studeerde af als experimenteel psychologe aan de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (UGent). Ze won de Best Intership Award op basis van haar wetenschappelijke verdienste en sterke wetenschapscommunicatie.

Referenties

Bardoel, F. (2017, July 12). Verengelsing slecht voor de emancipatie lagere klassen. Univers. https://universonline.nl/nieuws/2017/07/12/verengelsing-slecht-voor-de-emancipatie-lagere-klassen/

D’hamers, E. (2018, September). Is meer Engels in het hoger onderwijs wel een goed idee? Knack. https://www.knack.be/nieuws/belgie/is-meer-engels-in-het-hoger-onderwijs-wel-een-goedidee/article-opinion-825297.html

De Moor, A. (2017). Is de verengelsing van onze maatschappij een veelkoppig monster ? Science Guide, 1–6.

Laureys, G. (2019). Niet tegen Engels, wel voor Nederlands. Vrt Taal. https://vrttaal.net/nieuws/opinie-niet-tegen-engels-wel-voor-nederlands

Maes, H., Van Besien, D., Duchateau, G., Laureys, G., De Moor, A., Storme, M., Becue, P., Roukens, J., Fleerackers, F., Coninx, I., Ponette, E., Daelemans, B., De Haes, D., De Waele, W., & De Wit, W. (2020). “Het is onaanvaardbaar dat er nog maar gedacht kan worden aan het verder verengelsen van het onderwijs.” Knack. https://www.knack.be/nieuws/belgie/het-is-onaanvaardbaar-dat-er-nog-maar-gedacht-kan-worden-aan-het-verder-verengelsen-van-het-onderwijs/article-opinion-1572193.html

Raad Hoger Onderwijs. (2017). Advies taalbeleid in het Vlaamse hoger onderwijs.
Roose, P. (2017). Engelstalig hoger onderwijs is asociaal. Doorbraak.be. https://doorbraak.be/engelstalig-hoger-onderwijs/

Van Besien, D., Duchateau, G., Laureys, G., De Moor, A., Storme, M., Becue, P., Debrabandere, P.,Roukens, J., Fleerackers, F., Ponette, E., De Waele, W., De Wit, W., Coninx, I., Devreese, J.,Maes, H., Roosens, H., & Debruyne, G. (2020). Verengelsing hoger onderwijs is slecht idee. Doorbraak.Be. https://doorbraak.be/verengelsing-slecht-idee/

Vander Beken, H., & Brysbaert, M. (2018). Studying texts in a second language: The importance of test type. Bilingualism, 21(5), 1062–1074. https://doi.org/10.1017/S1366728917000189

 

Hoe maken mensen met autisme complexe bewegingen?

We hebben allemaal al wel eens aardappelen geschild. Al was het om kroketjes, gebakken patatjes of puree te maken. De eerste schil gaat vaak een beetje moeizaam. Het zijn misschien een ander soort aardappelen dan je gewoon bent of een nieuw mesje. Na een paar schillen, gaat het vlotter en na een paar aardappelen heb je een beweging gevonden die werkt en die je opnieuw en opnieuw kan hergebruiken. Maar dit kan ook wel eens moeilijkheden geven. Stel je nu voor dat er een aardappel is met veel oneffenheden en bochten. Nu moet je je beweging aanpassen en er extra bochten in steken. Dit gaat plots terug veel moeizamer. Zelfs moeizamer dan als het allemaal aardappelen geweest waren met bochten. In je hoofd had je een offline motorplan gecreëerd (een beweging gepland, gebaseerd op je voorgaande bewegingen) dat je opnieuw en opnieuw kon gebruiken maar plots moest je een online aanpassing maken aan het motorplan.

Autisme en bewegen
Mensen met autisme spectrum stoornis (verder vermeld als autisme) hebben moeilijkheden met sociale interactie en vertonen vaak beperkte en repetitieve gedragingen. Daarnaast hebben veel mensen met autisme moeilijkheden met het uitvoeren van verschillende soorten bewegingen. Zo heeft onderzoek bijvoorbeeld gevonden dat ze moeilijkheden hebben bij evenwichtsoefeningen en het maken van arm- en handbewegingen. Er zijn meerdere theorieën over hoe het komt dat mensen met autisme hier problemen mee hebben. Zo kan het zijn dat ze een probleem hebben met het integreren van informatie uit verschillende zintuigen. Een andere theorie is dat ze moeite hebben met het creëren van een offline motorplan en elke beweging opnieuw moeten bedenken zonder voorgaande bewegingen in rekening te brengen. Daarbovenop zouden zo ook nog moeite hebben met het maken van online aanpassingen aan hun motorplan. De vorige onderzoeken die onderzoek deden naar online en offline motorplannen van mensen met autisme hebben hun conclusies vaak gebaseerd op reactietijden (hoe snel iemand iets uitvoert) maar over het algemeen zijn mensen met autisme trager in het uitvoeren van een beweging.

Offline motorplannen
Met dit onderzoek wilden we te weten komen of mensen met autisme nu effectief slechter zijn in het creëren van offline motorplannen. Hiervoor moesten participanten met en zonder autisme een repetitieve beweging uitvoeren op een tablet. Er was een vierkantje onderaan en bovenaan van het scherm. Participanten moesten met een stilus beginnen in het onderste vierkantje en zo snel en accuraat mogelijk naar het bovenste vierkantje bewegen. Af en toe kon het wel zijn dat er plots een obstakel verscheen in het midden van het scherm waar ze rond moesten gaan. Er waren 4 verschillende blokken in het experiment waarbij elke blok 100 trials had. In elk blok was de kans op het verschijnen van een obstakel anders. Ofwel was er 0% kans op het verschijnen van een obstakel (0 trials met een obstakel), 25% kans (25 trials met obstakel), 75% kans (75 trials met obstakel) of 100% kans (100 trials met obstakel). De blokken waarbij er nooit een obstakel of altijd een obstakel verscheen waren toegevoegd aan het experiment als controle om te kijken of mensen in die blokken ofwel altijd in een rechte lijn (0% blok) van het ene naar het andere vierkant gingen ofwel altijd in een boog (100% blok).

Om te weten te komen of de deelnemers een offline motorplan genereerden, keken we naar de trials die volgde op een trial waarbij er een obstakel was (zie afbeelding boven). Als mensen een offline motorplan genereren, zouden ze na een trial met een obstakel al beginnen met het maken van een bocht (zelfs vooraleer ze zien of er een obstakel aanwezig is of niet). Als er dan geen obstakel blijkt te zijn, moeten mensen online aanpassingen maken aan hun motorplan om met een rechtere lijn naar het bovenste vierkantje te gaan. In de 75% blok zou hun bocht rond het obstakel groter moeten zijn dan in de 25% blok omdat ze in de 75% blok vaker een obstakel kunnen verwachten.

Over het algemeen vonden we dat mensen in de 75% blok een grotere bocht maakte dan in de 25% conditie. Wat betekent dat mensen een offline motorplan maken. Hierbij was er geen verschil tussen mensen met autisme en zonder. Mensen met autisme zijn dus in staat om een offline motorplan te genereren. Over het algemeen waren mensen met autisme wel trager dan mensen zonder autisme om van het ene vierkantje naar het andere te gaan. Als we onze resultaten enkel zouden baseren op reactietijden zouden we wel verschillen vinden tussen mensen met en zonder autisme op hoe goed ze zijn in het maken van offline motorplannen.

Tot slot
Mensen met autisme zijn dus wel in staat om offline motorplannen te maken. Het kan wel zijn dat ze meer moeite hebben met het online aanpassen van die motorplannen. Verder onderzoek moet dit uitwijzen.

Auteurs
Hannah De Laet ontving de “best internship award” tijdens haar studie theoretische en experimentele psychologie aan UGent voor het werk dat ze deed tijdens haar stage in King’s College London en werkt op dit moment aan de VUB als wetenschappelijk medewerker. Dr. Tegan Penton deed haar doctoraat aan King’s College London en werkt momenteel als post doctoraal onderzoeker aan Goldsmiths University of London. Dr. Caroline Catmur is hoofddocent aan King’s College London en Prof. dr. Geoff Bird is verbonden aan Oxford University.

Bronnen
Cook, J. L., Blakemore, S., & Press, C. (2013). Atypical basic movement kinematics in autism spectrum conditions. Brain, 136, 2816–2824. https://doi.org/10.1093/brain/awt208


Glazebrook, C. M., Elliott, D., & Szatmari, P. (2008). How do Individuals with Autism Plan Their Movements ? Journal Autism Developmental Disorders, 38, 114–126. https://doi.org/10.1007/s10803-007-0369-1

Gowen, E., & Hamilton, A. (2013). Motor Abilities in Autism : A Review Using a Computational Context. Journal Autism Developmental Disorders, 43, 323–344. https://doi.org/10.1007/s10803-012-1574-0


Jax, S. A., & Rosenbaum, D. A. (2007). Hand Path Priming in Manual Obstacle Avoidance : Evidence That the Dorsal Stream Does Not Only Control Visually Guided Actions in Real Time. Journal of Experimental Psychology, 33(2), 425–441. https://doi.org/10.1037/0096-1523.33.2.425

Nazarali, N., Glazebrook, C. M., & Eliott, D. (2009). Movement Planning and Reprogramming in Individuals With Autism. Journal Autism Developmental Disorders, 39, 1401–1411. https://doi.org/10.1007/s10803-009-0756-x

 

I was born this way – zijn mensen van nature (on)eerlijk?

Je hebt het wellicht wel al meegemaakt, je staat aan de kassa van de supermarkt, je hebt juist betaald en je merkt dat de kassierster je te veel wisselgeld heeft teruggegeven. Nu moet je snel beslissen. De volgende klant staat al ongeduldig te wachten en de kassierster kijkt je vragend aan. Doe je alsof er niets aan de hand is en steek je het geld snel in je zakken? Of geef je het onverdiende geld eerlijk terug?

Oneerlijk gedrag loont vaak, maar we moeten er wel ons positief en eerlijk zelfbeeld voor opofferen. Mensen nemen daarom graag een loopje met de regels en kiezen de gulden middenweg. Ze interpreteren de situatie op die manier dat ze kunnen profiteren van oneerlijk gedrag, en toch een eerlijk zelfbeeld behouden.

Uit onderzoek blijkt dan ook dat mensen eerder gaan sjoemelen wanneer ze dit al bij anderen zagen, wanneer anderen er ook baat bij hebben of wanneer de schade die ze veroorzaken niet tastbaar is. In deze gevallen kunnen mensen hun onethisch gedag makkelijk goedpraten voor zichzelf (“maar iedereen doet het”).

De menselijke natuur

Maar wanneer je nu te veel wisselgeld terugkrijgt, is je automatische reactie dan om het geld terug te geven, en besef je pas hierna dat je het geld eigenlijk evengoed kan houden? Of slaat de balans eerst door naar oneerlijk gedrag en besluit je erna dat dit eigenlijk ethisch niet correct zou zijn? Met andere woorden: welke reactie komt natuurlijk: eerlijk- of oneerlijkheid?
Deze vraag trachtten Shalvi, Eldar en Bereby-Meyer (2012) in een invloedrijke studie te beantwoorden. In hun studie werden proefpersonen aangespoord een dobbelsteen te rollen en hun uitkomst op een computer te rapporteren. De proefpersonen konden een geldprijs winnen op basis van hun gerapporteerde uitkomst: hoe hoger ze rolden, hoe meer geld ze zouden verdienen. Onder deze omstandigheden worden de deelnemers geconfronteerd met de verleiding om het resultaat van hun dobbelsteen op te drijven en zo meer geld binnen te halen. De proefpersonen moesten ofwel dobbelen onder tijdsdruk, wat verondersteld wordt een intuïtieve respons uit te lokken, ofwel zonder tijdslimiet, waardoor de proefpersonen hun keuze bewust konden overwegen.

Shalvi en zijn collega’s vonden dat, enkel wanneer de proefpersonen onder tijdsdruk rolden, de proefpersonen logen. Ze interpreteerden deze resultaten als evidentie voor de oneerlijke menselijke natuur: terwijl onethisch gedrag automatisch komt, vereist eerlijkheid het overwinnen van de natuurlijke drang om het eigenbelang te dienen.

Replicatie

De robuustheid van deze belangrijke bevinding wordt echter in verschillende onderzoeken in vraag gesteld. Zo stelt de cognitieve theorie dat liegen cognitief meer belastend is dan de waarheid spreken. Terwijl de waarheid direct beschikbaar is in iemands geheugen, moet een leugen eerst bedacht, onthouden en op een niet-contradictoire manier gecommuniceerd worden. Volgens deze theorie hoort liegen hierdoor systematisch langer te duren dan de waarheid spreken, een idee dat al in verschillende onderzoeken werd bevestigd.

Omdat het vermogen om resultaten van een onderzoek te herproduceren een belangrijk kenmerk van het wetenschappelijk proces is, besloten we het onderzoek van Shalvi en zijn collega’s te repliceren. In tegenstelling tot de originele studie, bleken proefpersonen in onze replicatie echter niet te liegen, noch onder tijdsdruk, noch zonder tijdsdruk. Dit gebrek aan liegen daagt het idee dat oneerlijk gedrag intuïtief zou zijn natuurlijk uit, maar één mislukte replicatie betekent nog niet dat het originele effect vals was. Misschien zorgden de minimale verschillen tussen onze replicatie en de originele studie er wel voor dat we het effect niet meer vonden. Of het is mogelijk dat het originele effect minder robuust is dan oorspronkelijk werd gedacht. Wat het antwoord voor het verschil in bevindingen tussen het originele onderzoek en onze replicatie ook is, de vraag of de mens van nature (on)eerlijk is blijft dus voorlopig nog onopgelost.

Bronnen

Shalvi, S., Eldar, O., & Bereby-Meyer, Y. (2012). Honesty requires time (and lack of justifications). Psychological science, 23(10), 1264-1270.

 

Less is leuk! Eenvoudige beelden maken ons blij en vinden we mooi.

Stel je voor: het is zaterdagochtend en je stapt met je hoofd in de wolken naar het S.M.A.K. in Gent voor een portie cultuur. Je kijkt op en net voordat je elkaar kruist, flitst het beeld van een persoon voorbij en je zweert dat het de mooiste man of vrouw is die je in je hele leven gezien hebt. Dat ging snel. Wanneer we iets voor het eerst zien, weten we vaak haast onmiddellijk of het mooi is of niet. We hoeven er niet lang bij stil te staan, het gebeurt automatisch. Maar hoe maken we zo’n beslissing die meer gebaseerd lijkt op een gevoel dan op een weloverwogen rationeel oordeel?

Sterke associaties zijn snelle associaties
Om deze snelle oordelen te onderzoeken, gebruikt men in de cognitieve psychologie vaak impliciete metingen. Deze laten toe om het automatische en onbewuste oordeel van mensen te meten door bijvoorbeeld hun reactietijden te vergelijken. Wanneer men sneller reageert op symmetrische figuren geassocieerd met positieve woorden dan op symmetrische figuren geassocieerd met negatieve woorden, kan je veronderstellen dat het eerste paar sterker gelinkt is in de hersenen dan het tweede. Dat is ook wat de data in verschillende studies suggereert: een impliciete (zeg maar: automatische) voorkeur voor symmetrie. In een recente studie werd dit getest met schilderijen van Mondriaan en de symmetrische versies van deze schilderijen. Deelnemers aan het onderzoek reageerden gemiddeld sneller op de paren symmetrie-positief en asymmetrie-negatief dan de paren symmetrie-negatief en asymmetrie-positief. Een bijkomende vraag voor toekomstige studies, echter, is of de visuele beelden op zich of het concept symmetrie dit effect genereert.

Passiever is positiever
Ook meer vertrouwde beelden en beelden die duidelijker contrasteren met hun achtergrond worden door mensen tijdens experimenten positiever beoordeeld dan hun omgekeerde tegenhangers. De link tussen deze voorkeuren is dat onze hersenen de beelden in kwestie vlotter kunnen verwerken. Deze stimuli bevatten ofwel minder visuele informatie (symmetrie vs. asymmetrie), of ze zijn makkelijker te onderscheiden (contrasteren beter), of makkelijker op te halen uit het geheugen (vertrouwder). Volgens sommige onderzoekers ontlokt dit relatief gemak automatisch een klein positief gevoel. Dit positief gevoel nemen we waar en we schrijven het verkeerdelijk toe aan de esthetische aspecten van het beeld. We denken dus dat het de schoonheid van de beelden is die ons blij maakt, terwijl het in feite het gemak is waarmee we de beelden waarnemen dat deze affectieve reactie ontlokt. Zo komt het, volgens deze theorie, dat beelden die cognitief gemakkelijker te verwerken zijn, gemiddeld positiever beoordeeld worden.

Onbewust oordelen biedt voordelen
Betekenen deze resultaten dat we lui zijn in onze waardering en dat het zo simpel mogelijk moet zijn opdat we iets mooi zouden vinden? Uit ondervinding weten we dat dit niet altijd klopt. Iets wat simpel is, kan al gauw saai zijn, en een complex abstract kunstwerk in het S.M.A.K. kan, naargelang je interesse, heel mooi zijn. Daarom is het interessant het onderscheid te maken tussen de automatische en niet-automatische evaluatie van beelden. Automatische (impliciete) evaluatie biedt onderzoekers waarschijnlijk een betere kans in vergelijking met niet-automatische evaluatie om uitspraken te doen over de esthetische voorkeur over mensen heen. Terwijl je expliciete esthetische voorkeur beïnvloed wordt door persoonlijke factoren, wordt impliciete evaluatie mogelijks meer gedreven door een universeel systeem zoals beschreven in de cognitieve vlotheid theorie. Deze laatste soort processen zouden dan bij iedereen de automatische beoordeling beïnvloeden los van factoren die eigen zijn aan het individu. Dus less is soms leuker, misschien vooral wanneer de evaluatie automatisch gebeurt. Eenvoudige beelden maken ons blij en vinden we mooi, in die volgorde

Tot slot
De esthetische voorkeur voor wat minder cognitieve inspanning vergt is consistent met de trend die nu al een tijdje gaande is om alles simpeler te maken. De soberheid van het populaire Scandinavisch design, de focus van techgigant Apple op eenvoudige ontwerpen en mensen die minimalistischer gaan leven zijn hier goede voorbeelden van. De cognitieve-vlotheid benadering van esthetische voorkeur is elegant en handig in het onderzoek naar andere psychologische fenomenen en ook relevant voor de toepassingsgerichte doelen van marketeers en ontwerpers.

Heb je, tenslotte, opgemerkt dat sommige tussentitels in dit artikel rijmen? Dit maakt ze net iets makkelijker om te lezen. Zou dit jou onbewust een klein beetje hebben beïnvloed, of niet?

Bronnen

Cannon, P. R., Hayes, A. E., & Tipper, S. P. (2010). Sensorimotor fluency influences affect: Evidence from electromyography. Cognition & Emotion, 24(4), 681-691. doi: 10.1080/02699930902927698.

Cho, H. (2019). Brand name fluency and perceptions of water purity and taste. Food Quality and Preference, 71, 21-24. doi: 10.1016/j.foodqual.2018.05.002.

Makin, A. D. J., Pecchinenda, A., & Bertamini, M. (2012). Implicit affective evaluation of visual symmetry. Emotion12(5), 1021-1030. doi: 10.1068/id217.

Reber, R., Schwarz, N., & Winkielman, P. (2004). Processing fluency and aesthetic pleasure: Is beauty in the perceiver’s processing experience? Personality and social psychology      review, 8(4), 364-382. doi: 10.1207/s15327957pspr0804_3.


 

Meer van hetzelfde alstublieft! Het emotionele leven van de multitasker.

Mogelijk herken je jezelf in het volgende scenario: je bent een document aan het voorbereiden op je computer en in de rechter onderhoek van het scherm zie je een melding binnen komen. Het is een e-mail die je meteen wil beantwoorden zodat hij niet op het ellenlange to-do-lijstje komt, maar toch maar eerst dat document afwerken. Je richt je aandacht terug op de tekst, maar niet veel later voel je de trilling van je smartphone: het is een Whatsapp-bericht van je huisgenoot. Nog voor je de kans had te antwoorden dat er nog brood in de vriezer zit komt de volgende melding reeds binnen. Je agenda deze keer: de volgende vergadering gaat beginnen. Het document zal nog even moeten wachten… Continue Reading

 

Gespiegelde organen, gespiegelde hersenen?

In ongeveer 1 op 10.000 mensen liggen de inwendige organen niet op hun gebruikelijke plaats met het hart aan de linkerzijde en de lever aan de rechterkant, maar zitten ze precies omgekeerd.

Tot hiertoe werd aangenomen dat de atypische orgaanlocatie van deze zeldzame groep weinig invloed had op de organisatie van hun brein, maar onderzoekers van de Universiteit Gent hebben recent aangetoond dat dit niet helemaal klopt. Continue Reading