Browse Tag: hersenen

Waarom leren kinderen vlotter een nieuwe taal dan volwassenen?

Hoewel zich uitdrukken in taal heel evident lijkt, is het verwerven van taal best een uitdagend opdracht. Denk maar eens aan een nieuwe taal leren. Het is goed mogelijk dat je nog steeds twijfelt over de subjonctives van être – Bescherelle ten spijt. Laat staan dat je incognito een baguette bij de lokale bakker bestelt. Quand les poules auront des dents. Tenzij je jong geleerd bent. Dan gaat het precies vanzelf – of althans zónder traceerbaar accent.
Kinderen zijn meer succesvol in het leren van taal dan volwassenen. Dit geldt zowel voor het leren van de moedertaal als het leren van een tweede taal. Een sprekend voorbeeld is de casus van Victor de l’Aveyron, het wolfskind dat opgroeide zonder taal en daarna nooit meer in staat was een moedertaal te verwerven. In 1967 definieerde Eric Lenneberg een “kritische” periode waarin je taal kan leren. Deze periode eindigt op het moment dat de taalfuncties in de (linker)hersenen zijn verankerd, met name rond de puberteit. Later werd dit genuanceerd, voornamelijk wat betreft het leren van een tweede taal. Volwassenen zijn nog steeds in staat om een nieuwe taal te leren, al het gaat niet meer zo vanzelf en zelden tot op moedertaalniveau. Men spreekt over een sensitieve periode voor taalverwerving die verdwijnt rond de puberteit.

Dit lijkt contra-intuïtief. Volwassenen blinken uit op tal van cognitieve vaardigheden. Ze hebben een grotere aandachtspanne, meer capaciteit in het geheugen en een complexer redeneervermogen dan kinderen. En toch leren ze taal niet zo vlot zoals kinderen dat doen. Dit paradox werd in 2005 door het tijdschrift Science uitgeroepen tot één van de belangrijkste maar nog steeds onopgeloste vragen in de wetenschappen. Meer dan tien jaar later zijn wetenschappers nog steeds op zoek naar antwoorden.

Een taal leren dat doe je niet zomaar. Of net wel?
In 1996 ontdekten Amerikaanse wetenschappers dat baby’s van amper 8 maanden oud in staat zijn om woorden te isoleren uit een continue stroom van spraakklanken enkel en alleen door te luisteren [1]. Hun brein pikt onbewust statistische regelmatigheden op die verstopt zitten in onze taal. In iedere taal komen bepaalde elementen (klanken, woorden, etc.) relatief vaak in combinatie voor. Een kind dat leert dat “grote”, en niet “degro” of “tehond” in “de grote hond” een apart woord is, heeft te maken met overgangswaarschijnlijkheden tussen de verschillende lettergrepen: de syllaben “gro” en “te” komen veel vaker samen voor dan “de” en “gro”. Bovendien zullen woorden in het Nederlands nooit eindigen met de klank ‘h’ en dus waarschijnlijk het begin van het volgend woord aanduiden [ook wel fonotactische regels genoemd]. Een kind ziet ook net vaker een grote hond dan een poes of een kleine hond wanneer deze klanken aangeboden worden. Soortgelijke statistiek kan ook gebruikt worden om grammaticaregels te leren. Bijvoorbeeld, de overgangswaarschijnlijkheid tussen een enkelvoudig onderwerp en -t (vb., hij loopt, zij fietst) is hoog en dus leert het kind dat het niet “broer loop” of “ik fietst” is. Steeds meer en recenter onderzoek laat zien dat statistisch leren een fundamenteel basismechanisme is in het jong brein dat helpt bij het leren van taal en andere vaardigheden zoals sport of muziek.

Hoe zit het dan als we ouder worden?
Ons vermogen tot statistisch leren verdwijnt niet met ouder worden. In tegendeel. We maken nog steeds onbewust gebruik van statistische regelmatigheden in onze omgeving om iets te bij te leren – denk bijvoorbeeld aan conditionering. Wat wel verandert is onze ervaring, de plasticiteit van ons brein en ons cognitief vermogen [2].
Hoe vertrouwder men wordt met de statistiek binnen één taalsysteem, hoe moeilijker het wordt om zich aan te passen aan de statistiek van een ander taalsysteem. Ervaring is een mes dat snijdt aan twee kanten. Door het oppikken van statistische regelmatigheden winnen we kennis in de ene taal maar ontnemen we tegelijk ons vermogen tot aanpassen aan de andere taal – zeker als deze taal er andere fonotactische of grammaticale regels op nahoudt. Dit kan echter niet verklaren waarom er ook een kritische periode lijkt te bestaan voor het leren van een eerste taal.

Tijdens het leren worden synaptische verbindingen gevormd tussen neuronen. De meeste neuronen worden aangemaakt voor het tweede levensjaar. Deze sterven geleidelijk af met ouder worden. Een jonger brein is hierdoor plastischer en daardoor ook beter uitgerust om taal te leren. Dit uit zich bijvoorbeeld in het feit dat kinderen sneller herstellen van traumatische schade aan de linkerhersenhelft (betrokken bij taalverwerving) dan volwassenen. Echter, verlies aan plasticiteit kan niet verklaren waarom volwassenen slechter worden in het leren van taal maar net beter in het leren van andere cognitieve vaardigheden.
Hoe ouder, hoe intelligenter – althans, het is maar hoe je het bekijkt. Door de groei van de prefrontale cortex, de voorste delen van het brein, krijgen volwassenen een beter cognitief vermogen. Deze groei start in de pubertijd en ontwikkelt zich verder tot en met het 25e levensjaar. Hierdoor leren volwassenen taal niet meer uitsluitend op een onbewuste manier, maar door actief en expliciet op zoek te gaan naar het onderliggend regelsysteem. Ze zoeken het te ver en zien door de bomen het bos niet meer. Of ze slaan te veel informatie tegelijk op en vergeten daarom sneller en slagen zaken door elkaar. Onderzoek met volwassenen toont bijvoorbeeld aan dat het brein sneller statistische regelmatigheden oppikt en minder snel vergeet wanneer men afgeleid is of wanneer de prefrontale activiteit onderdrukt wordt aan de hand van slaapmedicatie (benzodiazepines) en/of transcraniële magnetische stimulatie [3]. Less is more.

Wat nu?
In de loop der jaren zijn er al heel wat educatieve methoden gebaseerd op bovenstaande inzichten. Denk bijvoorbeeld aan de stijgende populariteit van immersie-scholen waar taal niet wordt onderwezen maar aangeboden (d.i., zo natuurlijk mogelijk) – en liefst zo vroeg mogelijk [4]. Er zitten echter nog steeds haken en ogen aan het wetenschappelijk debat rond sensitiviteit in taalverwerving. Er blijken ook verschillende sensitieve periodes te zijn voor verschillende aspecten van taal (fonologie, morfologie, syntax…) en sommige aspecten van taal hebben wel voordeel van expliciete onderwijsvormen (vb. onregelmatige vervoegingen, semantiek). Individuele verschillen in persoonlijkheid, motivatie, aanleg alsook sociale factoren spelen ook een rol.

Referenties
[1] Saffran, J. R., Aslin, R. N., & Newport, E. L. (1996). Statistical learning by 8-month-old infants. Science, 274(5294), 1926-1928.
[2] Thiessen, E.D., Girard, S. & Erickson, L.C. (2016). Statistical learning and the critical period: how a continuous learning mechanism can give rise to discontinuous learning. Cognitive science, 7:276-288.
[3] Smalle, E.H.M., Panouillères, M., Szmalec, A., & Möttönen, R. (2017). Language learning in the adult brain: Disrupting the dorsolateral prefrontal cortex facilitates word-form learning. Scientific Reports, 7: 13966.
[4] Simonis, M, Van der Linden, L, Galand, B, Hiligsmann, P, & Szmalec, A (2019). Executive control performance and foreign-language proficiency associated with immersion education in French-speaking Belgium. Bilingualism: Language and Cognition, 1-16.

 

Less is leuk! Eenvoudige beelden maken ons blij en vinden we mooi.

Stel je voor: het is zaterdagochtend en je stapt met je hoofd in de wolken naar het S.M.A.K. in Gent voor een portie cultuur. Je kijkt op en net voordat je elkaar kruist, flitst het beeld van een persoon voorbij en je zweert dat het de mooiste man of vrouw is die je in je hele leven gezien hebt. Dat ging snel. Wanneer we iets voor het eerst zien, weten we vaak haast onmiddellijk of het mooi is of niet. We hoeven er niet lang bij stil te staan, het gebeurt automatisch. Maar hoe maken we zo’n beslissing die meer gebaseerd lijkt op een gevoel dan op een weloverwogen rationeel oordeel?

Sterke associaties zijn snelle associaties
Om deze snelle oordelen te onderzoeken, gebruikt men in de cognitieve psychologie vaak impliciete metingen. Deze laten toe om het automatische en onbewuste oordeel van mensen te meten door bijvoorbeeld hun reactietijden te vergelijken. Wanneer men sneller reageert op symmetrische figuren geassocieerd met positieve woorden dan op symmetrische figuren geassocieerd met negatieve woorden, kan je veronderstellen dat het eerste paar sterker gelinkt is in de hersenen dan het tweede. Dat is ook wat de data in verschillende studies suggereert: een impliciete (zeg maar: automatische) voorkeur voor symmetrie. In een recente studie werd dit getest met schilderijen van Mondriaan en de symmetrische versies van deze schilderijen. Deelnemers aan het onderzoek reageerden gemiddeld sneller op de paren symmetrie-positief en asymmetrie-negatief dan de paren symmetrie-negatief en asymmetrie-positief. Een bijkomende vraag voor toekomstige studies, echter, is of de visuele beelden op zich of het concept symmetrie dit effect genereert.

Passiever is positiever
Ook meer vertrouwde beelden en beelden die duidelijker contrasteren met hun achtergrond worden door mensen tijdens experimenten positiever beoordeeld dan hun omgekeerde tegenhangers. De link tussen deze voorkeuren is dat onze hersenen de beelden in kwestie vlotter kunnen verwerken. Deze stimuli bevatten ofwel minder visuele informatie (symmetrie vs. asymmetrie), of ze zijn makkelijker te onderscheiden (contrasteren beter), of makkelijker op te halen uit het geheugen (vertrouwder). Volgens sommige onderzoekers ontlokt dit relatief gemak automatisch een klein positief gevoel. Dit positief gevoel nemen we waar en we schrijven het verkeerdelijk toe aan de esthetische aspecten van het beeld. We denken dus dat het de schoonheid van de beelden is die ons blij maakt, terwijl het in feite het gemak is waarmee we de beelden waarnemen dat deze affectieve reactie ontlokt. Zo komt het, volgens deze theorie, dat beelden die cognitief gemakkelijker te verwerken zijn, gemiddeld positiever beoordeeld worden.

Onbewust oordelen biedt voordelen
Betekenen deze resultaten dat we lui zijn in onze waardering en dat het zo simpel mogelijk moet zijn opdat we iets mooi zouden vinden? Uit ondervinding weten we dat dit niet altijd klopt. Iets wat simpel is, kan al gauw saai zijn, en een complex abstract kunstwerk in het S.M.A.K. kan, naargelang je interesse, heel mooi zijn. Daarom is het interessant het onderscheid te maken tussen de automatische en niet-automatische evaluatie van beelden. Automatische (impliciete) evaluatie biedt onderzoekers waarschijnlijk een betere kans in vergelijking met niet-automatische evaluatie om uitspraken te doen over de esthetische voorkeur over mensen heen. Terwijl je expliciete esthetische voorkeur beïnvloed wordt door persoonlijke factoren, wordt impliciete evaluatie mogelijks meer gedreven door een universeel systeem zoals beschreven in de cognitieve vlotheid theorie. Deze laatste soort processen zouden dan bij iedereen de automatische beoordeling beïnvloeden los van factoren die eigen zijn aan het individu. Dus less is soms leuker, misschien vooral wanneer de evaluatie automatisch gebeurt. Eenvoudige beelden maken ons blij en vinden we mooi, in die volgorde

Tot slot
De esthetische voorkeur voor wat minder cognitieve inspanning vergt is consistent met de trend die nu al een tijdje gaande is om alles simpeler te maken. De soberheid van het populaire Scandinavisch design, de focus van techgigant Apple op eenvoudige ontwerpen en mensen die minimalistischer gaan leven zijn hier goede voorbeelden van. De cognitieve-vlotheid benadering van esthetische voorkeur is elegant en handig in het onderzoek naar andere psychologische fenomenen en ook relevant voor de toepassingsgerichte doelen van marketeers en ontwerpers.

Heb je, tenslotte, opgemerkt dat sommige tussentitels in dit artikel rijmen? Dit maakt ze net iets makkelijker om te lezen. Zou dit jou onbewust een klein beetje hebben beïnvloed, of niet?

Bronnen

Cannon, P. R., Hayes, A. E., & Tipper, S. P. (2010). Sensorimotor fluency influences affect: Evidence from electromyography. Cognition & Emotion, 24(4), 681-691. doi: 10.1080/02699930902927698.

Cho, H. (2019). Brand name fluency and perceptions of water purity and taste. Food Quality and Preference, 71, 21-24. doi: 10.1016/j.foodqual.2018.05.002.

Makin, A. D. J., Pecchinenda, A., & Bertamini, M. (2012). Implicit affective evaluation of visual symmetry. Emotion12(5), 1021-1030. doi: 10.1068/id217.

Reber, R., Schwarz, N., & Winkielman, P. (2004). Processing fluency and aesthetic pleasure: Is beauty in the perceiver’s processing experience? Personality and social psychology      review, 8(4), 364-382. doi: 10.1207/s15327957pspr0804_3.


 

Gespiegelde organen, gespiegelde hersenen?

In ongeveer 1 op 10.000 mensen liggen de inwendige organen niet op hun gebruikelijke plaats met het hart aan de linkerzijde en de lever aan de rechterkant, maar zitten ze precies omgekeerd.

Tot hiertoe werd aangenomen dat de atypische orgaanlocatie van deze zeldzame groep weinig invloed had op de organisatie van hun brein, maar onderzoekers van de Universiteit Gent hebben recent aangetoond dat dit niet helemaal klopt. Continue Reading

 

Wachten op het onverwachte: hoe we beter het effect van hersenschade kunnen voorspellen

Wat gebeurde, maar niet verwacht was

19 oktober 2011. Voor de meesten onder ons is dit een dag die we ons wellicht niet glashelder kunnen herinneren. Deze dag was echter een keerpunt in het leven van de toen 21-jarige Sam Schmid. Deze Amerikaanse student raakte op die dag betrokken in een zwaar verkeersongeval, waar hij verwondingen opliep die zo ernstig waren dat ze niet konden worden behandeld in het plaatselijke ziekenhuis van het stadje waar het ongeluk had plaats gevonden. De jongeman werd met spoed geopereerd, maar het mocht niet baten: Schmid werd hersendood verklaard. Deze diagnose duidde aan dat er geen hersenactiviteit meer waar te nemen was bij de jonge student.

Een maand later, tijdens een bezoek van zijn ouders, gebeurde echter het onverwachte: Schmid bewoog twee vingers.

Dit zou de start zijn van een miraculeus herstel waar Schmid alle verwachtingen ruimschoots overtrof. Twee jaar na het ongeval, na maanden van intensieve revalidatie, zou de jongeman er opnieuw in slagen om te praten en te wandelen, en plande hij zelfs verder te studeren. Continue Reading

 

Slaap er een nachtje over… en je haalt tien op tien! Een studie over de rol van slaap in geheugenconsolidatie.

Je kent het wellicht wel, een nachtje doorstuderen voor je examen. Nog één dag te gaan en het is D-day. Het laatste hoofdstuk ken je nog niet helemaal vanbuiten – het zou maar eens net over dat ene hoofdstuk gaan. Het is nu 22:35. Slik. Paniek. Koffie. The show must go on. “The woods are lovely, dark and deep. But I have promises to keep, and miles to go before I sleep.” (Robert Frost)

Maar is het eigenlijk wel een goed idee om je slaap te laten voor een extra herhaling van de leerstof? Volgens een studie die recent verscheen in het toonaangevende tijdschrift Current Biology, kan je toch beter in je bed kruipen, slapen, en… misschien ook nog vragen aan moeder- of vaderlief of ze de kern van de leerstof komen influisteren terwijl je (bijna) in dromenland zit – dit is geen grap.

Continue Reading

 

What are you looking at? Je ogen verraden je kaarten bij gokken.

De gokindustrie is de dag van vandaag niet meer weg te denken uit onze leefwereld. We kennen allemaal het legendarische gokparadijs in Las Vegas, we worden online en op tv rond de oren geslagen met advertenties voor goksites, en wie speelt er nu niet eens graag een potje poker met vrienden. Er zijn daarnaast ook prestigieuze toernooien, die qua glimmer en glamour soms niet moeten onderdoen voor de gemiddelde film award uitreiking. Onze nationale modestylist Jani Kazaltzis poogde zelfs onlangs nog (tevergeefs) zo’n toernooi op zijn naam te schrijven.

Psychologisch onderzoek naar gokken besteedde tot nu toe meestal aandacht aan de pathologisch kant van deze zaak (gokverslaving), maar er is nu ook een wetenschappelijke studie die het gedrag van gokkers tijdens het spelen bestudeerde.

Continue Reading

 

Met voorbedachte rade of niet? Hoe onze hersenen opzettelijk en toevallig gedrag verwerken.

Oscar Pistorius heeft zijn vriendin, Reeva Steenkamp, doodgeschoten. Dit staat vast, maar dacht hij werkelijk dat hij schoot op een inbreker of wist hij dat hij zijn vriendin met kogels doorzeefde? Het antwoord op deze vraag bepaalt hoe we Oscar Pistorius zullen behandelen: medeleven voor de man die per ongeluk zijn eigen vriendin doodschoot of een lange gevangenisstraf voor een moordenaar.

Continue Reading

 

Van hersenfilter tot keuzemoeheid.

U kent het wel, u moet een keuze maken en kunt niet kiezen tussen de vele opties. Een gevoel van onrust maakt zich van u meester terwijl u naarstig de goede keuze probeert te maken. Kiezen is altijd een beetje verliezen, niet? Mensen hebben het gevoel dat de complexer en drukker wordende samenleving leidt tot keuzemoeheid en meer en meer worden we gebombardeerd met een overload aan informatie, of we ons nu online begeven of in een drukke winkelstraat.

Veel van deze informatie die ons bereikt via advertenties, reclamepanelen, geuren, geluiden,…, heeft als enige doel om ons gedrag en dus ook onze keuzes te beïnvloeden. Men wil namelijk dat je hun producten koopt, hun winkel binnenstapt, enz.

Continue Reading

 

Leer iets nieuws in 2016: leer leren.

Nieuwjaarsdag, tijd om plannen te maken voor 2016! Misschien is dit het jaar waarin je eindelijk tijd kan vrijmaken om saxofoon te leren bespelen, om je te verdiepen in astrofysica of om je eerste woorden Chinees te spreken. Droom lekker groot dit jaar want wij helpen je alvast efficiënter te leren.

Leren in de 21ste eeuw

In deze razendsnel evoluerende wereld is het belangrijker dan ooit om snel nieuwe kennis en vaardigheden te kunnen oppikken. We leren om een diploma te halen, om bij te blijven op onze job of om onze kleinkinderen te kunnen bijbenen in dit digitale tijdperk. Gebrek aan tijd of onregelmatige werkuren zijn niet langer een excuus om leren uit te stellen. Online cursussen hebben het voor iedereen mogelijk gemaakt om zowat alles op je eigen tempo te leren, van je eigen robots bouwen tot diepgaande analyses van middeleeuwse poëzie.

Tussen droom en daad…

En toch aarzelen we voor we eraan beginnen. Zal ik zo’n online cursus wel aankunnen na al die tijd weg van de schoolbanken? Hoe kan ik zo efficiënt mogelijk leren zodat het in mijn weekschema past? Gelukkig kan onderzoek naar hoe de hersenen leren ons iets vertellen over hoe we zo efficiënt mogelijk kunnen leren. Het principe is heel eenvoudig: je leert enkel bij wanneer je hersenen verrast worden door de leerstof. De hersenen hebben een soort buffersysteem om zichzelf te beschermen tegen het onnodig leren van informatie die ze al kennen. Enkel wanneer er iets onverwachts gebeurt worden de geheugensporen tijdelijk plastisch en kunnen we leren door die geheugensporen aan te passen.

Evidence-based leren

Dat klinkt aannemelijk, maar wat betekent dat nu precies in de praktijk? Laten we een paar klassieke leermethodes onder de loep nemen en aftoetsen of ze leiden tot efficiënt leren. Onderlijnen, trefwoorden oplijsten en samenvatten zijn vast de bekendste strategieën. Ze creëren structuur, maar laten de hersenen de leerstof niet ervaren op een verrassende manier. Wat met fancy mindmaps? Helaas, ook mindmapping is weinig verrassend en onderzoek wijst uit dat het leerrendement beperkt is.

Hoe kunnen we dan wel efficiënt leren? Heel eenvoudig: door het oplossen van oefeningen of (meerkeuze)vragen. We hebben het niet toevallig allemaal wel eens meegemaakt dat we pas tijdens een examen plots tot een bepaald inzicht kwamen. Door over een vraag na te denken worden we uitgedaagd de leerstof op een andere manier te bekijken en kan er opnieuw leren plaatsvinden. Zijn er geen vragen of oefeningen in de cursus ingebouwd, dan kan je trachten aan een vriend de leerstof uit te leggen en zo de gaten in je kennis op te sporen.

  • Klassieke leerstrategieën (ofwel, hoe het niet moet): samenvatten, onderlijnen, trefwoorden oplijsten, mindmaps maken.
  • Leren in de 21ste eeuw (ofwel, hoe het wel moet): vragen oplossen, de leerstof uitleggen.

Waarom blijven we de klassieke leerstrategieën gebruiken?

Een interessante vraag blijft wel: waarom bleven we na al die jaren leren toch vasthouden aan suboptimale leerstrategieën? Helaas zijn er heel wat redenen om tests te vermijden: oefeningen maken is vermoeiend en fouten maken is demotiverend. Inderdaad, de beste leerstrategieën zijn meestal degene die het minst goed aanvoelen op het moment zelf. De klassieke leerstrategieën daarentegen geven je het (valse) gevoel dat je de leerstof beheerst. Gelukkig is ook hier de oplossing eenvoudig: hou je vooruitgang bij en beloon jezelf voor je vorderingen.

En nu aan de slag!

Ben je warm gemaakt om je goede voornemens in de praktijk te brengen? Neem dan zeker eens een kijkje naar de Coursera-cursus learning how to learn en ontdek alles over evidence-based leren. Veel leerplezier in 2016!

Referenties

  • Dunlosky, J., Rawson, K. A., Marsh, E. J., Nathan, M. J., & Willingham, D. T. (2013). Improving Students’ Learning With Effective Learning Techniques: Promising Directions From Cognitive and Educational Psychology. Psychological Science in the Public Interest, 14(1), 4–58. doi:10.1177/1529100612453266
  • Karpicke, J. D., & Roediger, H. L. (2008). The critical importance of retrieval for learning. Science (New York, N.Y.), 319(5865), 966–968. doi:10.1126/science.1152408

https://www.coursera.org/learn/learning-how-to-learn

Auteur: Esther De Loof

Esther De Loof is FWO doctorandus aan de vakgroep Experimentele Psychologie van de Universiteit Gent. Ze doet onderzoek naar hoe de hersenen leren uit voorspellingsfouten.

 

Train je brein en word slimmer ouder!

U kent ze wel: de boeken over brain training. Ze vullen de boekenrekken in Fnac, ze slingeren rond op het salontafeltje van uw oma of opa, en bedrijven die de spelletjes bedenken verdienen er miljoenen mee. Brain training op google: bijna 28 miljoen zoeksresultaten. Maar werkt het nu echt, om je brein te trainen?

Deze vraag werd recent onderzocht in een zeer degelijke en grote studie, waaraan meer dan 7000 vijftigplussers deelnamen. De proefpersonen werden gevraagd om online, en zo vaak ze wilden, regelmatig een aantal denkspelletjes te doen. Men moest telkens minstens 10 min spelen, en minstens 5 keer per week. De proefpersonen werden zonder dat ze dat wisten willekeurig toegewezen aan één van drie condities: er waren mensen die spelletjes voorgeschoteld kregen waarin redeneren en probleemoplossend denken getraind werden. Daarin moesten mensen bijvoorbeeld een aantal gewichtjes op een weegschaal balanceren zodat ze in evenwicht stond. In de tweede conditie kregen mensen spelletjes waarin het geheugen en aandacht getraind werd. In de derde conditie werd aan mensen gevraagd om op internet wat informatie op te zoeken. Deze laatste conditie was de controleconditie: men verwachtte dat deze taakjes geen effect zou hebben op het brein, maar het is belangrijk om in onderzoek zo’n conditie op te nemen als vergelijkingsbasis, omdat mensen die deelnemen aan onderzoek sowieso typisch hun best willen doen en alles beter gaan doen.

Na een aantal weken, na drie maanden en na 6 maanden ging men dan testen of de proefpersonen beter presteerden op een heel aantal criteria, in vergelijking met hun prestatie voor het onderzoek. Men onderzocht functioneren van het geheugen, redeneren, het beoordelen van grammaticale zinnen, maar ook hoe cognitief zelfstandig de ouderen waren in het dagelijkse leven: doen ze zelf hun was, beheren ze hun bankzaken, staan ze in voor hun eigen transport, etc. Deze zaken zijn belangrijk omdat men weet dat vijftigplussers gaandeweg slechter gaan presteren op dit soort zaken, en wie het snelst achteruitgaat vaak later vroeger Alzheimer dementie krijgt.

De resultaten waren zeer positief: de zestigplussers die deelnamen aan de eerste twee condities mét breintraining scoorden (niet na 6 weken, maar wel na drie maanden) maar liefst 15% beter op het zelfstandig uitvoeren van alledaagse activiteiten, in vergelijking met de controlegroep die alleen wat opzoekwerk op internet deed. Iedereen die ouder was dan vijftig scoorde 30% beter op de redeneertests en 19% beter op nieuwe woorden leren. Ook het korte termijn geheugen en grammatica werkten beter.

Brain training werkt dus. Maar enkel bij ouderen. Eerder onderzoek had uitgewezen dat het trainen van cognitieve vaardigheden bij gezonde volwassenen weinig effect heeft. Men stelt hier typisch vast dat mensen beter worden, maar enkel in die specifieke taken die ze trainen. Er is geen veralgemening van de positieve effecten naar andere taken, of naar het dagelijkse leven. Dat blijkt nu dus wél het geval te zijn voor ouderen. Gezien cognitieve vaardigheden in deze groep sowieso achteruit gaan, heeft breintraining daar wél effect.

U weet dus welk kerstcadeau te kopen voor uw oma of opa. Maar besteed er ook niet teveel geld aan: er is geen onderzoek dat aantoont dat de (dure) commerciële producten béter werken dan alledaagse oefeningen zoals sudoku’s of kruiswoordraadsels. Bezig blijven, da’s het voornaamste!

Referenties

  • Corrbett, A., Owen, A., Hampshire, A., Grahn, J. Stenton, R., Dajani, S., Burns, A., Howard, R., Williams, N., Williams, G. Ballard, C. (2015). The Effect of an Online Cognitive Training Package in Healthy Older Adults: An Online Randomized Controlled Trial. The journal of post-acute and long-term Care Medicine, 16(11), 990-997.
  • http://www.jamda.com/article/S1525-8610%2815%2900435-1/abstract