Browse Category: Boekrecencies

Mensenkennis leest “Why people get sick. Exploring the mind-body connection”

Maagpijn vlak voor een sollicitatie klinkt velen allicht bekend in de oren, maar hoe kan de geest het lichaam nog beïnvloeden? Zo vat de achterflap aan van het grensverleggend boek Why people get sick? Exploring the mind-body connection (Leader & Corfield, 2008). Een exploratie van de relatie tussen wat plaatsvindt in ons lichaam en wat zich afspeelt in onze geest vormt aldus het hoofdthema van dit werk, dat tevens talrijk geïllustreerd is met gevalsstudies en wetenschappelijke bevindingen integreert die tot op heden verwaarloosd werden in de medische geschiedenis. In het licht van de groeiende desillusie in de conventionele geneeskunde, bleven volgende kernlijnen me bij:

Mens sana in corpore sano?

Wie terloops spreekt over zogenaamd ‘psychosomatische’ klachten doelt doorgaans op voorbijgaande kwalen die geen reden tot ernstige zorg inhouden. De impact van situationele angst of ‘stress’ op deze kwalen wordt bovendien gemakkelijk erkend. Wanneer het onderwerp echter omschakelt naar levensbedreigende aandoeningen, zoals hartziektes, reuma of astma, wordt de impact van de geest op het lichaam minder snel buiten discussie gesteld.

De auteurs doen de welwillende lezer evenwel stilstaan bij volgende vragen: stel dat twee mannen van dezelfde leeftijd een hartaanval krijgen, resulterend in gelijkaardige schade aan hun hart, hoe komt het dat de man die single en depressief is meer kans heeft om binnen het volgende jaar aan zijn hartaandoening te sterven dan de man die een gelukkig getrouwd leven leidt? Waarom is de reuma van de buurvrouw relatief stabiel als haar leven kalm is, terwijl het in volle ernst opflakkert als ze in conflict treedt met haar volwassen dochter? En hoe is het mogelijk dat astmalijders een beter long functioneren genieten nadat ze beginnen schrijven over frustrerende ervaringen in hun leven?

Bacteriën en genen

Dergelijke vragen rond de link tussen lichaam en geest maakten volgens de auteurs decennia lang het onderwerp uit van psychosomatische cursussen in opleidingen geneeskunde. Vanaf 1970 – wanneer het accent terug verschoof naar biomedische perspectieven en (psycho-)farmaca centraal kwamen te staan – konden studenten dergelijke handboeken echter nog enkel in tweedehands boekhandels aantreffen.

Ook de media spelen al jarenlang gretig in op deze biomedische visies. Reclameboodschappen en populaire artikels die de werkzaamheid van een specifiek medicijn op een unieke ziekteveroorzaker trachten aan te tonen, vullen dagelijks onze huiskamers. Daarbij wordt scherp gesteld op het zogenaamde infectiemodel, dat ziekte als volgt verklaart: één externe boosdoener – zoals een bacterie – komt met ons in  contact en maakt ons vervolgens ziek. Vandaar ook de ‘voor de hand liggende’ assumptie dat, gegeven één oorzaak, er ook één behandeling zal zijn.

In deze zienswijze kadert ook de huidige populaire nadruk op genetische factoren, als ware het unitaire factoren die elk op zich voor een volledige aandoening – van alcoholisme over hart- en vaatziektes tot seksuele oriëntatie – verantwoordelijk zouden zijn. Echter, ‘als wetenschappers aankondigen dat ze een “gen” ontdekt hebben voor een hartziekte of astma, bedoelen ze eigenlijk dat ze één uit een aantal genen geïdentificeerd hebben die, onder bepaalde omstandigheden, een individu meer of minder vatbaar kan maken voor de actie van een waaier aan omgevingsfactoren (…)’, aldus David Weatherall, directeur van het Instituut voor Moleculaire Geneeskunde van de Oxfordse universiteit (eigen vertaling en cursivering).

1 + 1 = altijd 2?

Bovendien, vervolgen de auteurs, zijn die omstandigheden en levensfactoren moeilijk te generaliseren over individuen. De vraag welke psychologische factoren aanleiding geven tot welke ziektes, is aldus niet gegrond. Eenzelfde fysiek symptoom (bijvoorbeeld astma) kan immers bij verschillende patiënten een waaier aan uiteenlopende oorzaken hebben, waarbij slechts weinig gemeenschappelijke gronden gevonden kunnen worden. Net zoals personen die allemaal ‘blootgesteld’ zijn aan factoren X, Y en Z niet noodzakelijk exact dezelfde symptomen of ziektes zullen ontwikkelen. Alles hangt af van de specifieke manier waarop een individuele patiënt een resem aan factoren beleeft, creëert en samen verknoopt.

Symptoom als communicatie

De particulariteit van de patiënt staat dus voorop. Voor het slagen van de behandeling is het aldus belangrijk deze particulariteit, de specifieke verlangens of zorgen die soms via fysieke symptomen uitgedrukt worden, in kaart te brengen. Een lichte nuance in de vraagstelling van de dokter/hulpverlener volstaat dikwijls om de weg daartoe te openen. Het gaat hierbij om het verschil tussen de standaard doktersvraag ‘Hoelang heb je de klachten al?’ en de openende vraagstelling ‘Wanneer zijn ze begonnen?’; en dus naar het verschil in antwoord tussen ‘Ik heb er al drie maanden last van’ versus ‘Het is  ongeveer begonnen rond de periode waarin mijn vrouw me drie maanden geleden verliet’.  

Stress als tussenschakel?

Wordt de invloed van psyche op soma dan gemedieerd door stress? De gemiddelde huisarts is immers geen psychotherapeut en kan er samen met de patiënt mogelijks van uitgaan dat dit een heel stresserende periode geweest moest zijn en de symptomen bijgevolg stress-gerelateerd kunnen zijn.

De zaken zijn echter zelden zo eenvoudig. Stress is een handig en alomtegenwoordig begrip, maar wat betekent het eigenlijk? “Je klachten wijzen op stress”, is jammer genoeg vaak een modern alibi om het verhaal van de patiënt niet verder te beluisteren. De rijkheid van dit verhaal wordt hierbij vervangen door een bedekkende term die gebruikt wordt om zowat alles te verklaren, van woede over verdriet en frustratie tot depressie. Terwijl het vertrek van een echtgenote een vreselijke slag kan zijn voor de ene man, kan het een welkome opluchting betekenen voor een ander. Enkel het persoonlijke verhaal  van de patiënt kan de ‘schakel’ vormen tussen lichaam en geest. Maar daarvoor moet men wel de patiënt aan het woord laten.

Conclusie

Het ‘natuurlijke’ verloop van ‘fysieke’ aandoeningen zoals beschreven in onpersoonlijke medische handboeken kan dus wel eens dringend aan vervanging toe zijn, waarbij het unieke verhaal van elke patiënt, dat lichaam en geest verknoopt, op de eerste rij staat.

Waarom komen deze bevindingen niet frequenter in de media? Laat ik antwoorden met een illustratie: de ontdekking van een medicijn – bedoeld om in te werken op de expressie van een specifiek biologisch proces of gen – dat het leven van borstkankerlijders met twee jaar zou kunnen verlengen, wordt meteen gebombardeerd tot eerste pagina nieuws. Aan het presenteren van psychotherapieën die tot hetzelfde resultaat zouden leiden, wordt echter zelfs geen kantlijn vuil gemaakt. Niemand wordt er immers rijk van; de meeste therapievormen kunnen zelfs niet gepatenteerd worden. De popgroep ABBA zong het reeds in 1976: ‘Money money money’.

Meer weten over de mind-body connection?

  • Volgend artikel biedt een interessante visie op “symbolische ziektes”, die het psyche-soma dualisme ten strengste uitdagen:
  • Broom, B.C., Booth, R.J., & Schubert, C. (2012). Symbolic diseases and “mindbody” co-emergence. A challenge for psychoneuroimmunology. Explore: The Journal of Science and Healing, 1, 16-25.

Auteurs

Darian Leader is psychoanalyticus, lid van het Center for Freudian Analysis and Research en van het College of Psychoanalysts en internationaal befaamd auteur van o.a. ‘Het nieuwe zwart’ en ‘Wat is waanzin?’;

David Corfield is onderzoeker aan het Departement van Biologische Cybernetica aan het Max Planck Institute en lesgever in de geschiedenis en filosofie van wetenschap aan Cambridge en Oxford.

Shana Cornelis is klinisch psychologe en doctoreert aan de vakgroep Psychoanalyse en Raadplegingspsychologie van de UGent. Vanuit een fascinatie voor de link tussen psychische en biologische processen onderzoekt ze hoe het lichaam in het spreken van patiënten verschijnt gedurende het verloop van een psychodynamische therapie, en hoe door het spreken hierover ook de lichamelijke klachten zelf evolueren. Ter illustratie van de uitkomst van deze therapieën maakt ze onder andere gebruik van schommelingen in specifieke hormonen (waaronder cortisol, een stresshormoon) die in het speeksel van de patiënten gemeten werden.