Browse Category: Algemene psychologie

Waarom de veroordeling van Schild & Vrienden niet alleen voor Vlaams Belang een vroeg paascadeau is

Na 6 jaar viel deze week het doek in het proces rond Schild & Vrienden (S&V). De Gentse correctionele rechtbank bevond 6 van de 7 beklaagden schuldig aan “het aanzetten tot racisme” en legde hen allen navenante straffen op [1]. Vooral voor S&V leider Dries Van Langenhove viel het vonnis zwaar uit: hij kreeg één jaar effectieve celstraf en 16.000 euro boete voor zijn aandeel in het verspreiden van “racistische en negationistische memes” [2]. De rechtbank motiveerde haar oordeel door te vermelden dat Van Langenhove met zijn gedrag “een bedreiging voor een vreedzame samenleving vormt” en “een vijandige sfeer in de samenleving schept die bijdraagt tot nog meer tweespalt, conflicten en geweld.” [3].

Een vroeg paascadeau voor Vlaams Belang?

Zoals dat al eens gaat in ons Belgische medialandschap, stonden de sociale media en opiniebijdrages in de kranten de dag erna bol van de, wel ja, opinies over het vonnis. Naast de te verwachten lof uit linkse hoek en afkeuring uit rechtse kringen [4-5], kwamen er ook een tweetal kritische argumenten ter sprake die toch enige extra aandacht verdienen. Ten eerste viel te horen dat haatspraak, hoe verwerpelijk ook, nog steeds onder de vrijheid van meningsuiting valt, en die is absoluut [6-7]. Ten tweede voerden sommigen aan dat de rechters met hun strenge straffen alleen maar meer aversie opwekken voor de rechtsstaat en tegelijkertijd de beklaagden (en hun politieke verwanten) in een positief daglicht stellen. Zo noemde De Standaard columnist Ruben Mooijman het vonnis een “geschenk voor Vlaams Belang” en zag hij een rechtstreeks verband tussen de uitspraak en de populariteit voor de partij [8]. Kort samengevat: sceptici van het S&V vonnis vinden het streng bestraffen van hate speech niet alleen een beknotting van “de vrijheid van meningsuiting”, ze halen ook aan dat het een averechts effect creëert, namelijk sympathie voor zij die de haat prediken en hun ideologische verwanten – en, daaruit voorvloeiende, politieke beloningen.

De Rohingya als case-study

Maar wat zegt de wetenschap nu eigenlijk over het tolereren van hate speech? In een studie die recent verscheen in het vakblad Sex Roles [9] gingen dr. James Johnson en zijn team van internationale collega’s de effecten van hate speech na met een eenvoudig experiment. Dit experiment verliep in twee fasen. In een eerste fase lieten de onderzoekers Indische participanten een kort tekstje lezen waarin de Rohingya voorgesteld werden, een moslimminderheid die in het Aziatische land Myanmar gewelddadig onderdrukt wordt. Het verslag bevatte een aantal droge feiten over de Rohingya, bijvoorbeeld dat sommigen hun toevlucht tegen politieke vervolging in India zoeken, dat zij vaak in armere delen van steden leven en dat ze daar vaak slecht betaalde jobs uitoefenen. Vervolgens stelden de onderzoekers de helft van hun participanten bloot aan hate speech. Deze ‘hate speech groep’ las een publieke verklaring van een lokaal politicus die aanvoerde dat “de Rohingya moeten teruggestuurd worden naar Myanmar omdat zij India illegaal binnengekomen waren en een bedreiging vormden voor de nationale veiligheid”.

In een tweede fase kregen beide groepen – zowel de hate speech als de “controle” (niet-blootgestelde) groep – een politieverslag voorgeschoteld, waarin een jonge vrouw aangifte deed van verkrachting. Cruciaal detail: opnieuw werden de participanten at random verdeeld, zodat zowel in de hate speech als in de controle groep een helft van de deelnemers te horen kreeg dat het slachtoffer een Rohingya vrouw was, terwijl aan de andere helft van de deelnemers verteld werd dat zij een Indische vrouw was.

Wat bleek nu? Participanten die eerst blootgesteld waren geweest aan hate speech, dichtten de Rohingya vrouw meer schuld toe aan de verkrachting (“ze heeft het zelf gezocht”; de zogenaamde rape myth), en waren meer geneigd om begrip te vertonen voor de verkrachting, dan participanten uit de controle groep. In de condities waar de vrouw de Indische nationaliteit had, vonden de onderzoekers dit “hate speech effect” niet terug.

Een klimaat van intolerantie

Uiteraard moeten we een aantal kanttekeningen maken bij dit onderzoek. Ten eerste focuste het op de Indische context, waar gender-based violence frequenter voorkomt dan bij ons, en waar rape myths breder gedragen worden, zowel door mannen als door vrouwen. Ten tweede verliep de blootstelling artificieel: participanten lazen de statements, en hoorden die niet van een echte spreker op het nieuws of op een publieke bijeenkomst. Bovendien was de blootstelling aan hate speech ook slechts eenmalig. Deze laatste twee “beperkingen” kan je echter ook anders interpreteren: de nefaste hate speech effecten traden zelfs op onder zulke “fake” omstandigheden. Mogelijks zijn de echte effecten van hate speech dus nog veel verregaander, wanneer de blootstelling frequent is en zich situeert in het alledaagse leven. Niet geheel onverwacht concludeerden de onderzoekers dan ook dat (zelfs een minimale) blootstelling aan hate speech een “maatschappelijk klimaat van intolerantie” kan creëren, waarbinnen het schenden van de mensenrechten van benadeelde groepen wordt gedoogd.

De echte winst van veroordeling

Een laatste verontrustende vaststelling, benadrukten de onderzoekers, is dat zelfs vrouwen deze gevoeligheid voor hate speech vertoonden. Anders gezegd, er waren geen gender effecten, ondanks het feit dat het slachtoffer in kwestie ook een vrouw was. Mogelijks schuilt daarin nog het sterkste argument voor een veroordeling van hate speech. Dat een strenge straf de aanhangers van extreemrechtse theorieën niet zal overtuigen dat hate speech niet door de beugel kan, is plausibel. Het onderzoek van Johnson en co lijkt echter te suggereren dat de èchte winst van een veroordeling meer naar de andere kant van het ideologische spectrum moet gezocht worden: het inperken van hate speech zou immers hardvochtige of apathische reacties op het lijden van minderheden kunnen helpen voorkomen bij vele andere, niet-rechtse mensen, en zelfs bij “collega” benadeelde groepen (e.g., vrouwen).

Kortom, er vallen twee relevante lessen te trekken. Ten eerste lijkt het onderzoek van Johnson en collega’s te suggereren dat de memes die Van Langenhove en co online deelden mogelijks toch niet zo onschuldig zijn als de beklaagden zelf willen laten uitschijnen. Of een harder maatschappelijk klimaat de prijs is die we willen betalen voor de “absolute” vrijheid van meningsuiting, is voer voor discussie. En, daaraan gekoppeld, de perverse effecten van hate speech lijken hun ideologische doelpubliek ver voorbij te schieten, en kunnen zelfs hardvochtigheid opwekken bij zij die haatpredikers doorgaans afkeuren. In beide opzichten mag de signaalwaarde van het S&V vonnis dus toch niet onderschat worden.

__________________________________________________________________________________

Auteur

Kim Dierckx werkt als doctor-assistent bij de Vakgroep Ontwikkelings-, Persoonlijkheids-, en Sociale Psychologie (Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen; Universiteit Gent) en is als onderzoeker ook verbonden aan het interdisciplinaire Centrum voor de Sociale Studie van Migratie en Vluchten (CESSMIR). In het kader van zijn doctoraat hield hij de “super-diverse” samenleving tegen het licht. Specifiek onderzocht hij hoe maatschappelijke instellingen via de toepassing van procedurele rechtvaardigheid sociale harmonie kunnen realiseren in diverse maatschappijen. Zijn huidige onderzoek spitst zich toe op de onderlinge relaties tussen etnisch-culturele minderheden en de factoren die deze verhoudingen op een positieve manier kunnen beïnvloeden.

Referenties

[1] https://www.rechtbanken-tribunaux.be/nl/nieuws/vonnis-oprichter-en-zes-leden-schild-en-vrienden-schuldig-bevonden

[2] De Morgen, 12 maart 2024. https://www.demorgen.be/snelnieuws/live-proces-schild-vrienden-vlaams-belang-blijft-achter-veroordeelde-medewerkers-staan-elon-musk-deelt-bericht-over-vonnis-op-x~bcdd4cac/

[3] De Standaard, 12 maart 2024. https://www.standaard.be/cnt/dmf20240312_92493736

[4] De Standaard, 12 maart 2024. https://www.standaard.be/cnt/dmf20240312_95638081

[5] Het Laatste Nieuws, 12 maart 2024. https://www.hln.be/binnenland/elon-musk-reageert-op-veroordeling-van-langenhove-maar-wordt-direct-op-zijn-plaats-gezet-zo-eenvoudig-is-dat~a02a1f90/

[6] VRT News, 09 september 2018. https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2018/09/09/waardige-reacties-op-onwaardige-uitingen/

[7] Het Nieuwsblad, 14 maart 2024. https://www.nieuwsblad.be/cnt/dmf20240313_93516170

[8] De Standaard, 13 maart 2014. https://www.standaard.be/cnt/dmf20240312_97521068

[9] Johnson, J., Sattler, D. N., Roberts, G., & Dierckx, K. (2024). Sexual Assault of a Rohingya Woman: Anti-Rohingya Statements Embolden Those High in Sexism to Report Anti-Victim and Pro-Perpetrator Reactions. Sex Roles, 1-12. https://doi.org/10.1007/s11199-024-01464-3

 

“Jong van geest blijven”: kan dat? Een studie over het verbeteren van geheugen bij senioren

Het is iets dat ons allemaal vroeg of laat overkomt: onze geheugencapaciteit vermindert naarmate we ouder worden. Het is een onderdeel van het normale verouderingsproces en gaat vooral samen met veranderingen in het korte termijn geheugen. Het korte termijn geheugen maakt het mogelijk om nieuwe informatie te verwerken en kort te onthouden. Deze invloed van veroudering op korte termijn geheugen kan zich bijvoorbeeld uiten als meer vergetelheid op oudere leeftijd.


Kan je er iets aan doen?
Het korte antwoord is ja. Cognitieve training en elektrische hersenstimulatie zijn technieken die frequent gebruikt worden om het geheugen te versterken. Cognitieve training omvat het systematisch aanbieden van taken die gebruik maken van het korte termijn geheugen. Elektrische hersenstimulatie gaat over het toedienen van zwakke stroomsignalen op het hoofd. Deze signalen bereiken de hersenen en kunnen zo op een veilige manier de hersenactiviteit beïnvloeden. Eerdere studies toonden reeds aan dat deze technieken een positief effect kunnen hebben op het korte termijn geheugen.


Een badmuts met elektroden
Een studie aan de Universiteit van Trento (Italië) onderzocht het effect van cognitieve training en elektrische hersenstimulatie op het korte termijn geheugen bij senioren. De studie bestond uit vier fases. In de eerste fase ontrafelden onderzoekers de geheimen van het geheugen bij senioren door gedragstaken en elektro-encefalografie (EEG) te gebruiken, waarbij de hersenactiviteit werd gemeten met een soort ‘badmuts’ vol elektroden. In de tweede fase kregen de senioren een mentale training, vergezeld van elektrische hersenstimulatie op specifieke regio’s die cruciaal zijn voor het korte termijn geheugen. De uitdaging werd opgevoerd naarmate de prestaties verbeterden, en de deelnemers werden verdeeld in groepen die wel of geen stimulatie ontvingen gedurende vijf intensieve sessies van ongeveer één uur, verspreid over opeenvolgende dagen. De derde fase was net als de eerste fase gericht op het analyseren van het korte termijn geheugen. In de laatste fase, ongeveer twee maanden later, voerden senioren dezelfde taken opnieuw uit en konden de onderzoekers zo onthullen of de mix van stimulatie en training een blijvende impact had op het geheugen.

Werkt het of niet?
Cognitieve training had een positief effect op de geheugencapaciteit van senioren. Of men nu elektrische stimulatie ontving of niet, men presteerde beter op geheugentaken na de tweede fase. Of de elektrische stimulatie het geheugen bevorderde, hing af van de persoon. Senioren die in de eerste fase een beter korte termijn geheugen hadden, haalden meer voordeel uit de elektrische stimulatie. Interessant genoeg, bleek hersenactiviteit ook te veranderen na de stimulatiefase. Deze bevindingen tonen aan dat cognitieve training en stimulatie dus wel degelijk een invloed hebben op het korte termijn geheugen.

Een vitale toekomst voor senioren
Met ongeveer 20% van de Vlaamse bevolking die 65 jaar of ouder is, en mensen die steeds langer blijven werken, is het korte termijn geheugen een cruciaal hulpmiddel in het dagelijks leven. Of het nu gaat om eenvoudige taken zoals het onthouden van boodschappenlijstjes of complexere zaken zoals financiën en gezondheidsinformatie, we vertrouwen voortdurend op ons korte termijn geheugen. Daarom is het niet alleen belangrijk om het effect van veroudering op het geheugen te begrijpen, maar ook om te onderzoeken hoe we gezond ouder worden kunnen bevorderen. Kortom, de sleutel tot een vitale toekomst zit hem in het effectief ondersteunen van ons geheugen.

Auteur
Lisa Moreel studeerde af als experimenteel psycholoog aan de Universiteit Gent. Ze won in 2023 de Best Internship Award aan de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen voor het onderzoek dat ze uitvoerde tijdens haar stage aan de Universiteit van Trento.


Referenties
Assecondi, S., Villa-Sánchez, B., & Shapiro, K. (2022). Event-Related Potentials as Markers of Efficacy for Combined Working Memory Training and Transcranial Direct Current Stimulation Regimens: A Proof-of-Concept Study. Frontiers in Systems Neuroscience, 16. https://doi.org/10.3389/fnsys.2022.837979


Attention, Perception & Aging Lab (APA), Center for Mind/Brain Sciences – CIMeC, University of Trento. https://r1.unitn.it/apa/en/

 

Is politiek rechts ook “woke” geworden?

Gevraagd naar zijn mening over het Europese migratiepact, maakte Bart De Wever (N-VA) zich onlangs in de Terzake studio druk over de “nefaste gevolgen van migratie op het sociale weefsel in België” (1). Zo vond de politicus onder andere dat door migratie “culturele denkbeelden geïmporteerd worden waar de mensen zich niet in herkennen”, en ter illustratie van deze stelling voerde hij aan dat “België plotseling terug geconfronteerd wordt met homofobie – een zaak waarvan we dachten dat die achter ons lag” (1).

Dat net de N-VA voorzitter zich zorgen maakt over het lot van de lgbtqia+ gemeenschap in België is een opmerkelijke démarche, temeer omdat hij enkele jaren geleden nog een vurige tegenstander was van het dragen van regenboogshirts door het stadspersoneel aan de Antwerpse loketten (2). Bovendien staat De Wever aan het hoofd van een partij die op zijn minst een ietwat dubieuze houding ten opzichte van homoseksualiteit kan aangewreven worden. Zo zijn er getuigenissen van ex-leden over homofobe gedragingen en uitlatingen binnen de N-VA (3-5), neemt de partij in ethische dossiers omtrent homoseksualiteit consequent conservatieve standpunten in (6), en recentelijk nog blokkeerde de N-VA fractie de invoering van een regenboogzebrapad in Schilde (7).

De evolutie van Dewinter

Ook in het discours van die andere (uiterst) rechtse partij, het Vlaams Belang, waait dezer dagen een nieuwe wind over deze kwesties. In het (niet eens zo verre) verleden schilderde Antwerps boegbeeld Filip Dewinter homoseksualiteit nog af als een “modeverschijnsel” (8), sprak hij zich uit tegen het homohuwelijk (8), nam hij deel aan een mars die een verbod op de Gay Pride parade eiste (9), en stelde hij homoseksualiteit voor als belangrijkste ‘oorzaak’ van HIV (10). Maar anno 2023 slaat de Vlaams Belanger een heel andere toon aan. Zo beweert hij “geëvolueerd” te zijn, en luidt zijn huidige standpunt dat “de staat zich niet met seksualiteit moet moeien” – zelfs met het homohuwelijk schijnt hij geen probleem meer te hebben (7).
En recent nog onderstreepte Dewinter zijn steun voor de homorechten door op Twitter (X) een wereldkaart te publiceren met een overzicht van alle landen waar homoseksualiteit gecriminaliseerd wordt (11). Niet geheel onverwacht merkte de politicus hierbij op dat zowat alle landen waar homo’s de doodstraf kunnen krijgen “Islam-landen” zijn (sic).

Homo – en femo-nationalisme als rechtse stok

Dit noopt tot de vraag: gaat het hier om oprechte gevallen van inkeer en berouw, of is er meer aan de hand? Mogelijks kan recent onderzoek van James Johnson en collega’s (12) duidelijkheid scheppen. In hun studie, die recent aanvaard werd voor publicatie door het vakblad Psychology of Violence, bekeken de onderzoekers de reacties van rechts-nationalistische zielen door de loep van het femo- en homo-nationalisme. Deze theorie stelt dat hedendaagse westerse nationalistische actoren de neiging hebben om zich onterecht progressief voor te doen op het vlak van vrouwen- en homorechten om zo xenofobe ideeën te propageren (13). Met andere woorden, rechtse partijen zouden dus bezorgdheid “veinzen” voor onderdrukte groepen zoals vrouwen en homo’s, en die aanwenden om politieke tegenstanders (e.g., niet-Europese migranten, moslims) aan te vallen en hen een negatieve houding ten opzichte van vrouwen en homo’s te kunnen verwijten. Kort samengevat, de huidige trend van rechtse sympathie voor onderdrukte groepen zou grotendeels onoprecht zijn en enkel de eigen politieke agenda dienen.

Om femo-nationalisme empirisch te onderzoeken, legden Johnson en zijn team aan hun (Europese) participanten een beschrijving voor van een vermeend geval van seksuele agressie. In een fictief krantenartikel lazen de participanten dat een jonge mannelijke universiteitsstudent betrokken was geweest bij een vermeende aanranding van een jonge vrouwelijke universiteitsstudente. Beide partijen gaven hun versie van de feiten: de man hield vol dat het om seks met instemming ging, terwijl de vrouw aanvoerde dat ze duidelijk te kennen had gegeven dat ze niet verder wilde gaan, maar dat de man tegen haar wil toch had doorgezet.

Sympathie voor het slachtoffer als dekmantel voor vooroordelen

Cruciaal detail: in deze studie manipuleerden de onderzoekers de etniciteit van de vermeende dader. De ene groep participanten kreeg te horen dat de dader een zwarte man was, terwijl de andere groep vernam dat de dader een witte man was. Ook peilden Johnson en collega’s naar rechtse, nationalistische denkbeelden bij hun participanten. Zij lieten hen namelijk een vragenlijst invullen die peilde naar witte raciale identificatie, i.e., de mate waarin de participanten trots waren op hun witte raciale achtergrond.

Ten eerste bleek uit de studie dat “de mens achter het slachtoffer zien” en aandacht hebben voor haar mensenrechten (i.e., “humanisatie” in het vakjargon) een sterke rol speelde in het hele verhaal. Hoe meer participanten het slachtoffer humaniseerden, hoe meer zij geneigd waren om in te stemmen met een mogelijke universitaire schorsing van de dader en het ondernemen van gerechtelijke stappen.

Belangrijker echter, is dat dit zogenoemde humanisatie effect context-afhankelijk was bij rechtse mensen, i.e., zij die buitensporig trots waren op hun witte raciale achtergrond, in dezelfde mate als dat typisch het geval is bij aanhangers van rechtse en uiterst rechtse partijen). Uit de studie bleek namelijk ook dat bij deze groep humanisatie van het slachtoffer enkel een voorkeur voor strengere bestraffing voorspelde wanneer de vermeende dader zwart was. Wanneer de dader wit was, werd er echter geen link gevonden tussen humanisatie en een sterkere roep om bestraffing.

Meten met twee gewichten

Maar waarom leidt aandacht hebben voor de rechten van een slachtoffer in de ene situatie wel, en in de andere situatie niet tot een negatieve houding ten opzichte van de dader bij rechtse mensen? De onderzoekers verklaarden deze ogenschijnlijke paradox door erop te wijzen dat de steun voor het slachtoffer mogelijks onoprecht was, en enkel werd aangewend wanneer het de participanten uitkwam. Wanneer het om een politieke tegenstander ging (een zwarte man), dan pleitten rechtse participanten voor een streng optreden tegen de vermeende dader en rapporteerden zij een grotere steun voor de rechten van de vrouw als motivatie voor die strenge aanpak. Was de dader een witte man, dan waren rechtse participanten heel wat minder begaan met de rechten van het slachtoffer en gebruikten zij humanisatie van het slachtoffer ook niet als “excuus” om een strenge aanpak van de dader te rechtvaardigen.

Op het eerste gezicht stroken de resultaten van het onderzoek van Johnson en collega’s dus met de uitgangspunten van het femo-nationalisme: rechtse participanten vertonen enkel een grote bezorgdheid om vrouwenrechten wanneer het hen goed uitkomt, i.e., wanneer zij die als een spreekwoordelijke ‘stok’ kunnen gebruiken om een politieke tegenstander te ‘slaan’.

Hierbij moeten we nog vermelden dat er tot op heden nog geen vergelijkbaar onderzoek uitgevoerd werd waarbij het slachtoffer een homoseksuele (versus een heteroseksuele) man was. Zonder eenduidige data over de reacties van rechtse mensen op de negatieve behandeling van deze onderdrukte groep kunnen we dus geen uitspraken doen of ook homo-nationalisme effectief leeft in rechtse kringen, en blijft het momenteel bijgevolg gissen naar de intenties van De Wever, Dewinter en politiek gelijkgezinden. In de jaren na de verkiezingen van 2024 zal ongetwijfeld duidelijk worden of de nieuwbakken bezorgdheid van (extreem-) rechtse politici over lgbtqia+ rechten getuigt van voortschrijdend inzicht – of zelfs “wokeness” (!), dan wel een beredeneerde en goed verborgen manifestatie van homo-nationalisme is.

Auteur
Kim Dierckx werkt als doctor-assistent bij de Vakgroep Ontwikkelings-, Persoonlijkheids-, en Sociale Psychologie (Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen; Universiteit Gent) en is als onderzoeker ook verbonden aan het interdisciplinaire Centrum voor de Sociale Studie van Migratie en Vluchten (CESSMIR). In het kader van zijn doctoraat hield hij de “super-diverse” samenleving tegen het licht. Specifiek onderzocht hij hoe maatschappelijke instellingen via de toepassing van procedurele rechtvaardigheid sociale harmonie kunnen realiseren in diverse maatschappijen. Zijn huidige onderzoek spitst zich toe op de onderlinge relaties tussen etnisch-culturele minderheden en de factoren die deze verhoudingen op een positieve manier kunnen beïnvloeden.

James Johnson, PhD, is als sociaal psycholoog verbonden aan de Weber Group, en woont en werkt in Fiji. Zijn onderzoek spitst zich toe op in interpersoonlijke conflicten en alle vormen van stereotypen tussen groepen en binnen groepen.

Bronnen

(1) VRT news (2023, december 23). https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2023/12/23/podcast-de-afspraak-op-vrijdag-met-bart-de-wever-isolde-van-d/
(2) De Standaard (2013, februari 4). De Wever: ‘Ik vrees dat ik nog anderhalf jaar door hel moet’. https://www.standaard.be/cnt/dmf20130204_025
(3) Gazet van Antwerpen (2011, augustus 22). “Homohaat en Roze Leeuwen binnen N-VA” https://www.gva.be/cnt/aid1071649
(4) Het Laatste Nieuws (2022, augustus 22). Gemeenteraadslid stapt uit Jong N-VA: “Contacten met notoire homohaters waren voor mij de druppel”. https://www.nieuwsblad.be/cnt/dmf20220822_94063105
(5) Knack (2020, december 3). ‘Ook in Vlaanderen moeten we waakzaam zijn voor homofobie’. https://www.knack.be/nieuws/ook-in-vlaanderen-moeten-we-waakzaam-zijn-voor-homofobie/
(6) De Morgen (2019, maart 19). N-VA is ethisch conservatiever dan de rest: “Alle partijen stappen mee in Gay Pride, maar dat is vooral marketing”. https://www.demorgen.be/nieuws/n-va-is-ethisch-conservatiever-dan-de-rest-alle-partijen-stappen-mee-in-gay-pride-maar-dat-is-vooral-marketing~b84a6006/
(7) De Standaard (2023, december 30). Wel of geen regenboogpad in Schilde? Klein symbool ontketent een hoop ophef. https://www.standaard.be/cnt/dmf20231229_96721471
(8) De Zondag (2019, september 1). De opmerkelijke verrijzenis van Filip Dewinter, boegbeeld van Vlaams Belang: “Ik heb fouten gemaakt. Maar ik excuseer mij voor niets.” https://www.dezondag.be/actua/filipdewinter/
(9) Blokbuster (2021, maart 13). Het Vlaams Belang is een verzamelplaats van homofobie. https://www.blokbuster.be/?p=14096
(10) YouTube (2011, januari 9). https://www.youtube.com/watch?v=U7fOEvs8c4M&ab_channel=forcaFlandria
(11) Twitter (2021, Maart 21). https://twitter.com/FDW_VB/status/1373662358808240130
(12) Johnson, J.D., Malamuth, N., Huppin, M., Pacillli, M.G., Dierckx, K., & Pagliaro, S. (2023). Strongly Identified White Europeans’ Humanization of the Complainant Predicts Elevated Punishment for a Black but not White University Student Accused of Sexual Assault. Accepted for publication in Psychology of Violence.
(13) Farris, S. R. (2017). In the name of women’s rights. Duke University Press.


 

Online therapie: misschien toch niet zo ‘chill’ als het lijkt?

We reizen even terug naar 2020. Volle coronacrisis. U zit achter uw computer voor de zoveelste zoommeeting van de dag. U wrijft in uw ogen en zucht wanneer u eindelijk het beeldscherm kan uitzetten. Gelukkig kunnen we vandaag elkaar weer face-to-face ontmoeten. Toch is een dag vol videogesprekken voor een groeiend aantal therapeuten de dagelijkse realiteit. Sinds de COVID-19 pandemie is het gebruik van videobellen voor therapie namelijk gestegen.


Recente bevindingen tonen aan dat deze vorm even effectief kan zijn als traditionele therapie. Studies laten echter de beleving van therapeuten grotendeels onderbelicht. De motivatie en het welzijn van deze groep is nochtans belangrijk voor de kwaliteit van psychotherapie.


Zei er iemand Zoom Fatigue?
In interviews met negen psychologen gingen we dieper in op hun ervaringen met online therapie. Naast een aantal praktische voordelen, zoals tijdsbesparing en het comfort van de eigen thuisomgeving, kwam tijdens het onderzoek de vraag op of online werken wel even goede werkomstandigheden toelaat als traditionele therapie. De werkomstandigheden blijken voornamelijk een uitdaging wanneer ze therapie van thuis uit geven, maar beperkt zich hier niet toe.


Het online medium heeft karakteristieken die ideale werkomstandigheden bemoeilijken. Zo geven de therapeuten aan minder te bewegen, minder rond te kijken en een stijvere houding aan te nemen bij therapie via videobellen. Ze rapporten hierbij ook meer vermoeidheid en/of meer afleiding tijdens die online sessies.


Daarnaast blijkt de privé-werkgrens ook moeilijker te bewaken bij therapie van thuis uit. Sommige therapeuten laten zich sneller verleiden tot avondwerk, anderen geven aan dat je thuis minder controle hebt over wat je toont van jezelf. Zo vergeten ze een partnerfoto weg te halen of komt bol.com net op het verkeerde moment.


“Het is een beetje een vergiftigd geschenk en niet zo gezond. Je moet ergens wel grenzen stellen. Ik werk al twee avonden in de week hier, dus als je dan nog een avond ook thuis werkt, dan ben je al drie avonden van de week aan het werken. Hoeveel tijd heb je dan nog voor jezelf?”


Ik zie je toch liever in het echt.
Zoals reeds aangehaald blijkt dat online therapie even goed werkt als traditionele therapie. Ook de therapeuten uit deze studie geven aan dat ze verbeteringen zagen bij hun cliënten. Toch verkiezen de meesten hun cliënten in levenden lijven te zien. Een handdruk aan de deur, babbeltje terwijl men naar de therapiekamer wandelt, geur of klederdracht zijn slechts een deel van de menselijkheid die therapeuten missen online.


“Wij zijn sociale wezens en we zijn nooit anders gewoon geweest dan bij elkaar te komen. Dus ook al zijn die gesprekken online even goed, toch verkies ik nog altijd van mensen te zien. Zeker als ze persoonlijke dingen komen vertellen.”


Daarnaast gaat via het beeldscherm ook een deel non-verbale communicatie verloren, zoals handgebaren, houding en zelfs voetbewegingen. Waar stiltes in traditionele therapie een belangrijk moment kunnen zijn, ervaren therapeuten die anders online. Ze geven aan dat ze bij online stiltes meer kilte en afstand ervaren en deze sneller doorbreken.


Heb je mij goed gehoord?
Ten slotte brengt online therapie meer zorgen en onzekerheid met zich mee. Zo zijn sommige therapeuten onzeker wanneer ze met online therapie beginnen. Ze weten niet of het therapieproces op dezelfde manier verloopt, hoe de cliënten het beleven en of het dezelfde verandering teweeg kan brengen.


“Ik merkte dat ik in het begin veel meer de neiging had om de gesprekken voor te bereiden om wat richting te geven en wat te kunnen sturen. Terwijl dat eigenlijk een beetje mijn onzekerheid was voor het proces. Ik vroeg me af of het op dezelfde manier ging verlopen of niet.”


Daarnaast brengen storingen in de verbinding twijfel met zich mee. Het is soms onduidelijk of een cliënt iets niet goed begrepen heeft omdat er ruis op de verbinding zit of omdat die door zijn moeilijkheden de vraag niet goed kan begrijpen. Verder weet een therapeut soms niet of er een stilte valt of dat de verbinding blijft hangen.


Als laatste zijn de fysieke afstand en de beperkte non-verbale communicatie een bron van onzekerheid. Therapeuten weten niet of de cliënt wel in een veilige situatie zit, of die wel alleen is in de kamer en of die niet iets anders doet tijdens de therapie. Daarbij komt dat ze het moeilijker vinden om aan te voelen hoe hun cliënt zich voelt en in welke staat ze deze achterlaten wanneer ze de sessie afsluiten. Tot slot hebben therapeuten het lastig om het effect van hun online interventies in te schatten.


Waarom zijn deze bevindingen belangrijk?
Therapeuten die online diensten aanbieden, kunnen uit deze studie lessen trekken. Zo lijkt het beter om online therapie toch vanuit een therapieruimte te geven, online sessies af te wisselen met face-to-face sessies en een opleiding te volgen rond online therapie om onzekerheid weg te nemen. Onze aanbevelingen kunnen de klinische praktijk en de vormgeving van opleidingen informeren. Dit om zowel de kwaliteit van online therapie als het welzijn van de therapeuten te verbeteren. Want zeg nu zelf, iemand moet toch ook eens aan de therapeut vragen: “En? Hoe voelt u zich daarbij?”.


Auteur
Hanne Peeters behaalde een Masterdiploma in de Klinische Psychologie aan de Universiteit Gent. Ze won met haar onderzoek de Mensenkennis Trofee van de Gentse Alumni Psychologie voor beste vertaling van een masterproef in de Psychologie naar een populairwetenschappelijk artikel.


Referenties
Peeters, H. (2022). Mijn scherm en ik. Een kwalitatief onderzoek naar de ervaring van therapeuten met online therapie. [Ongepubliceerde master’s thesis]. University of Ghent.


Thomas, N., McDonald, C., de Boer, K., Brand, R. M., Nedeljkovic, M. & Seabrook, L. (2021). Review of the current empirical literature on using videoconferencing to deliver individual psychotherapies to adults with mental health problems. Psychology and Psychotherapy: Theory Research and Practice, 94(3), 854-883. DOI: 10.1111/papt.12332

 

Burgers wensen inspraak (maar ook weer niet te veel)

De komende maanden worden we overspoeld door een golf aan volksraadplegingen [1]. In onder meer Tongeren, Borsbeek, Zwijndrecht en Gent kan de burger zijn licht laten schijnen over een bont allegaartje aan lokale kwesties, gaande van sociaal woonbeleid tot fusieplannen [2]. Enkele politici tonen zich alvast koele minnaars van deze initiatieven tot burgerinspraak. Zo vraagt Christophe Peeters zich luidop af of “volksraadplegingen wel het ‘juiste instrument’ zijn voor complexe beleidsdomeinen” [1], de Gentse burgervader Mathias De Clercq (Open VLD) benadrukt dat het toch vooral aan de overheid (en niet de burger) is om te beslissen en dat hij zich “niet zullen laten binden door het resultaat” [3], en Walter Kiebooms (N-VA) betoogt dat (in tegenstelling tot de burger) “de gemeenteraden… beslissen op basis van feiten en cijfers, niet op basis van emotie” [4].

Met bovenstaande argumenten drukken de heren politici niet alleen een laag vertrouwen uit in de kiezers die zij vertegenwoordigen, ze gaan er bovendien ook mee voorbij aan recente wetenschappelijke inzichten. Uit onderzoek van Tessa Haesevoets en collega’s [5], dat recent werd gepubliceerd in het vakblad Nature Scientific Reports, blijkt namelijk dat de burger helemaal geen inspraak geven in lokale kwesties als zeer negatief wordt ervaren door een meerderheid van het kiespubliek. Haesevoets en co vroegen aan 1,470 kiesgerechtigde volwassenen wat volgens hen de meest optimale balans is tussen het klassieke representatieve model (waarin democratisch verkozen politici beslissen over beleidstopics) en burgers inspraak geven. In een reeks van vijf studies vonden de onderzoekers consistent dat, gemiddeld gezien, mensen een sterke preferentie vertonen voor een “50-50” model, waarbij burgers en overheid samen beslissen en het oordeel van politici even zwaar doorweegt als het oordeel van de burger. Het is opmerkelijk dat deze preferentie voor een “50-50” democratie in elke studie maar boven kwam, ongeacht de gebruikte methodologie (open vragen, experiment, survey studie) en het type lokale kwestie (een oud gebouw een nieuwe bestemming geven, het her-aanleggen van een gevaarlijk kruispunt, de ontwikkeling van sportfaciliteiten, en de inplanting van een winkelcentrum).

Wat bovenstaande resultaten dus lijken aan te tonen, is dat de burger zelf van mening is dat het oude “representatieve” democratische model op de schop mag. Want, zo beargumenteren Haesevoets en collega’s, in feite kan de “pure” representatieve democratie (i.e., een “100-0” model, waarbij burgers politici verkiezen die dan 100% beslissingsrecht hebben) minder dan 5% van de ondervraagden bekoren. Meer zelfs, over het algemeen geven kiezers aan dat hun ideale democratische systeem een mix is van klassieke representatieve en meer “directe” democratie, waarbij politici en burgers samen beslissen en geen van beide partijen een stem krijgt die sterker doorweegt in het uiteindelijke oordeel. Deze gebalanceerde “50-50” mix van representatieve en directe elementen in het politieke systeem gaat dus nog veel verder dan de inspraak waarvan sprake is bij een volksraadpleging.

De onderzoekers maken zelf wel enkele kanttekeningen bij hun studies. Ten eerste bevroegen zij enkel inwoners van het Verenigd Koninkrijk, en het is niet geheel duidelijk in welke mate de resultaten ook van toepassing zijn op de Belgische context. Ten tweede vonden de onderzoekers ook dat er achter de gemiddelde preferentie voor een “50-50” systeem enige variatie schuilgaat. Zo identificeerden zij een subgroep van participanten (ongeveer een kwart van de ondervraagden) die een iets “representatiever” model aanhingen, namelijk een “70-30” model waarbij burgers en overheid wel samen beslissen, maar het oordeel van politici zwaarder doorweegt dan het oordeel van de burger (in een verhouding van 70 tegen 30).

Opnieuw is het belangrijk om hierbij te vermelden dat de groep participante die het “50-50” model prefereerde bij uitstek de grootste was (ruim de helft van de ondervraagden), en dat geen enkele participant in de meer representatieve cluster een voorkeur vertoonde voor het huidige democratische systeem (i.e., het “100-0” model). Bovendien gaf een kwart van de ondervraagden aan dat zij een “50-50” model nog niet verregaand genoeg vonden. Deze subgroep pleitte zelfs voor een “30-70” model! (i.e., waarbij burgers en overheid wel samen beslissen, maar het oordeel van burgers zwaarder doorweegt dan het oordeel van politici)

In ieder geval lijkt het dus naïef om te veronderstellen dat burgers anno 2023 zich tevreden zullen blijven stellen met (niet-bindende) volksraadplegingen. Meer nog, de uitgesproken voorkeur van Mathias De Clercq en co voor het huidige democratische systeem vindt zo goed als geen enkele weerklank bij de bevolking. Dit blijkt niet alleen uit het onderzoek van Haesevoets en collega’s, maar wordt ook weerspiegeld in recente peilingen die een dalende trend in het vertrouwen in de Belgische democratie signaleren [6,7]. We kunnen de heren en dames politici dus alleen maar ten sterkste adviseren om hun visie op burgerinspraak te herzien en te pleiten voor een 21e-eeuws ‘hybride’ beslissingsmodel dat zowel klassieke representatieve als meer hedendaagse directe participatieve elementen omvat, willen zij hun kiezers niet zien afdruipen naar antidemocratischere alternatieven.

Auteurs

Tessa Haesevoets is als postdoctoraal onderzoeker verbonden aan de Vakgroep Ontwikkelings-, Persoonlijkheids-, en Sociale Psychologie (Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen) en de Vakgroep Bestuurskunde en Publiek Management (Faculteit Economie en Bedrijfskunde) van de Universiteit Gent. Tijdens haar doctoraat onderzocht ze welke strategieën effectief kunnen zijn om gebroken vertrouwen terug te herstellen. Haar huidig onderzoek spitst zich toe op de veranderende lokale democratie.

Kim Dierckx is als assistent bij de Vakgroep Ontwikkelings-, Persoonlijkheids-, en Sociale Psychologie (Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen) verbonden aan de Universiteit Gent. In het kader van zijn doctoraat hield hij de “super-diverse” samenleving tegen het licht. Specifiek onderzocht hij hoe maatschappelijke instellingen via de toepassing van procedurele rechtvaardigheid sociale harmonie kunnen realiseren in diverse maatschappijen. Zijn huidige onderzoek spitst zich toe op de onderlinge relaties tussen etnisch-culturele minderheden en de factoren die deze verhoudingen op een positieve manier kunnen beïnvloeden.

Referenties
[1] Het Nieuwsblad (07/08/2023). Meer dan 200.000 Vlamingen mogen volgende maand naar de stembus voordat het te laat is. https://www.nieuwsblad.be/cnt/dmf20230807_92631852
[2] De Standaard (07/08/2023). Meer dan 200.000 Vlamingen mogen volgende maand naar de stembus. https://www.standaard.be/cnt/dmf20230806_97281655
[3] Het Nieuwsblad (27/06/2023). Uitslag van volksraadpleging in Gent zal niet bindend zijn: “Waarom verzetten jullie zich?” https://www.nieuwsblad.be/cnt/dmf20230627_97086977
[4] De Standaard (07/08/2023). Volksraadplegingen? Liever niet, zeggen gemeentebesturen. https://www.standaard.be/cnt/dmf20230806_97271468
[5] Haesevoets, T., Roets, A., Van Severen, R., Dierckx, K., & Verschuere, B. (2023). The public’s preferred level of involvement in local policy-making. Scientific Reports, 13(1), 7146. https://doi.org/10.1038/s41598-023-34282-w
[6] De Standaard (11/05/2023). De grafieken die de politiek zorgen moeten baren: ‘Burgers trekken rode kaart’. https://www.standaard.be/cnt/dmf20230510_97449136
[7] De Standaard (11/05/2023). SOS politiek: een op de drie Vlaamse kiezers vindt België geen democratie. https://www.standaard.be/cnt/dmf20230510_95919372

 

Vijf punten in acht te nemen bij hoog conflict na scheiding

Een kleine groep van ouders die uiteengaan geraken verzeild in akelige conflictsituaties die jarenlang aanslepen. Familierechters, jeugdrechters, advocaten, bemiddelaars, hulpverleners en therapeuten die ermee te maken krijgen, zitten vaak met de handen in het haar en kunnen onbedoeld de conflictspiralen aanzwengelen. Lieve Cottyn deelt in haar boek “Complexe scheiding” haar ervaringen als klinisch psycholoog en geeft advies om de vicieuze cirkel van conflict te doorbreken. Vijf cruciale tips kunnen hulpverleners, omstaanders en ouders helpen om zelf niets te doen dat conflict versterkt.

Ga niet mee in het beschuldigen van één ouder
Wederzijdse klachten tussen ouders met aantijgingen en verdachtmakingen zijn een typisch kenmerk van hoog conflict. Ze zijn vaak de brandstof die het conflict gaande houdt. Inhoudelijk meegaan met die klachten versterkt het conflictpatroon. Het ingewikkelde bij die beschuldigingscirkel is de verwarring die speelt tussen de ex-partnerpositie en de ouderpositie. Ouders die elkaar zwartmaken doen dat vooral vanuit gevoelens van pijn en woede ten opzichte van hun ex-partner. Zeker na ervaringen met huiselijk geweld is het bijzonder moeilijk om de angstcirkel te doorbreken en het onderscheid te maken tussen klachten die het gevolg zijn van zich als partner gekwetst te voelen of die met het ouderschap te maken hebben. Op zo’n ogenblik kan het helpen om te bedenken hoe het voor kinderen zou voelen wanneer ouders elkaar beschuldigen. Kinderen blijven immers verbonden met hun beide ouders en raken gekneld in een loyaliteitsconflict wanneer de ene ouder de andere zwart maakt. Elke gescheiden ouder staat voor de opdracht om woede en verlies te dragen en te verwerken tot iets nieuws. Te lang onaardig blijven praten over je ex leidt tot zelfhaat en ondermijnt het eigen ouderschap. Het neerleggen van klachten tegen de andere ouder en het voeren van rechtbankprocedures met strijdvaardige advocaten houden de ziekmakende beschuldigingsketen in stand.


Steun consequent en volhardend beide ouders
Bij hoog conflict is de zuigkracht en verleiding alom aanwezig om mee te gaan in de overtuiging dat er een goede en een slechte ouder is. Partijdigheid voor één ouder tegen de andere ouder verhindert het uittekenen van een weg om het conflict te overstijgen. Weerstand bieden tegen die verleiding gebeurt door consequent en volhardend beide ouders te respecteren. De wet op de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag biedt hier een kader. Die stelt immers dat ouders elkaars gezag, in titel én in uitoefening, ook na de scheiding dienen te respecteren. Een juridische ouder kan bijgevolg niet buitenspel gezet worden. Het conflict indammen gebeurt door het wantrouwen tussen ouders om te buigen naar het spreken over de wederzijdse rechten en plichten die een ouder en een kind ten opzichte van elkaar hebben. Ouders in conflict hebben nood aan iemand die de focus kan richten op de psychologische relatie die elke ouder blijft hebben met zijn of haar kinderen en op wat er in die relatie gebeurt.


Steun de moeilijke transitie van kerngezin naar twee aparte eenoudergezinnen
Het uit elkaar gaan met een kind is misschien een van de pijnlijkste kwesties in het leven. Er is in onze samenleving nog onvoldoende begrip voor de emotionele impact en moeilijkheidsgraad waarmee dat gepaard gaat. Na scheiding moeten ex-partners hun ouderschap herdenken van samen ouder zijn naar twee solo-ouders. De relatie ouder-kind wordt de nieuwe eenheid in het eenoudergezin. Vanaf nu gaat het over twee verschillende eenheden in twee verschillende huizen. De gevoelens en belevingen van ouders in chronisch conflict liggen zo ver uit elkaar dat overleg en communicatie tussen hen onmogelijk is. Na scheiding hebben deze ouders en kinderen nood aan steun om te leven voorbij het maatschappelijk ideaal van het kerngezin. Het leren aanvaarden van verschil en meerstemmigheid is belangrijk om elkaar los te laten en elk de transitie te maken naar een nieuw leven als solo ouder. Hulpverleners kunnen zich best richten op de praktijk en problemen van het alleenstaand ouderschap. Dit krijgt bij intense conflicten vaak onvoldoende aandacht. In plaats van bezig te blijven met de andere ouder dient een ouder energie te investeren in het creëren van een eigen nieuw netwerk dat steun kan bieden bij verdeling van de vele taken die op de schouders van een solo-ouder rusten.


Een goede regeling is onderhandelbaar en flexibel
In hoog conflictsituaties wordt de omgangs-en verblijfsregeling vaak uitbesteed aan een derde (advocaat, rechter, hulpverlener/therapeut). Hiermee wordt de regeling uit handen van ouders en kinderen genomen. Ze stellen zich onbuigzaam op omdat ze zich niet gehoord voelen. Door te vragen naar wie welk voorstel tot regeling heeft en door elk voorstel te waarderen, wordt terug een dialoog geopend met ruimte voor verschil en meerstemmigheid. Relationele spanningen tussen ouders en kinderen over regels en zorgregelingen horen bij een normaal gezinsleven. Iedereen moet kunnen meebepalen. Door stil te staan bij de argumenten die elk heeft voor zijn of haar voorstel leren ouders en kinderen rekening houden met elkaars wensen, goede argumenten en waarden. Een goede regeling is een regeling die leefbaar is voor iedereen, onderhandelbaar en flexibel. De zoektocht naar regelingen op maat van kinderen en ouders gaat niet over een momentopname vastgelegd op papier maar over een dynamisch afstemmingsproces dat een leven lang duurt.


Haal kinderen uit de marge en zet ze aan het werk
Om kinderen te beschermen, willen we ze vaak weghouden van het conflict maar daarmee zetten we hen buitenspel. Ze ervaren immers dagelijks de spanningen van het conflict en staan er vaak in centraal. Het conflict tussen ouders negeren en erover zwijgen, helpt een kind niet. Wat wel helpt is uitleg geven over de reden van de scheiding, over de regelingen en over het conflict zodat het kind de situatie waar het middenin zit kan leren begrijpen en leert hoe best ermee omgaan zonder het conflict te verergeren. Kinderen hebben nood aan volwassenen (en leeftijdsgenoten) die hen met beide ouders verbinden en de verschillen tussen hen ophelderen. Veerkracht aanboren betekent hier ruimte scheppen om samen met een kind te reflecteren over wat het zelf kan doen. Kinderen moeten hun relatie met beide ouders gestalte geven, op welke manier dan ook. Door met kinderen over conflict en scheiding te praten, geef je hen een stem en help je hen om zonder schrik rechtstreeks met elke ouder te spreken over wat ze nodig hebben (in plaats van bij de ene ouder te klagen over de andere).

Auteur
Lieve Cottyn is klinisch psycholoog, psychotherapeut, opleider en supervisor. Sinds 1986 is ze actief aan de gerenommeerde Interactie Academie (een opleidingsinstituut en klinische praktijk gespecialiseerd in systeemtheorie, communicatie en verhoudingen tussen mensen). Recent (2021) publiceerde ze het boek ‘Complexe scheiding – Uit de maalstroom van conflict’, waar ze jarenlange kennis en ervaring in samenbracht. Het boek is verkrijgbaar in de Interactie Academie en de betere boekhandel.


Lieve Cottyn krijgt op 29 juni 2023 de Prijs voor de Psycholoog van het Jaar (een initiatief van de Gentse Alumni Psychologie) voor haar bijzondere verdiensten als psycholoog in het veld. Wil je aanwezig zijn op de plechtigheid, waar ze tevens een lezing geeft? Schrijf je dan in via de GAP website.

 

Woken is werken

NVA-voorzitter Bart De Wever heeft er een nieuwe hashtag lifegoal bij. In zijn zopas verschenen boek Over Woke gaat de partijvoorzitter tekeer tegen wat hij “banaal wokisme” noemt [1]. Volgens De Wever is woke een “sluipend gif” dat onze Belgische samenleving langzaamaan ziek maakt [2], een “zelfvernietigingsoorlog georganiseerd door de intellectuele elite”, die mensen tegen elkaar opzet eerder dan de agenda van onderdrukte minderheden te dienen [3]. Om te bewijzen dat het hier echt wel om een acuut probleem gaat en dat het hem menens is, zal de politicus binnenkort het land doortrekken om zo zijn boek verder onder de aandacht te brengen – te beginnen bij onze universiteiten, want, dixit De Wever, “de vis rot aan de kop” [1].

Woke: where is the evidence?
Het idee dat woke polarizeert en bruggen verbrandt eerder dan ze te bouwen is niet nieuw [4-7]. Helaas zijn deze pleidooien uitsluitend gebaseerd op filosofische en ideologische argumenten. Er is immers, bij ons weten, geen gegronde psychologische literatuur voorhanden over woke denken en de reacties die het uitlokt. Het blijft momenteel dus gissen of Bart De Wever ons met zijn kruistocht echt zal behoeden voor Amerikaanse toestanden dan wel of de man overkomt als de spreekwoordelijke vis die hij in de bovenstaande metafoor opvoert.

Een tipje van de sluier
Wat zegt de wetenschappelijke literatuur dan wel over woke? Onderzoek dat recent verscheen in de Journal of Interpersonal Violence [8] licht alvast een tipje van de sluier op. De studie, uitgevoerd door door onderzoekers uit Australië en de VS, in samenwerking met onderzoekers van de Universiteit Gent, nam de reacties van mensen op geweld tegen minderheden – een woke thema bij uitstek – onder de loep.

Uitgangspunt van het onderzoek was de sterke stijging van gewelddadige aanvallen op mensen van Aziatische afkomst sedert het begin van de Covid-19 gezondheidsscrisis [9-10]. Voortbouwend op het idee dat alleen een klimaat van maatschappelijke nultolerantie een effectief antwoord kan bieden op dergelijke uitwassen, onderzochten de auteurs van het artikel welke factoren empathie voor de slachtoffers van zulks geweld kunnen bevorderen – en dus een voorkeur voor een strengere bestraffing –, en welke factoren deze kunnen ondermijnen.

In hun sociaalpsychologisch experimenten lieten de onderzoekers telkens hun participanten een krantenartikel lezen over een geweldpleging op een Chinese man door een witte aanvaller. Cruciaal bij dit onderzoek was dat er ook een vragenlijst werd afgenomen naar psychosociale stress, i.e., de mate waarin de participanten zelf psychisch en sociaal geleden hadden door Covid-19 (i.e., verlies van hoop, optimisme en motivatie) en daar stress van hadden ondervonden.

Hoe linkser, hoe meer “banaal wokisme”?
Zoals verwacht, bleken de reacties van de deelnemers gekleurd door hun politieke ideologie: hoe hoger mensen scoorden op rechts-autoritaire trekken, hoe minder empathie zij vertoonden voor het slachtoffer en hoe minder zij ervan overtuigd waren dat het hier om een zogenaamde “hate crime” ging. Deze reacties hingen ook samen met een verminderde roep om een strenge bestraffing van de dader bij rechtse mensen. Op zich een intuïtieve bevinding.

Interessanter echter, was wat er zich aan het andere einde van het politieke spectrum voltrok. Uit de resultaten bleek namelijk ook dat de empathische reacties van linkse participanten (i.e., zij die laag scoorden op rechts-autoritaire trekken) erg afhankelijk waren van de mate waarin zij psychosociale stress ervoeren. Bij proefpersonen die lage stressniveaus rapporteerden, werd de te verwachten link gevonden tussen politieke ideologie en wat je “woke” gedrag zou kunnen noemen: hoe linkser men zichzelf voorstelde, hoe groter de gerapporteerde sensitiviteit ten opzichte van het lijden van het Chinese slachtoffer was (i.e., hogere gerapporteerde empathie, sterkere overtuiging dat het om een hate crime ging en luidere roep om een strenge bestraffing).

Echter, bij mensen met hoge mate van stressniveaus was deze link tussen politieke ideologie en sensitiviteit ten opzichte van het lijden van het slachtoffer volledig afwezig. Met andere woorden, bij hoge niveaus van psychosociale stress werd er geen verschil gevonden tussen de reacties van linkse en rechtse mensen. Meer nog, linkse participanten met hoge stressniveaus reageerden even onverschillig ten opzichte van het lijden van de arme Chinese man als hun rechtse tegenhangers.

Psychosociale stress als “tegengif” voor woke
Moraal van het verhaal? In wezen tonen de resultaten aan dat “woke mensen” alleen woke zijn als ze niet onder stress staan. Als ze moeilijkere tijden doormaken, gedragen ze zich eerder als “niet-woke mensen”. Met andere woorden, woke denken vereist niet alleen motivatie maar ook capaciteit (om zich te kunnen inleven, om stereotypes te onderdrukken, etc.).

Kort samengevat kunnen we dus stellen dat “woken” hard werken is, en dat persoonlijke en omgevingsfactoren bepalen of mensen het kunnen opbrengen om woke te redeneren en te handelen. Misschien ligt de verklaring voor Bart De Wevers uitgesproken afkeer voor woke als “culturele zelfvernietiging” dus wel in de hevige psychosociale stress die de man ervaart als burgemeester van ’t Stad en ’s lands meest drukbevraagde politicus? We kunnen alleen maar raden…

Auteur

Kim Dierckx is als assistent bij de Vakgroep Ontwikkelings-, Persoonlijkheids-, en Sociale Psychologie (Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen) verbonden aan de Universiteit Gent. In het kader van zijn doctoraat hield hij de “super-diverse” samenleving tegen het licht. Specifiek onderzocht hij hoe maatschappelijke instellingen via de toepassing van procedurele rechtvaardigheid sociale harmonie kunnen realiseren in diverse maatschappijen. Zijn huidige onderzoek spitst zich toe op de onderlinge relaties tussen etnisch-culturele minderheden en de factoren die deze verhoudingen op een positieve manier kunnen beïnvloeden.

James Johnson, PhD, is als sociaal psycholoog verbonden aan de Weber Group, en woont en werkt in Fiji. Zijn onderzoek spitst zich toe op in interpersoonlijke conflicten en alle vormen van stereotypen tussen groepen en binnen groepen.

Referenties
[1] ‘Woke dreigt de samenleving aan de rand van een burgeroorlog te brengen, op z’n Amerikaans’. De Standaard, zaterdag 4 maart 2023
[2] ‘Bart De Wever richt pijlen op woke: “Het dreigt onze samenleving naar de rand van een burgeroorlog te brengen”’. Het Nieuwsblad, vrijdag 3 maart 2023
[3] https://www.standaardboekhandel.be/p/over-woke-9789072201720
[4] Van Dijk (2022). Nieuwe strijd voor emancipatie. www.bazarow.com
[5] ‘Over veilige bubbels en censuur’. De Standaard, zaterdag 25 februari 2023]
[6] ‘Mia Doornaert en Dyab Abou Jahjah: ‘Gelukkig blijven we in Vlaanderen gespaard van de grootste woke-waanzin’’’. Knack, 13 juli 2022
[7] Weyns, W. (2022). Wie, wat, woke? Uitgever: Pelckmans
[8] Johnson, .J., Sattler, D., Van Hiel, A., Dierckx, K. , Luo, S., & Vezzali, L. (2022). Violent assault on a Chinese man: COVID-19 psychosocial resource loss diminishes right-wing authoritarianism variability in societal reactions. Journal of Interpersonal Violence. https://doi.org/10.1177/08862605221123301

 

De ironie van sociale vooruitgang

Nu diversiteit in vrijwel alle Europese samenlevingen in de lift zit [1], worden we in stijgende mate geconfronteerd met vragen over kwesties die een etnisch-culturele component bevatten. Hoe staan we tegenover onverdoofd slachten? Mogen kinderen met een migratieachtergrond de taal van hun ouders spreken op de speelplaats van hun school? Kunnen werknemers altijd en overal een hoofddoek dragen op de werkvloer? Wat te doen met standbeelden die op een pijnlijke manier herinneren aan het Europese koloniale verleden? Hoe ver kunnen of willen we gaan met het bevoordelen van individuen die tot een minderheidsgroep behoren?


Hoe sociale vrede en harmonie verzekeren?
Een belangrijke rol in zulke debatten is weggelegd voor maatschappelijke instellingen (e.g., de politieke wereld, de rechterlijke macht, lokale besturen, etc.), want vaak zijn zij het die de uiteindelijke beslissing nemen over zulke etnisch-culturele issues. Dat lijkt niet evident in een maatschappij waarin steeds meer etnisch-culturele groepen leven die elk hun eigen belangen hebben. De actualiteit leert dat één negatieve uitkomst een steekvlam van onbegrip en sociale onrust teweeg kan brengen. Denk bijvoorbeeld maar aan de golf van verontwaardiging – en bijhorende protesten – van joodse en islamitische organisaties toen de Nederlandse Tweede Kamer een verbod op onverdoofd ritueel slachten besprak op 16 juni 2011 [2].
Toch hoeft dit niet altijd zo te zijn. Uit verscheidene onderzoeken die ons lab uitvoerde bij verschillende etnisch-culturele minderheidsgroepen blijkt namelijk dat de procedures die maatschappelijke instanties hanteren wanneer zij zulke issues behandelen, een doorslaggevende rol spelen [3,4]. Wanneer minderheidsleden namelijk het gevoel hebben dat zo’n beslissingen op een eerlijke manier tot stand komen, zijn zij veel meer geneigd om de uitkomst van de beslissing te accepteren zelfs als die in hun nadeel is. Bovendien vonden we dat de perceptie van “procedureel rechtvaardige” maatschappelijke instellingen positieve gevolgen had die verder strekten dan aanvaarding van de beslissing zelf. Minderheidsleden die ervan overtuigd zijn dat maatschappelijke actoren ernaar streven om beslissingen met betrekking tot hun eigen minderheidsgroep op een eerlijke manier te nemen, gaan zich meer betrokken voelen bij het maatschappelijke leven [5], zijn meer geneigd om willekeurige anderen te vertrouwen [6], en staan positiever en gelukkiger in het leven [7]. Het toepassen van “procedurele rechtvaardigheid” door maatschappelijke instellingen lijkt dus een veelbelovende strategie om sociale vrede en harmonie te verzekeren in diverse samenlevingen.


Faire procedures, de doodsteek voor Black Lives Matter?
Dat klinkt als een goednieuwsshow. Zijn er dan echt geen nadelen verbonden aan de toepassing van procedurele rechtvaardigheid op het functioneren van onze maatschappelijke instellingen? Toch wel, zo blijkt uit ander recent onderzoek van ons lab [8]. We bevroegen meer dan 1,000 leden van benadeelde etnisch-culturele minderheidsgroepen met zeer uiteenlopende kenmerken (gaande van Belgen van Turkse en Marokkaanse afkomst, over zwarte Amerikanen tot de erg arme gekleurde Zuid-Afrikanen). Telkens weer vonden we dat, hoe meer minderheidsleden de perceptie koesterden dat de maatschappelijke instellingen in hun regio of land zich engageren om faire beslissingen te nemen ten opzichte van hun minderheidsgroep, hoe minder zij geneigd waren initiatieven te steunen die sociale verandering bevorderen (vb. mee de straat opgaan in een Black Lives Matter betoging, of een petitie tekenen die gelijke rechten eist voor de eigen minderheidsgroep).


De perceptie van sociale vooruitgang
We hadden ook een verklaring voor deze bevreemdende bevinding. Mensen zijn nu eenmaal slecht in het percipiëren van sociale vooruitgang [9]. Zo is vooruitgang vaak traag en gefragmenteerd (i.e., specifiek voor slechts één bepaalde groep, of voor één klein aspect van het maatschappelijk functioneren). Het is bijvoorbeeld niet omdat een zwarte Amerikaan president kan worden van de Verenigde Staten, dat daarom alle sociaaleconomische tegenstellingen tussen zwarte en witte Amerikanen in één klap weggevaagd zijn. Maar onze menselijke geest heeft het moeilijk met dit soort nuances [10]. Onderzoek illustreert dit heel treffend. Als mensen tijdens een experiment gevraagd werd om terug te denken aan de Amerikaanse presidentsverkiezingen van 2008, waren zij vervolgens meer geneigd zijn om de raciale toestand in de Verenigde Staten als rooskleuriger in te schatten [11]. Mensen hebben het dus moeilijk met zich mentaal een beeld te vormen van sociale verandering en dan vooral de nuances die ermee gepaard gaan.
Wij vermoedden dat gelijkaardige misvattingen over sociale verandering een rol speelden in onze eigen studie. Daarom manipuleerden we, in drie nieuwe experimenten, hoe onze participanten (allen leden van gestigmatiseerde etnisch-culturele minderheidsgroepen) aankeken tegen de maatschappelijke instellingen in hun land of regio. Specifiek lieten we één groep participanten een (fake) “wetenschappelijk artikel” lezen waaruit zogenaamd bleek dat de maatschappelijke instellingen in hun land of regio streefden naar faire procedures bij het nemen van beslissingen die relevant waren voor hun etnisch-culturele groep. De andere groep kreeg ook zo’n artikel te lezen, maar hierin werden de maatschappelijke instellingen in hun land of regio voorgesteld als niet geïnteresseerd in het toepassen van faire procedures. Vervolgens bevroegen we de mate waarin onze participanten het gevoel hadden dat zij en andere leden van hun minderheidsgroep zich hoger konden opwerken in hun leven. We peilden ook naar de bereidheid om zich te engageren voor sociale verandering. En wat bleek? De groep die het artikel over faire instellingen las, bleek achteraf minder bereid om zich sociaal te engageren dan de groep die het artikel over onfaire instellingen voorgeschoteld kreeg. De deelnemers aan de studie denken blijkbaar dat wanneer maatschappelijke instellingen fair zijn, er ook vooruitgang is op het vlak van kansen voor sociale mobiliteit. En als de kansen er op vooruit gaan, waarom zou men zich dan nog sociaal engageren voor de eigen minderheidsgroep?


Faire procedures, een stap achteruit?
Wil dit dan zeggen dat we beter het idee kunnen laten varen om sociale vrede te bewaren door faire procedures toe te passen? Helemaal niet. Procedurele rechtvaardigheid mag alleen geen “lege doos” zijn waarachter autoriteiten zich verschuilen om noodzakelijke acties uit de weg te gaan. Alleen met een gerichte combinatie van structurele interventies (bv. het creëren van extra kansen op de arbeidsmarkt) en procedurele hefbomen kunnen we de status van benadeelde etnisch-culturele minderheden echt verbeteren. En dat kan ons dan weer helpen om een meer harmonieuze multiculturele samenleving te realiseren.

Auteur
Kim Dierckx is als assistent bij de Vakgroep Ontwikkelings-, Persoonlijkheids-, en Sociale Psychologie (Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen) verbonden aan de Universiteit Gent. In het kader van zijn doctoraat hield hij de “super-diverse” samenleving tegen het licht. Specifiek onderzocht hij hoe maatschappelijke instellingen via de toepassing van procedurele rechtvaardigheid sociale harmonie kunnen realiseren in diverse maatschappijen. Zijn huidige onderzoek spitst zich toe op de onderlinge relaties tussen etnisch-culturele minderheden en de factoren die deze verhoudingen op een positieve manier kunnen beïnvloeden.

Referenties
[1] Coleman, D. (2013, April 17). Immigration, Population and Ethnicity: The UK in International Perspective. The Migration Observatory. Retrieved from https://migrationobservatory.ox.ac.uk/resources/briefings/immigration-population-and-ethnicity-the-uk-in-international-perspective/
[2] https://nos.nl/artikel/248790-protest-tegen-verbod-ritueel-slachten
[3] Dierckx, K., Valcke, B., & Van Hiel, A. (2020). Do Minorities Perceive Procedural Fairness Merely in Terms of Ethnic Bias Suppression? Evaluation of the Concept of Fairness in Multicultural Conflicts. Journal of Ethnic and Migration Studies, 48, 3344-3364. https://doi.org/10.1080/1369183X.2020.1726733
[4] Dierckx, K, Politi, E., Valcke, B., Van Assche, J., & Van Hiel, A. (2020). The “Ironic” Fair Process Effect: .A Perceived Fair Naturalization Procedure Spurs Anti-Immigration Attitudes Through Increased National Identification Among Naturalized Citizens. Group Processes and Intergroup Relations, 25(2), 379-398. https://doi.org/10.1177/1368430220975480
[5] Valcke, B., Van Hiel, A., Onraet, E., & Dierckx, K. (2020). Procedural fairness enacted by societal actors increases social trust and social acceptance among ethnic minority members through the promotion of sense of societal belonging. Journal of Applied Social Psychology, 50(10), 573-587.
[6] Dierckx, K., Valcke, B., & Van Hiel, A. (2021). The Trickle-Down Effect of Procedural Fairness on Perceptions of Daily Discrimination: How Societal Actors Can Build Social Trust Among Minority Members. European Journal of Social Psychology, 51, 343-359. https://doi.org/10.1002/ejsp.2742
[7] Valcke, B., Van Hiel, A., Van Roey, T., Van De Putte, B., & Dierckx, K. (2020). Societal actors shape collective identities of minorities: Procedural fairness climate effects on identification, subjective well-being and psychological health. Social Justice Research, 33(4), 379-405. https://doi.org/10.1007/s11211-020-00357-6
[8] Dierckx, K., Van Hiel, A., Swart, H., & Valcke, B. (2022). The Irony of Fairness: How Procedural Fairness Climate Perceptions Can Hinder Disadvantaged Group Members’ Support for Social Change. Manuscript under review at Group Processes and Intergroup relations.
[9] Georgeac, O. A., & Rattan, A. (2021). Perceiving progress toward social equality: A model of signals and sense-making. Current Opinion in Psychology, 44, 12-17. https://doi.org/10.1016/j.copsyc.2021.08.012
[10] Greene, S. (2020). Are we there yet? Perceptions of racial progress among racial minorities. Political Science & Politics, 53(4), 685-689. https://doi.org/10.1017/s1049096520000815
[11] Lybarger, J. E., & Monteith, M. J. (2011). The effect of Obama saliency on individual-level racial bias: Silver bullet or smokescreen?. Journal of Experimental Social Psychology, 47(3), 647-652. https://doi.org/10.1016/j.jesp.2010.12.001

 

Social media gebruik in het dagelijkse leven: bron van stress of sociale steun?

Afgelopen jaren ontpopten sociale netwerking sites zich tot ware hubs van connectiviteit. Nooit eerder was het makkelijker om activiteiten van mensen op te volgen over de grenzen van landen, tijdszones en zelfs continenten heen. Al gaat dergelijke online aanwezigheid niet steeds gepaard met gunstige effecten op mentaal welzijn. Dit doet de vraag rijzen onder welke omstandigheden social media gebruik helpend kan zijn, of eerder gepaard gaat met een verminderd functioneren.

Gebruik van social media onder de loep genomen
Anno 2023 hebben ‘social media’ – zoals Facebook, Instagram of TikTok en bijhorende instant messaging diensten – een centrale plaats verworven in het dagelijks leven, en het lijkt er op dat deze daar nog even zullen blijven. In België wordt het aandeel social media gebruikers in 2023 dan ook geschat op maar liefst 10.31 miljoen (1). Daarbovenop is social media gebruik goed voor een aanzienlijk deel van onze dagelijkse schermtijd. Het zal dus niet verbazen dat afgelopen jaren heel wat onderzoek gevoerd werd naar eventueel ongewenste effecten van social media gebruik.

Zo wijzen verschillende studies op een negatieve impact van social media gebruik op psychologisch welbevinden. Denk daarbij bijvoorbeeld aan geobserveerde verbanden tussen social media gebruik, en in het bijzonder het passief consumeren van informatie op social media platformen, en verhoogde depressieve-, stress- of angstklachten, of de ontwikkeling van een negatieve lichaamsbeleving (2,3,4,5). Andere studies suggereren dan weer gunstige effecten van social media gebruik, waaronder de mogelijkheid tot de uitbouw van een ondersteunend sociaal netwerk (5,6). Daarbij zijn er sterke verschillen tussen studies inzake geobserveerde effecten van social media gebruik, wat een eenduidig antwoord omtrent de relatie tussen social media gebruik en psychologisch welbevinden bemoeilijkt. Dit is mede het gevolg van een te enge focus binnen onderzoek op de vraag of er een relatie is tussen beide constructen, eerder dan hoe we deze relatie kunnen begrijpen (7). Daarbij werd tot op heden met name onderzoek gedaan naar de impact van intensiteit van (verschillende vormen van) social media gebruik, terwijl de rol van context in het verklaren van deze relatie eerder onderbelicht bleef.

ContextMatters: Contextfactoren bepalen mee de impact van social media gebruik

Ons recent onderzoek (8) ging na in welke mate social media gebruik bijdraagt tot (dis)functioneren én of contextfactoren hier een rol in spelen. Hiertoe maakten we gebruik van een bijzondere situatie, namelijk de periode van lockdown tijdens de eerste golf van de COVID-19 pandemie. Tijdens deze periode waren heel wat mensen omwille van de toen geldende fysieke distancing maatregelen aangewezen op social media om het contact met hun naasten te onderhouden. Daarnaast gebruikten heel wat mensen social media om geïnformeerd te blijven over de op dat moment geldende COVID-19 maatregelen en de mate van besmettingen.

1433 deelnemers uit het Verenigd Koninkrijk voltooiden vragenlijsten omtrent hun gebruik van social media en indicatoren van (dis)functioneren, waaronder ervaren steun, levenskwaliteit, eenzaamheid en ernst van angst-, depressieve- en stressklachten. Om zicht te krijgen op de rol van contextfactoren gingen we na in welke mate het complexe samenspel tussen deze variabelen beïnvloed werd door zaken zoals woonsituatie (bijv. of iemand al dan niet alleen woonde tijdens de lockdown), werksituatie (bijv. of iemand het huis nog mocht verlaten voor professionele redenen), alsook COVID-19 status (bijv. of men al dan niet geïnfecteerd was door COVID-19). Een andere factor die we in rekening brachten, was of men al dan niet tot een risicogroep behoorde voor het ontwikkelen van complicaties ten gevolge van COVID-19.

Onze bevindingen tonen aan dat de unieke associaties tussen gebruik van social media en (dys)functioneren verschilden naargelang COVID-19 status en woonsituatie. Daarbij bevestigen onze resultaten potentieel gunstige én ongunstige effecten van gebruik van social media, beiden met name voor individuen die niet geïnfecteerd waren met COVID-19. Zo observeerden we bijvoorbeeld dat meer intensief gebruik van social media tijdens de lockdown gepaard ging met verhoogde angst voor besmetting met COVID-19 en bijhorende negatieve gevolgen. Tevens vonden we verbanden tussen verschillende vormen van social media gebruik, depressieve klachten en ervaren stress. Tegelijkertijd ging social media gebruik echter ook gepaard met meer ervaren steun vanuit het sociale netwerk.


Social media bleek de grootste rol te spelen bij niet-geïnfecteerde individuen die alleen woonden. Uniek voor deze populatie was dat gebruik van social media om geconnecteerd te blijven direct bijdroeg tot een verhoogde levenskwaliteit. Dit wijst op de potentieel gunstige rol van social media om connecties te onderhouden met anderen wanneer er beperkte mogelijkheden zijn tot echte sociale interactie (bijv. wanneer men fysiek afstand moest houden). Binnen deze groep waren mate van sociale steun en eenzaamheid tevens sterker gerelateerd aan depressieve klachten.

Conclusie
Onze studie benadrukt dat de context waarin mensen zich bevinden van belang is om zowel de positieve als negatieve gevolgen van social media gebruik te verklaren. Zo leken in het voorbeeld van de COVID-19 pandemie een aantal van de veronderstelde gunstige effecten van social media gebruik met name voorbehouden voor wie alleen woonde (8). Het belang van context biedt een mogelijke verklaring voor eerdere inconsistente onderzoeksbevindingen, en illustreert dat social media zowel een potentiële bron van stress kan vormen, alsook dienst kan doen als een mogelijke hulpbron (9). Willen we beter zicht krijgen op hoe social media ons functioneren beïnvloedt, dan dienen we bijgevolg verder te gaan dan het louter verkennen van de rol van intensiviteit en soort social media gebruik, en meer aandacht te spenderen aan (persoonlijk) relevante contextfactoren. We hoeven die smartphone op basis van huidige literatuur dus nog niet volledig aan de kant te leggen! Wel is het goed om alvast even te reflecteren over wanneer en onder welke omstandigheden social media gebruik voor jou een steun betekent of je net stress geeft.

Auteur
Kristof Hoorelbeke werkt als docent aan de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen van UGent. Ernst Koster is hoogleraar aan dezelfde faculteit. Beiden zijn daarnaast tevens klinisch werkzaam als gedragstherapeut.

Contactgegevens
Prof. dr. Kristof Hoorelbeke
Vakgroep Experimenteel-Klinische en Gezondheidspsychologie
Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, UGent
Henri-Dunantlaan 2, 9000 Gent
Kristof.Hoorelbeke@UGent.be

Referenties

  1. Statista (2022). Number of social network users in Belgium from 2018 to 2027. Retrieved from https://www.statista.com/statistics/568866
  2. Faelens, L., Hoorelbeke, K., Cambier, R., van Put, J., Van de Putte, E., De Raedt, R., & Koster, E.H.W. (2021). The relationship between Instagram use and indicators of mental health: A systematic review. Computers in Human Behavior Reports, 4, 100121. doi: 10.1016/j.chbr.2021.100121
  3. Saiphoo, A.N., & Vahedi, Z. (2019). A meta-analytic review of the relationship between social media use and body image disturbance. Computers in Human Behavior, 101, 259-275. doi: 10.1016/j.chb.2019.07.028
  4. Yoon, S., Kleinman, M., Mertz, J., & Brannick, M. (2019). Is social network site usage related to depression? A meta-analysis of facebook-depression relations. Journal of Affective Disorders, 248, 65-72. doi: 10.1016/j.jad.2019.01.026
  5. Appel, M., Marker, C., & Gnambs, T. (2020). Are social media ruining our lives? A review of meta-analytical evidence. Review of General Psychology, 24, 60-74. doi: 10.1177/1089268019880891
  6. Liu, D., Ainsworth, S.E., & Baumeister, R.F. (2016). A meta-analysis of social networking online and social capital. Review of General Psychology, 20, 369-291. doi: 10.1037/gpr0000091
  7. Kross, E., Verduyn, P., Sheppes, G., Costello, C.K., Jonides, J., & Ybarra, O. (2021). Social media and well-being: Pitfalls, progress, and next steps. Trends in Cognitive Sciences, 25, 55-66. doi: 10.1016/j.tics.2020.10.005
  8. Hoorelbeke, K., Faelens, L., De Raedt, R., & Koster, E.H.W. (2023). #ContextMatters! A network tree approach to model the link between social media use and well-being. Computers in Human Behavior Reports, 100269. doi: 10.1016/j.chbr.2023.100269
  9. Wolfers, L.N, & Utz, S. (2022). Social media use, stress, and coping. Current Opinion in Psychology, 45, 101305. doi: 10.1016/j.copsyc.2022.101305
 

Geloven mensen dat je te rijk kan zijn?

Een groep van 165 inwoners uit Olmen en omgeving won begin december het astronomische bedrag van bijna 143 miljoen euro met de Europese loterij Euromillions (1). In dit kleine Kempische dorpje moeten toch de gelukkigste mensen ter wereld wonen, zou je dan denken!
Uit reacties die de media de volgende dag sprokkelden bij de winnaars bleek echter dat de waarheid genuanceerder is. Alhoewel de meerderheid van de ondervraagden te kennen gaf dat zij inderdaad euforisch waren, waren er ook anderen die er wat minder vrolijk, ja, zelfs beteuterd bijliepen. Zo liet één vrouw optekenen dat ze met gemengde gevoelens haar prijs ontving (“Ik ben blij, maar ook niet blij’”), en een andere jonge vrouw zei zelfs onverholen dat het vooruitzicht plots miljonair te zijn haar bang maakte (“ik weet niet of ik dit wel wou”) (2).


Had je 10 miljoen…
Meer geld maakt niet gelukkiger, bleek reeds meermaals uit onderzoek (3-6). Een Zweedse studie toonde overtuigend aan dat een grotere pot geld winnen wel tot een beter leven leidt voor lotto winnaars (vergeleken met niet-winnaars), maar niet per se tot het ervaren van meer geluk (7). Nu blijkt uit recent onderzoek van ons lab dat mensen ook niet noodzakelijk verwachten gelukkiger te worden na het winnen van gigantische sommen geld (8). Het idee van onze studie ontstond eigenlijk bij een online bevraging waarin we peilden naar “hoeveel geld mensen zouden willen winnen in een loterij”, en waarbij er expliciet werd gezegd dat er geen limiet was (behalve al het geld van de wereld). Hoewel we uiteraard een grote verscheidenheid aan bedragen registreerden, waren twee opvallende trends het vermelden waard. Ten eerste kwam het “bescheiden” bedrag van 10 miljoen naar voren als het meest “optimale bedrag” – ondanks dat het hier om een open vraag ging en men dus met de meest krankzinnige bedragen kon afkomen. Ten tweede werden absurd hoge bedragen zoals een gogol (i.e., het getal 1 gevolgd door 100 nullen) slechts door enkelingen aangehaald. Tegen onze verwachtingen in bleven onze deelnemers dus opvallend bescheiden en met beide voetjes op de grond.


De homo economicus versus de homo psychologicus
Om deze contra-intuïtieve bevinding – dat mensen bij vrije keuze tussen astronomische en “bescheidenere” bedragen eerder geneigd zouden zijn om voor de laatste optie te gaan – verder uit te spitten, maakte we gebruik van verschillende onderzoeksmethoden. In een tweede studie vroegen we onze participanten, in een zogenaamd gedachtenexperiment, zich in te beelden dat ze de lotto gewonnen hadden. Vervolgens legden we hen een aantal bedragen voor die zij dan moesten beoordelen op een schaal van 1 = “ik zou er helemaal niet gelukkig van worden” tot “7 = ik zou er dolgelukkig van worden”. Ook in deze studie verwachtten de deelnemers zich het gelukkigst te zullen voelen bij het winnen van een pot van 10 miljoen GBP (participanten waren inwoners van het Verenigd Koninkrijk). Op zich zeker geen onaardig bedrag, maar een peulenschil in vergelijking met sommige van de andere bedragen die we hen voorschotelden – om een idee te geven, de hypothetische geldsommen liepen op tot 10 triljoen!
In een derde studie deelden we onze participanten at random in 5 groepen of “condities” in. In de eerste conditie moesten mensen zich inbeelden dat ze 1000 GBP hadden gewonnen in een fictieve loterij, in een tweede conditie was dat bedrag 1 miljoen, in de derde conditie 10 miljoen, in de vierde conditie 100 miljoen, en 10 triljoen in de vijfde conditie. Dus, het enige verschil tussen deze groepen was het hypothetisch gewonnen bedrag. Wat bleek? In de 10 miljoen conditie rapporteerden mensen meer verwacht geluk dan in alle andere condities, en verwacht geluk daalde zelfs opnieuw als we naar de condities keken met de hogere bedragen (100 miljoen en honderd triljoen).


In twee finale experimenten, tenslotte, deden we nog een laatste test om de “10 miljoen preferentie” na te gaan. Die bestond simpelweg uit het presenteren van alle mogelijke combinaties van paren sommen geld, en de participanten moesten dan per paar expliciet aanduiden bij welk van de twee bedragen zij verwachtten zich gelukkiger te voelen (vb. “Bij welk gewonnen bedrag zou je het gelukkigst zijn,10 miljoen of 10 triljoen?”). Het voordeel van die laatste methode is dat je daar dan statistische technieken op kan los laten die berekenen wat het “ideale bedrag” is voor jou, ofwel jouw meest geprefereerde bedrag ten opzichte van alle andere bedragen. En ook in deze studies vonden we een duidelijke gemiddelde preferentie voor een lottowinst van 10 miljoen .


Samengevat doorprikken onze resultaten dus de mythe van de “homo economicus” (geld als primaire drijfveer) en herstellen ze de “homo psychologicus” in ere (die geld met mate wil, en die zich durft te laten leiden door intuïtievere zaken, zoals de volkse wijsheid dat er zoiets bestaat als “te veel van het goede”).


One size fits all?
Echter, die laatste stelling moeten we toch een beetje nuanceren. Het klopt inderdaad dat we, over studies heen, een gemiddeld patroon vonden gekenmerkt door 10 miljoen als het “magische getal” (en dus van een soort “te veel van het goede” zienswijze onder de participanten). Echter, we vonden ook nog evidentie voor het bestaan van twee andere subgroepen. De eerste subgroep zouden we kunnen omschrijven als de “homo psychologicus beta”: deze participanten hadden inderdaad een soort “optimale” lotto winst in gedachte waarvan ze aannamen dat grotere bedragen hen minder gelukkig zouden maken, maar dit ideale bedrag lag wel aanzienlijk hoger dan bij de homo economicus (nl. een toch al wat minder bescheiden 50 miljoen GBP). De laatste subgroep, ten slotte, verwachtte schijnbaar dat hun ervaren geluk zou blijven stijgen met de hoeveelheid geld die men won. Met andere woorden, deze groep vertoonde een rechtlijnig stijgende relatie tussen ingebeelde lottowinst en verwacht geluk, en dacht dus als een volleerd “homo economicus”.


Moraal van het verhaal? Er is niet één “magic number”, maar meerdere. Dat impliceert dus ook dat de homo economicus en de homo psychologicus elkaar helemaal niet uitsluiten, het zijn gewoon overtuigingen die spelen bij verschillende segmenten van de bevolking. En ook, dat het misschien geen kwaad kan om voor jezelf eens op voorhand mentaal te simuleren dat je de lotto zou winnen wanneer je meespeelt, en waar jouw optimale bedrag dan lijkt te liggen. Achteraf gezien had dat een heel nuttige oefening kunnen zijn voor sommige van de winnaars in Olmen.

Auteurs
Tessa Haesevoets is als postdoctoraal onderzoeker verbonden aan de Vakgroep Ontwikkelings-, Persoonlijkheids-, en Sociale Psychologie (Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen) en de Vakgroep Bestuurskunde en Publiek Management (Faculteit Economie en Bedrijfskunde) van de Universiteit Gent. Tijdens haar doctoraat onderzocht ze welke strategieën effectief kunnen zijn om gebroken vertrouwen terug te herstellen. Haar huidig onderzoek spitst zich toe op de veranderende lokale democratie.


Kim Dierckx is als assistent bij de Vakgroep Ontwikkelings-, Persoonlijkheids-, en Sociale Psychologie (Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen) verbonden aan de Universiteit Gent. In het kader van zijn doctoraat hield hij de “super-diverse” samenleving tegen het licht. Specifiek onderzocht hij hoe maatschappelijke instellingen via de toepassing van procedurele rechtvaardigheid sociale harmonie kunnen realiseren in diverse maatschappijen. Zijn huidige onderzoek spitst zich toe op de onderlinge relaties tussen etnisch-culturele minderheden en de factoren die deze verhoudingen op een positieve manier kunnen beïnvloeden.

Bronnen
[1] https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2022/12/06/euromillions-belga/
[2] De Standaard (8-12-2022). ‘Miljonair of niet, ik moet nog naar het containerpark vanavond’
[3] Brickman, P., Coates, D., & Janoff-Bulman, R. (1978). Lottery winners and accident victims: Is happiness relative? Journal of Personality and Social Psychology, 36, 917– 927. https://doi.org/10.1037/0022-3514.36.8.917
[4] Nisslé, S., & Bschor, T. (2002). Winning the jackpot and depression: Money cannot buy happiness. International Journal of Psychiatry in Clinical Practice, 6, 183–186. https://doi.org/10.1080/136515002760276144
[5] Lutter, M. (2007). Book Review: Winning a lottery brings no happiness! Journal of Happiness Studies, 8, 155–160. https://doi.org/10.1007/s10902-006-9033-2
[6] Raschke, C. (2019). Unexpected windfalls, education, and mental health: Evidence from lottery winners in Germany. Applied Economics, 51, 207–218. https://doi.org/10.1080/00036846.2018.1494813
[7] De Standaard (29-08-2018). Nee, geld maakt niet gelukkig.
[8] Haesevoets, T., Dierckx, K., & van Hiel, A. (2022). Do people believe that you can have too much money? The relationship between hypothetical lottery wins and expected happiness. Judgment and Decision Making, 17(6), 1129-1254.