Browse Category: Algemene psychologie

Waarom je met Spritz niet vier keer sneller zult lezen.

De media werden de voorbije weken overspoeld door een uitgekiende reclamecampagne van Spritz, een bedrijf dat een app op de markt bracht waarmee men vier keer sneller zou kunnen lezen. De app wordt binnenkort standaard meegeleverd met de nieuwe Samsung Galaxy S5 smartphone. Ook gelijkaardige concurrenten zijn populair. Flash reader, een app die ongeveer hetzelfde doet, is momenteel de veertiende meest gedownloade betalende app in de Vlaamse iTunes winkel. Helaas zal Spritz u niet toelaten vier keer sneller te lezen. We vertellen u waarom.

Oogbewegingen

Spritz vertrekt vanuit twee uitgangspunten. Het eerste is de claim dat we slechts 20% van de tijd dat we naar een bedrukt blad papier kijken zouden bezig zijn met de verwerking van de tekst. De andere 80% van de tijd, zo claimt Spritz, zijn onze ogen bezig met bewegen door de tekst. Klopt dit?

Uit leesonderzoek (voor een overzicht, zie Rayner, 1998) weten we dat onze ogen tijdens het lezen niet als een volgspot door de tekst glijden. We kiezen een bepaalde plek uit en blijven daar enige tijd naar kijken. Dat noemen we fixaties. We doen dat ongeveer 3 à 4 keer per seconde, en elke fixatie duurt gemiddeld 250 milliseconden. Na elke fixatie wordt een nieuwe plek uitgekozen en bewegen de ogen naar de volgende fixatie. Dat noemen we saccades (zie filmpje).

Ze duren 20 tot 40 milliseconden, en tijdens die periode zijn we virtueel blind (wat we overigens niet merken). We slagen er zo in ongeveer 250 woorden per minuut te lezen. Spritz presenteert alle woorden van een tekst op dezelfde plaats. Dit is niet nieuw. Reeds sedert de jaren zeventig gebeurt leesonderzoek met snelle seriële visuele presentatie (rapid serial visual presentation). Met deze techniek kunnen Spritz lezers telkens op de zelfde plek fixeren, en spaart men dus die saccades uit. Dit levert een potentiële besparing op, die echter veel kleiner is dan wat Spritz beweert. De saccades nemen immers slechts een dikke 10% van onze leestijd in beslag, geen 80%. Bovendien is het zo dat de verwerking van de tekst de hele tijd doorgaat, zelfs al is er even geen visuele informatie. Het brein wacht dus niet op de ogen, en is zeker geen 80% van de tijd werkloos. Integendeel, de ogen volgen de snelheid van de cognitieve verwerking in het brein.

Fixatiepunt

Het tweede uitgangspunt van Spritz is interessanter. Spritz laat lezers telkens naar dezelfde plek kijken maar presenteert de woorden niet netjes rond het midden van deze plek. Men zorgt er integendeel voor dat mensen naar de linkerkant van het woord kijken, naar wat Spritz het “optimal recognition point” noemt. Dit is niet nieuw. In 1984 ontdekte O’Regan reeds het optimal viewing position effect: mensen herkennen woorden inderdaad sneller als ze de linkerkant van het woord fixeren. Dat komt omdat een woordbegin informatiever is voor welk woord er staat dan een woordmidden of –einde, en omdat informatie in het rechter visueel veld terecht komt in de linker hersenhelft, waar taal meestal verwerkt wordt. Allerminst nieuw dus, maar dit heeft Spritz goed gezien. Het levert echter geen enorm voordeel op, gezien ook bij normaal lezen onze ogen automatisch steeds zullen fixeren dicht bij die optimale plek. We doen dat sowieso, ook als we een boek lezen op papier.

Nadelen

De techniek van Spritz heeft ook enkele nadelen. Ten eerste is het zo dat lezers normaal gezien af en toe (10-15% van alle fixaties) terugkeren naar reeds gepasseerde woorden omdat de verwerking niet kon volgen. Dit is niet mogelijk in Spritz, en deze informatie zal dus verloren gaan. De woordenstroom gaat altijd verder. Sommige woorden (opnieuw 10-15%), die eerder lang of zeldzaam zijn, worden ook tijdens lezen meerdere keren gefixeerd. Ook dat is niet mogelijk in Spritz, en deze woorden zullen niet begrepen worden. Bovendien is het zo dat ons brein ook al enigszins de tekst verwerkt die rechts staat van waar we naar kijken, dus meer dan 1 woord tegelijk. De breedte van deze verwerking noemt men de perceptuele span. Die bedraagt 3-4 letters links van de fixatie maar 15 letters rechts van de fixatie (dit laat ons bijvoorbeeld toe de optimale plaats van de volgende fixatie te plannen). In Spritz wordt slechts 1 woord tegelijk gepresenteerd en dus wordt deze extra verwerking onmogelijk. Tenslotte, soms gaat de verwerking van tekst in het brein ook sneller dan verwacht. Het brein weet dan al wat er komt, en de oogbeweging wordt overeenkomstig geprogrammeerd. Woorden worden dan overgeslagen. Inhoudswoorden (bv. zelfstandige naamwoorden) worden bijvoorbeeld in 15% van de gevallen gewoon niet bekeken. Voor functie- en bijwoorden (zie het woordje ‘in’ in bovenstaande figuur) is dat zelfs 65%. Deze tijdswinst vervalt in Spritz, waar élk woord gepresenteerd wordt.

Kunnen we dan echt niet sneller lezen dan 250 woorden per minuut? Als je mensen 1000 woorden per minuut laat zien, zoals Spritz, zullen ze wel degelijk iets oppikken. Ook dat is niet nieuw. Ook bij het lezen op papier kan je mensen trainen om grotere saccades te maken en zo sneller door een tekst te gaan, maar ten koste van het aantal woorden dat bekeken of goed verwerkt wordt. In 1987 onderzocht men reeds of snellezen aan 600 woorden per minuut (dus bijna de helft trager dan wat Spritz claimt) leidt tot slechter tekstbegrip. Men vond dat oppervlakkige inhoud even goed begrepen werd, maar details, dieper tekstbegrip en het geheugen voor de tekst was wel degelijk veel slechter. Om het met Woody Allen te zeggen: “I took a speed-reading course and read War and Peace in twenty minutes. It involves Russia.”

Om de grote lijnen van een nieuwsbericht op te pikken kan dit dus volstaan, maar om een tekst goed te begrijpen, of te bestuderen, zeker niet. En zeker als men leest omwille van de esthetische ervaring (romans), gaat het hele punt van lezen natuurlijk in de techniek verloren.

Conclusie

De techniek van Spritz is interessant om tekst te presenteren op een heel klein scherm, zoals bijvoorbeeld bij digitale slimme horloges, of op Google Glasses. Maar het laat je niet toe om teksten vier keer sneller te lezen. De potentiële tijdswinst is beperkt, en zal ten koste gaan van het begrip.

Referenties

  • Just, M.A., & Carpenter, P.A. (1987). The Psychology of Reading and Language Comprehension. Boston: Allyn & Bacon.
  • O’Regan, J.K., Levy-Schoen, A., Pynte, J., Brugaillere, B. (1984). Convenient fixation location within isolated words of different length and structure. Journal of Experimental Psychology: Human Perception and Performance, 10 (2), pp. 250–257.
  • Rayner, K. (1998). “Eye movements in reading and information processing: 20 years of research.”. Psychological Bulletin 134 (3): 372–422

 

 

Fysiek straffen in de opvoeding: een actuele duiding.

“Opvoeding” is een populair gespreksonderwerp. De huidige generatie ouders hanteren vaker een beschermende opvoedingsstrategie waarbij ze de ontwikkeling van het kind zelf proberen te sturen. Deze ‘helikopterouders’ maken graag gebruik van de nieuwe technologieën om op de hoogte te blijven van het doen en laten van hun kind. Algemeen gesproken, hanteren ouders een opvoedingsstijl die voortkomt uit een combinatie van hun eigen persoonlijke opvoedingsgeschiedenis, de persoonskenmerken van het kind en socio-contextuele factoren. Over het belang van deze laatste factor valt in de opvoedingsliteratuur niet te discussiëren, maar wel over de kwaliteit. Er wordt geredetwist over wat ouders specifiek moeten doen waardoor de druk op de opvoeding vergroot. Een gekend topic binnen de opvoedingsliteratuur is het gebruik van fysieke straffen.

Actuele duiding

De actuele discussie rond ‘de pedagogische tik’ verkent gaandeweg andere wegen. Tegenstanders krijgen stilaan meer versterking door wetenschappelijke evidentie, terwijl de positie van de voorstanders nog niet volledig mag geëlimineerd worden. Juridisch is er in ons land nog geen vooruitgang in een wettelijk verbod op het fysiek straffen van kinderen. Naast Australië, Tsjechië en Italië ziet België geen reden om hun wetgeving inzake het slaan van kinderen in de privésfeer te wijzigen. Een verbod op het gebruik van fysieke straffen in het onderwijs is al actief sinds 1949. Tevens is de vraag of deze wetgeving werkelijk iets zou opbrengen. Vooraleerst deze stap ondernomen kan worden, moet het sociale debat tussen voor- en tegenstanders centraal gesteld worden.

Fysiek straffen = fysiek misbruik?

Fysiek straffen is een vorm van gedragsmatige controle die ouders gebruiken om het gedrag van het kind te sturen en het kind op zijn plaats te zetten. Uit de definitie van Gershoff blijkt dat er een duidelijk onderscheid bestaat tussen “fysieke straf” en “fysiek misbruik”. Een fysieke straf houdt in dat de intentie aanwezig is om het kind pijn te doen, zonder lichamelijke blessure te veroorzaken. Bij fysiek misbruik is dit laatste wel aanwezig. Een kind dat een ander kind slaat en waarbij de opvoedingsfiguur met de open hand op het achterwerk kletst, wordt gestraft. Een kind dat door de ouders heftig wordt aangepakt met bijvoorbeeld blauwe plekken of gebroken ledematen als gevolg, is fysiek misbruikt.

Cijfers

Uit de resultaten van de grote opvoedingsenquête die de krant “Het Nieuwsblad” in 2013 afnam, bleek dat 57% van de bevraagden positief achter de stelling stond dat een pedagogische tik moet kunnen. In datzelfde jaar voerde Gershoff onderzoek uit waaruit bleek dat in totaal 85% van de Amerikaanse adolescenten een fysieke straf had meegemaakt. Dit is vrij merkwaardig omdat het begrip op zich negatief geladen is en andere ouders als ‘slecht’ worden bestempeld, te weten dat ze hun kinderen slaan.

Effecten

Een bekend onderzoek naar de negatieve uitkomsten is dat van Talwar en Lee (2011). Zij vonden opmerkelijke verschillen tussen twee scholen in West-Afrika. In de ene school, waar men de kinderen fysiek strafte, bleek dat er 12 keer meer gelogen werd dan in de school met de afwezigheid van fysieke straffen. Ook werden deze leugens langer en meer vastgehouden.

Longitudinaal onderzoek kan gebruikt worden om de gevolgen van fysieke straffen in de kindertijd te bekijken op latere leeftijd. De ‘collateral damage’, ook wel ‘zijdelingse’ of ‘onbedoelde schade’ genoemd, bestaat uit sterke en blijvende kwalijke uitkomsten op lange termijn. Tot op jongvolwassen leeftijd uit dit zich voornamelijk in meer agressie, een verminderde moraliteit, een lager welzijn, meer gedragsproblemen en een grote kans om dit zelf als ouder toe te passen in de opvoeding. Positief is dit niet. Door deze ouderlijke ironie, waarbij agressie met agressie bestreden wordt, zet dit zich voort van generatie op generatie. Verder kan het begrip ‘modellering’ uit de sociale leertheorie van Bandura meer inzicht bieden. Kinderen nemen naast normen en waarden ook gedrag over en kijken op welke manier hun ouders omgaan met problemen. Overbescherming speelt hier een remmende rol in. Kinderen krijgen niet de kans om als een ontdekkingsreiziger zichzelf en de omgeving te leren kennen. Een andere verklaring steunt op de drie basisbehoeften die door de Zelfdeterminatie Theorie wordt voorgelegd: autonomie, competentie en verbondenheid. Als gevolg van fysieke straf geraken deze niet bevredigd, treedt er behoeftefrustratie op en wordt het welzijn van het kind tegengewerkt. Er wordt geen ruimte voor het kind gecreëerd om zelf de basis te leggen aan het handelen (autonomie), zelf de uitkomst te bepalen van het gedrag (competentie) en er is belemmering in de relationele factoren (verbondenheid).

Toekomstig onderzoek

Tegenstanders van het fysiek straffen krijgen aan de hand van wetenschappelijke evidentie meer onderbouwde argumenten voor hun overtuiging. Onderzoeksresultaten leggen een basis voor de argumentatie waarom fysiek straffen beperkend is voor de ontwikkeling van het kind. Doch blijft het gebruik ervan bestaan en is het voor velen gelegitimeerd in bepaalde omstandigheden. Zo’n situatie wordt in de literatuur een ‘moderator’ genoemd. Een voorbeeld hiervan is de frequentie: wat is het verschil tussen regelmatige basis of sporadisch gebruik? Een ander voorbeeld is de intensiteit: is er een onderscheid in het straffen als gevolg van emotionele explosie of wanneer het rationeel gepland is? Deze argumentatie, gebruikt door voorstanders, heeft meer en diepgaander onderzoek nodig. Vooraleer de wenselijkheid van een pedagogische tik in de opvoeding in toekomstig onderzoek onder de loep wordt genomen, moet er eerst naar de wenselijkheid van het onderzoek zelf gekeken worden. Problematisch is dat fysieke straf een bekende ethische kwestie is die hierdoor niet gaandeweg experimenteel geactiveerd kan worden. Het is wel nodig om enerzijds een causale uitspraak te kunnen formuleren en om anderzijds de richting te kunnen bepalen.

Conclusie

Het fenomeen van fysiek straffen is een ethische kwestie die vaak over het hoofd wordt gezien of als ‘normaal’ wordt bevonden onder ouders. Door maatschappelijke en wetenschappelijke evoluties bestaat er onderbouwde evidentie voor de negatieve effecten van het gebruik van fysiek straffen bij het kind. Aanvullend onderzoek is vast en zeker nodig, ook om meer duidelijkheid te scheppen rond de situaties waarin de meerderheid van de mensen niet al te veel graten ziet in de ‘pedagogische tik’. Een overzichtelijke en resolverende conclusie is er nog niet, maar zeker is dat het gebruik van fysiek straffen geen positieve gevolgen met zich meebrengt en de groei van het kind beknot.

Geef in de reactie weer wat jouw visie op het gebruik van fysiek straffen is.

Referenties

  • Vansteenkiste M., Soenens B., (2013). H7 1.2.3. Eén aspect van extern controlerend opvoeden: Lichamelijk straffen. Vitamines van Groei
  • Kim-Spoon J., E. Haskett M., S.Longo G., Nice R., (2012). Longitudinal study of self-regulation, positive parenting, and adjustment problems among physically abused children. Child Abuse & Neglect 36, Pages 95 – 107

Auteur

Joachim Waterschoot is student 2de bachelor Psychologie aan de UGent en interesseert zich in het domein van de Ontwikkelingspsychologie. Hij houdt zich naast zijn basisopleiding Psychologie bezig met het lezen van de literatuur en probeert zo op de hoogte te blijven van het onderzoek in het veld van ‘opvoeding’.

 

Over vrije wil en andere illusies.

Wij  zijn voor een groot deel gedetermineerd door elementen die we niet zelf in handen hebben. Zo blijkt bijvoorbeeld dat hormonen die we ontvingen in de baarmoeder onze seksuele voorkeur mee bepalen en dat genen onze alcoholconsumptie beïnvloeden. Anderzijds blijkt ook onze omgeving een grote invloed te hebben, voornamelijk in onze kindertijd. Zo hebben mensen die in een omgeving opgegroeid zijn waar de lucht sterk vervuild is, gemiddeld een lager IQ.

Ook impulsbeheersing en wilskracht worden door al deze factoren bepaald. Daarom kunnen we ons afvragen of we wel zelf verantwoordelijk zijn voor onze beslissingen en daden.

De scanner weet meer dan jij…

In een experiment wilden Soon en collega’s nagaan of onze beslissingen al vastliggen nog voor we ons daar bewust van zijn. In hun studie werden mensen getest in een fMRI-scanner. Dit is een hersenscanner die meet welke delen in de hersenen het meest zuurstofrijk bloed verbruiken. Daaruit wordt dan afgeleid welke hersengebieden het meest actief zijn bij een bepaalde taak. Aan de deelnemers die in de scanner lagen, werd gevraagd om op één van twee knoppen te drukken. Ze mochten zelf kiezen wanneer ze drukten en op welke knop ze drukten. Op basis van hun hersenactiviteit konden de onderzoekers meer dan zeven (!) seconden voor dat de deelnemers dachten “nu ga ik op de knop drukken”, reeds boven kansniveau voorspellen op welke knop ze zouden drukken.

Deze resultaten suggereren dat onze hersenen al besloten hebben op welke knop we zullen drukken nog vóór we ons bewust zijn van deze beslissing. Daardoor werd het oeroude debat over het al dan niet bestaan van vrije wil weer aangewakkerd. Velen stellen zich de vraag of ons bewustzijn de oorzaak is van ons gedrag of dat ons gedrag wordt geregeld door het onbewuste en het bewuste slechts een illusie is die achteraf wordt gecreëerd. Ongeveer 200 jaar geleden stelde de filosoof Schopenhauer al dat vrije wil een illusie is. En ook nu zijn er steeds meer auteurs die beweren dat (de beste) beslissingen genomen worden door ons onbewuste.

… maar die scanner meet (gelukkig) niet perfect

De resultaten van dit experiment moeten echter –zoals altijd in de wetenschap– genuanceerd worden. Op basis van de fMRI-data konden slechts 60% van de beslissingen correct voorspeld worden. Hoewel dit beter is dan kansniveau, kunnen we ons de vraag stellen waarom de beslissingen niet met 100% zekerheid voorspeld kunnen worden. Dit is ten minste voor een deel te wijten aan de kwaliteit van de scanners. Omdat met een fMRI scanner geen hersenactiviteit, maar een indirecte maat (nl. het percentage zuurstofrijk bloed) gemeten wordt, is het onmogelijk om een perfecte voorspelling te maken. De cruciale vraag is dus of men met een perfecte meetmethode beslissingen wel met volledige zekerheid zou kunnen voorspellen?

Wat denken de auteurs hier zelf van?

Eén van de auteurs, Prof. John-Dylan Haynes vermeldde in een debat dat hij gelooft dat onze daden volledig gedetermineerd zijn door onze vroegere ervaringen. Volgens hem zou een perfecte machine in theorie dus ons beslissingsgedrag foutloos kunnen voorspellen. Een perfecte voorspelling op langere termijn zal volgens hem echter moeilijk blijven omdat we steeds dingen kunnen meemaken die ons hersenpatroon – en dus ook onze beslissingen – veranderen. Een andere auteur van deze studie, Prof. Marcel Brass, gelooft ook dat onze beslissingen voor een deel gestuurd worden door onze ervaringen. In tegenstelling tot Haynes gelooft hij echter niet dat ons gedrag ooit perfect voorspeld zal kunnen worden op basis van hersenactiviteit voorafgaand aan onze bewuste beslissing. Volgens hem blijft er een rol weggelegd voor het bewuste waardoor we onze beslissingen bijvoorbeeld altijd nog op het laatste moment kunnen aanpassen. Voorlopig zijn dit allemaal nog slechts meningen, maar de wetenschap lijkt steeds meer in staat om ingenieuze proefopstellingen te ontwikkelen om deze vraag verder te onderzoeken. Benieuwd in welke richting dit ons zal leiden!

(De illusie van) vrije wil is belangrijk

Maakt het nu eigenlijk iets uit in ons dagelijkse leven of we geloven in de vrije wil? Tangney en collega’s toonden aan van wel. Hoe meer we geloven in vrije wil, hoe meer we bereiken in het leven en hoe minder zelfdestructief gedrag we zullen vertonen. Volgens de onderzoekers komt dit doordat mensen die geloven in vrije wil meer zelfcontrole uitoefenen. Daarnaast deden Vohs en collega’s een experiment waarin ze het geloof in de vrije wil manipuleerden. De deelnemers kregen een aantal stellingen te lezen. De ene helft las zinnen over het bestaan van de vrije wil, terwijl de andere helft te lezen kreeg dat vrije wil niet bestaat. Daarna moesten de deelnemers een cognitieve test afleggen. Plots vertelde de proefleider hen dat hij dringend weg moest, maar dat ze zichzelf één euro per goed antwoord mochten uitbetalen na afloop van het experiment. De deelnemers die gelezen hadden dat vrije wil niet bestaat, namen (onterecht) veel méér geld dan de anderen. Mensen die geloven dat de vrije wil niet bestaat lijken zich dus asocialer te gedragen.

Vrije wil is dus zoals de voetgangersknop aan een verkeerslicht. Als je gelooft dat het licht sneller op groen gaat springen door op die knop te drukken, ga je daarna gelukkiger het zebrapad oversteken.

Als je gelooft dat je controle kan uitoefenen op je beslissingen, ga je meer bereiken in het leven. Dus los van de vraag of vrije wil een illusie is, is het voor ons persoonlijk welzijn belangrijk dat we in de vrije wil blijven geloven!

Referenties

  • Soon, C.S., Brass, M., Heinze, H.J., & Haynes, J.D. (2008). Unconscious determinants of free decisions in the human brain. Nature Neuroscience 11, 543 – 545.
  • Tangney, J.P., Baumeister, R.F., & Boone, A.L. (2004). High self-control predicts good adjustment, less pathology, better grades, and interpersonal success. Journal of Personality, 72, 271 – 324.
  • Vohs, K.D., & Schooler, J.W. (2008). The value of believing in free will: Encouraging a belief in determinism increases cheating. Psychological Science, 19, 49 – 54.

Deze blogpost verscheen eerder op Studio Brein, een initiatief van Breinwijzer vzw.

Auteur: Sarah Beurms

Sarah Beurms is doctoraatsstudente in de Leerpsychologie aan de KUL.

 

Is zelfcontrole te trainen?

Iedereen heeft het wel al eens meegemaakt dat hij of zij een taak moest afwerken, maar iets nutteloos begint te doen in de plaats. Achteraf voelen we ons dan schuldig omdat we zoveel tijd verspild hebben en wensen we dat we konden weerstaan aan de verleidingen des levens. Hetzelfde scenario als we ’s avonds na het avondeten thuiskomen en nog twee taartjes verorberen die in de koelkast staan ondanks ons voornemen om gezonder te eten. De dag nadien voelen we ons een zwak persoon en nemen we ons voor om de hele dag zelfcontrole te oefenen en geen gesuikerde dingen te eten.

Hoe komt het toch dat we soms niet doen wat we moeten doen ook al weten we wat het beste is voor ons? Is het zo dat zelfcontrole iets is wat we kunnen trainen, waarin we beter kunnen worden naarmate we het meer doen?

Ons vat vol zelfcontrole raakt leeg

De wetenschap geeft aan van niet. Meer nog, hoe meer we onze zelfcontrole zouden oefenen, hoe minder we er in staat toe zouden zijn. Laat ik dit verduidelijken met een experiment.

Baumeister en collega’s deden een experiment waarin de deelnemers koekjes en radijsjes kregen aangeboden. De ene helft mocht niet van de radijsjes eten en wel van de koekjes. De andere helft mocht enkel van de radijsjes eten en dus niet van de koekjes. Deze tweede groep moest in hun taak dus veel meer zelfcontrole uitoefenen omdat het nu eenmaal veel moeilijker is om de weerstaan aan lekkere koekjes dan aan gezonde radijsjes. Na deze opdracht, moesten de deelnemers een onoplosbare puzzel proberen oplossen. Welke invloed had de zelfcontroletaak op hun doorzettingsvermogen?

De resultaten wezen uit dat de deelnemers uit de tweede groep zich veel minder lang op de puzzel concentreerden dan de eerste groep. Dit betekent dat zelfcontrole een beperkte bron is. Wanneer je die inzet voor één taak, blijft er minder over voor andere taken. Volgens Baumeister en collega’s zouden mensen minder zelfcontrole kunnen uitoefenen na een inspannende taak, omdat de toegang tot hun zelfbeeld hierdoor verminderd zou zijn en ze op dat moment dus niet meer aan hun ideale zelf kunnen werken.

Miller en collega’s vonden dit een zeer interessant experiment, maar vroegen zich af of de verklaring met betrekking tot toegang tot je zelfbeeld niet wat te vergezocht was en of de resultaten niet konden verklaard worden door een meer basaal mechanisme. Om dit te testen deden ze een experiment met honden, waarvan we uit eerder onderzoek weten dat zij geen zelfconcept hebben omdat ze zichzelf niet kunnen herkennen in de spiegel.

Deze onderzoekers vroegen dertien honden met hun baasjes naar de Universiteit van Kentucky. De honden werden at random in twee groepen onderverdeeld. De eerste groep honden kreeg de opdracht om tien minuten op dezelfde plek te blijven zitten, terwijl de andere groep dieren tien minuten in een kennel werden gezet. Iedereen die een hond heeft, weet dat het voor honden heel moeilijk is om tien minuten op dezelfde plaats te blijven en dat het dus veel zelfcontrole van de honden vereist om toch aan het bevel van hun baasje te gehoorzamen. Na deze opdracht, kregen de honden een speeltje waar een beloning in verstopt was. De honden kenden dit speeltje en wisten dat als ze het voorwerp op de juiste manier draaiden, dat dan een beloning tevoorschijn zou komen. Echter, zonder dat de honden dit wisten werd de beloning geblokkeerd, waardoor de puzzel onoplosbaar was. Net zoals in het experiment met mensen, werd gevonden dat de honden die eerst zelfcontrole hadden moeten uitoefenen, zich veel minder lang met het speeltje bezighielden dan de honden die in de kennel hadden gezeten. Dit bevestigt dus de bevinding dat zelfcontrole een beperkte bron is die op raakt. Echter, aangezien bij de honden dezelfde resultaten gevonden werden als bij mensen, wijst dit erop dat ons zelfconcept niet aan de basis ligt van zelfcontrole. Er moet dus een meer eenvoudige verklaring zijn. Zo zou het kunnen dat de voedingsstoffen die instaan voor zelfcontrole, namelijk glucose, opgebruikt zou zijn na een inspannende taak.

Om dit te testen deden Miller en collega’s een tweede experiment waarbij de honden opnieuw tien minuten op afstand moesten blijven zitten. Dit maal kreeg de helft van de honden na deze opdracht een drankje met glucose in, terwijl de andere helft een zoet, maar ongesuikerd drankje opdronk. De honden die het zoet, maar ongesuikerd drankje kregen, gedroegen zich gelijkaardig aan de honden uit het eerste experiment. De honden die het glucose drankje kregen, probeerden ditmaal even lang om het speeltje open te krijgen als de honden die in de kennel gezeten hadden. Dit wijst erop dat de glucose ervoor zorgde dat de zelfcontrole van de honden opnieuw aangevuld werd.

Samengevat, tonen deze resultaten dus aan dat zelfcontrole zowel bij mensen als honden een beperkte bron is die op kan raken, maar opnieuw kan aangevuld worden door glucose in te nemen.

Use with caution

Moraal van het verhaal: oefen je zelfcontrole dus niet te vaak als het niet nodig is! Anders zal je op momenten dat het nodig is geen zelfcontrole meer kunnen uitoefenen om dat lekkere stukje taart niet op te eten. Het lijkt erop dat je zelfcontrole niet volledig bepaald wordt door je (al dan niet sterk) karakter, maar ook voor een deel afhangt van je voedingspatroon. Een goede tip die de auteurs van dit onderzoek geven is om te anticiperen op het suikertekort. Als je weet dat je veel zelfcontrole zal moeten uitoefenen, opteer dan voor een maaltijd met veel trage suikers, die je lang de nodige energie zullen geven om zelfcontrole te blijven uitoefenen.

Referenties

  • Baumeister, R.F., Bratslavsky, E., Muraven, M., & Tice, D.M. (1998). Ego depletion: Is the active self a limited resource? Journal of Personality and Social Psychology, 74,1252-1265.
  • Miller, H.C., Pattison K.F., DeWall C.N., Rayburn-Reeves R., & Zentall, T.R. (2010). Self-control without a “self”? Common self-control processes in humans and dogs. Psychological Science, 21, 534-538.

Deze blogpost verscheen eerder op Studio Brein, een initiatief van Breinwijzer vzw.

Auteur: Sarah Beurms

Sarah Beurms is doctoraatsstudente in de Leerpsychologie aan de KUL.

 

Iedereen wetenschapper!

Hoe ook jij je steentje kan bijdragen aan de ontdekkingen van morgen.

Hoezo, wetenschap is uitsluitend bestemd voor wereldvreemde onderzoekers in hun ivoren toren? Meer en meer roepen professionele wetenschappers de hulp in van de man in de straat. En tegenwoordig beperkt diens bijdrage zich niet langer tot een vragenlijst invullen of een testje uitvoeren, maar krijgt hij een actievere rol toebedeeld in het vergaren van nieuwe kennis. Meer als onderzoeker, minder als onderzoeksobject. Wie graag zijn steentje wil bijdragen, kan vanuit de luie zetel de verschillende dialecten van potvissen helpen ontcijferen, de connecties tussen hersencellen in kaart brengen, assisteren in kanker- en dementieonderzoek en zelfs een nieuwe planeet ontdekken. Burgerwetenschap is hot, en dankzij de alomtegenwoordigheid van internet en de opkomst van smartphones, tablets en bijhorende apps, lijkt de opmars niet meer te stuiten. Deze evolutie valt enkel toe te juichen: de projecten leveren de onderzoekers een ongezien grote bron aan data op, en bevorderen tezelfdertijd de betrokkenheid van de grote massa met het wetenschapsbedrijf. In dit artikel worden enkele interessante initiatieven uitgelicht.

Mens versus machine

 De website Zooniverse speelt een belangrijke rol in de toenemende populariteit van burgerwetenschap. Sinds haar oprichting in 2007 wist de site de nieuwsgierigheid van zo’n miljoen mensen te prikkelen. De projecten spreken dan ook danig tot de verbeelding. Zo kun je de amateurbioloog in jezelf loslaten op het ontcijferen van de specifieke dialecten waarmee orkafamilies onderling communiceren, of samen met andere vrijwilligers de verschillende dier- en plantensoorten op de oceaanbodem langs de Amerikaanse Oostkust inventariseren. Zoek je het liever nog verder van huis, kun je astronomen een handje helpen met het ontdekken van nieuwe planeten, verkennen van het maanoppervlak of doorzoeken van de ontelbare plaatjes die de Hubble telescoop dagelijks schiet.

Dat deze exotische uitdagingen best verslavend kunnen werken, ondervond ook Hanny Van Arkel. Deze Nederlandse lerares logde ’s avonds na haar werk steevast in om enkele sterrenstelsels te registreren. Tot ze plots op een ongewone, felverlichte blauwe nevel stootte, die in niets leek op de sterrenstelsels die ze reeds de revue had zien passeren. Ze gooide de foto op het forum van Zooniverse, waar die niet veel later de aandacht van enkele astronomen trok. De gasnevel kreeg de naam Hanny’s Voorwerp mee, en de onderwijzeres werd coauteur van het wetenschappelijke artikel dat de ontdekking wereldkundig maakte. Door dit sterk staaltje burgerwetenschap kwam de opmars van Zooniverse in een nog hogere versnelling terecht.

Deze anekdote zet tevens enkele belangrijke troeven van dit soort wetenschapsprojecten in de verf. Door miljoenen foto’s van sterrenstelsels door enkele duizenden vrijwilligers te laten beoordelen, kan de klus waar één enkele astronoom minstens vijf jaar voltijds mee bezig is, in een luttele drietal weken geklaard worden. Bovendien illustreert de ontdekking van Hanny’s Voorwerp het onnavolgbare talent van mensen om patronen en structuren –of afwijkingen daarop– te herkennen en te registreren. Op dit vlak laten we nog steeds met gemak de meest geavanceerde computers ver achter ons. Het verhaal van Hanny spoort nog eens extra aan om die gave nuttig in te zetten.

Zooniverse

Medische vooruitgang

Overtuigd door het succes van Zooniverse, sprong de medische wereld mee op de kar van de burgerwetenschap. Twee jaar geleden werd in Groot-Brittannië de website clicktocure.net opgericht, waarop geïnteresseerden kunnen helpen met het analyseren en detecteren van kankercellen in zo’n twee miljoen weefseldoorsneden. De onderzoekers hopen te ontdekken hoe verschillende types kankercellen reageren op specifieke behandelingen, met als doel kankerbestrijding op maat van iedere patiënt mogelijk te maken. Met enkele muisklikken kan je dus als amateuronderzoeker een actieve rol spelen bij een grote doorbraak in de bestrijding van kanker.

Meer recent ontwikkelde een ander onderzoeksteam een groots opgezette online studie om samen met de hulp van een miljoen vrijwilligers een doorbraak te forceren in de zoektocht naar de oorzaak van de Ziekte van Alzheimer. Het MindCrowd-project vraagt in een eerste fase zo veel mogelijk mensen een korte geheugenproef af te nemen. In een tweede fase worden enkele van deze vrijwilligers uit verschillende leeftijdscategorieën uitgenodigd voor verder onderzoek, en gevraagd om een DNA-staal af te staan. De onderzoekers hopen op die manier de genetische code te kraken die leren en geheugen mogelijk maakt. Dit project maakt maximaal gebruik van de mogelijkheden van het internet om in beperkte tijd veel mensen te bereiken.

Al spelend ontdekken

Om burgerwetenschap nog een stuk aantrekkelijker te maken, kiezen meer en meer projecten ervoor om hun studie in spelvorm te gieten. Deze zogenaamde gamification van onderzoek heeft een ongekend potentieel, aangezien we met zijn allen iedere week maar liefst drie miljard uren spenderen aan computerspelletjes. Het is makkelijk in te zien hoezeer de wetenschap er baat bij heeft mochten we zelfs maar een fractie van die tijd aanwenden om al spelend het onderzoek vooruit te helpen.

Een van de eerste succesverhalen in deze branche is het online puzzelspel Foldit. Spelers worden uitgedaagd om eiwitstructuren zo efficiënt mogelijk te ontvouwen. De onderzoekers analyseren vervolgens de oplossingen die spelers het meeste punten opleverden en toetsen of die kunnen toegepast worden in het onderzoek. Dit ontvouwen geldt als één van de meest ingewikkelde computationele problemen in de biologie en kan daarom moeilijk enkel aan computers overgelaten worden. Dat de strategie om leken hierbij te betrekken zijn vruchten afwerpt, werd duidelijk toen enkele spelers in 2011 de structuur van een eiwit ontrafelden dat het AIDS-virus in resusapen veroorzaakt. Opmerkelijk: de spelers klaarden de klus in tien dagen, terwijl wetenschappers er al vijftien jaar de tanden op stuk beten.

Foldit spelen om wetenschap te leren

Eind vorig jaar zag een nieuw puzzelspel het daglicht. In EyeWire kunnen spelers de structuur van zenuwcellen helpen ontrafelen. Het uiteindelijke doel is om de verbindingen tussen alle cellen in het menselijke brein in kaart te brengen. De onderzoekers beginnen echter iets minder grootschalig, en spitsen zich eerst toe op de cellen en verbindingen in het menselijke oog. Na enkele korte oefeningen op de site ben je klaar voor het echte werk, en kun je samen met vele andere vrijwilligers de structuur van zenuwcellen uitlichten. Het heeft wat weg van een kleurboek in 3D –wie binnen de lijntjes blijft, slaagt er beter in de zenuwcellen uit elkaar te houden. De meerwaarde van dit project wordt pas duidelijk als je weet dat een professioneel onderzoeker vijftig uren nodig heeft om één enkele zenuwcel te reconstrueren. Ondertussen spelen reeds 100.000 mensen uit 130 landen mee en wordt dus grote vooruitgang geboekt.

Al spelend het brein in kaart brengen.© Eyewire

Ook de Universiteit Gent lanceerde onlangs een psychologisch experiment vermomd als uitdagend spelletje. De woordentest daagt de speler uit om zo snel mogelijk te beslissen of een bepaalde lettercombinatie al dan niet een woord vormt. Naast frequente en minder frequente woorden komen in het spel ook enkele dialectwoorden en pseudowoorden voorbij. Op het einde van de rit krijg je een score toebedeeld en een inschatting van hoe uitgebreid jouw woordenschat is. Nadien krijg je de kans jouw score te delen via Facebook of Twitter. En volgt de uitnodiging om opnieuw deel te nemen en je score te overtreffen. De woordentest sloeg alvast erg aan en ging viraal op sociale netwerksites in België en Nederland. De deelnames van maar liefst 400.000 vrijwilligers leverden de onderzoekers een ongezien rijke bron aan informatie op over de woordenkennis in de Lage Landen. De eerste resultaten geven onder andere aan dat je woordenschat constant groeit naarmate je ouder wordt: 80-jarigen kennen gemiddeld 16.000 woorden meer dan 12-jarigen. Ook de Engelse variant werd reeds gelanceerd. De onderzoekers hopen opnieuw een reusachtig grote steekproef te kunnen verzamelen.

Besluit

 Als wetenschapper heb je tegenwoordig talloze mogelijkheden om met behulp van multimediatoepassingen onderzoek uit te besteden aan de grote massa. Studies die traditioneel steunden op jarenlang monnikenwerk van gedreven doctoraatsstudenten kunnen, mits een originele aanpak, veel goedkoper en efficiënter worden voltooid. De grote uitdaging ligt erin een grote groep mensen warm te maken voor het onderzoek. Gamification, emotionele betrokkenheid bij het onderwerp, of simpelweg de kans op eeuwige roem zijn daarbij grote troeven gebleken. En nu, allemaal terug aan het werk!

Auteurs

Wout Duthoo is postdoctoraal onderzoeker aan de vakgroep Experimentele Psychologie van de UGent. Hij onderzoekt hoe mensen optimaal hun aandacht weten te verdelen en sturen. Daarnaast probeert hij aan de hand van de EEG-methode de onderliggende hersenmechanismen beter te begrijpen. Ten slotte is hij ook geïnteresseerd in (afwijkende) aandachtsprocessen in neurologische patiënten.

Jelle Demanet is postdoctoraal onderzoeker aan de vakgroep Experimentele Psychologie van de Ugent en is gefascineerd door alles wat met de hersenonderzoek te maken heeft. Door middel van fMRI tracht hij de hersenmechanismen verantwoordelijk voor intentionele en cognitieve controle in kaart te brengen. Op twitter kan je hem volgen als @jeldeman.

 

Macht erotiseert, maar heel anders dan we denken.

Микрозайм срочно man in hoge positie blijkt een minnares te hebben: het is een verhaal dat af en toe eens in het nieuws komt. De laatste toevoeging aan deze lange lijst is François Hollande, maar hij staat zeker in goed gezelschap: Dominique Strauss-Kahn, John F. Kennedy, François Mitterrand, Albert II, John Profumo… Meer dan vroeger krijgen deze verhalen ook veel aandacht in de pers, zeker als de omstandigheden van de sexuele escapades niet even koosjer zijn. Het verhaal van de briljante Franse economist Strauss-Kahn met de dure pakken, mooie wagens en een nogal dwingende voorliefde voor vrouwelijk schoon die op compleet onbegrijpelijke wijze een dienstmeisje aanrandde, intrigeert vriend en vijand. Allen zijn ze de belichaming van een torenhoog cliché: macht erotiseert.

Wat is dat toch met machtige mannen en clandestiene seks?

Er zijn een aantal mogelijkheden. Het zou kunnen dat er helemaal niets speciaals aan de hand is. Dat veel mannen er een bochtig amoureus parcours op na houden. Dat machtige mannen nu eenmaal sneller in de kijker lopen en, jammer voor hen, elke misstap de pers haalt.

Het zou echter ook kunnen dat een overmatige seksuele drive en torenhoge professionele ambities elkaars onafscheidelijke tweelingbroertjes zijn, beiden tot ongekende hoogten opgezweept door een laaiend testosteronniveau.

Of het zou kunnen dat mannen die zich laven aan de bronnen van de macht, er echt dronken van worden. Tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren. Maar misschien geldt dat niet langer voor deze Masters of the Universe.

Misschien, opperde ook Mia Doornaert in Reyers Laat, doen machtige mannen bij vrouwen meteen het beeld van de prins op het witte paard voor ogen komen en, onschuldige deernes als ze zijn, vallen ze als een blok voor status, prestige en charisma.

Wat zegt de wetenschap?

Het zal u wellicht niet verrassen dat wetenschappers zich ook al een paar keer verbrand hebben aan deze vragen. Psychologisch onderzoek lijkt vooral de derde mogelijkheid te ondersteunen. Mensen, man of vrouw, die macht verwerven worden onrealistisch optimistisch over mogelijke seksuele interesse van toekomstige partners. Het zelfvertrouwen krijgt een zodanige boost dat men zich voelt alsof iedereen interesse heeft en vandaar gaat men ook veel meer initatief nemen want men is tamelijk zeker van zijn zaak. Vandaar komen politici, bedrijfsleiders,… vaker in een situatie als Hollande terecht. Men vindt zichzelf veel knapper en wordt iets dominanter. Ze zoeken meer toenadering, maken meer oogcontact.  ‘Dronken zijn van macht’ is meer dan een mooie metafoor, de effecten van een alcoholintoxicatie zijn heel gelijkaardig.

Mensen die macht verwerven, leggen strikte morele regels op aan anderen, maar hebben geen problemen om die regels zelf te overtreden. Mensen die macht verwerven, geven zelf aan meer ontrouw te zijn en ook meer plannen te hebben om hun partner te bedriegen.

Conclusie: Russische roulette

Kortom, macht erotiseert. Maar op een heel andere manier dan we denken.

Het zijn niet de toekomstige bedpartners die zwijmelen bij het zien van zoveel macht en status. Nee, het zijn de machthebbers zelf die zich bewust worden van hun status en er zich naar gedragen, initieel vaak met succes.

Het welslagen van hun escapades geeft hen steeds meer zelfvertrouwen, maakt hen schijnbaar onaantastbaar en steeds roekelozer. Maar, zoals DSK ondervond in zijn peperdure hotelsuite, er zit altijd één kogel in de revolver bij Russische roulette.

Referenties

  • Anderson, C. & Galinksy, A. D. (2006). Power, optimism, and risk taking. European Journal of Social Psychology, 36 (4), p 511-536.

Auteur

Frederik Anseel is voorzitter van de vakgroep Personeelsbeleid-, Arbeids- en Organisatiepsychologie aan de UGent en hoofd van de onderzoeksgroep VIGOR. Te vinden op twitter als @fanseel of op www.fanseel.be

 

Tijd tekort? Geef er wat weg!

Druk, druk, druk…

We worden alsmaar ouder, we hebben toegang tot technologie die ons leven eenvoudiger en efficiënter maakt… en toch hebben we vaak het gevoel tijd tekort te komen. Hoe vaak beantwoord u zelf de vraag “hoe ist?” met een bijna automatische “druk, druk, druk”. We hebben het gevoel constant onder tijdsdruk te staan.

Die tijdsdruk is ook niet zo onschuldig als we misschien geneigd zijn te denken. Er is een hoop onderzoek naar verricht en hoewel een beetje druk op de ketel kan helpen, heeft een zwaardere tijdsdruk negatieve effecten op onze prestaties, creativiteit, rationele besluitvorming, algemene tevredenheid en sociaal gedrag. Eén van de zaken die leidt onder tijdsdruk is de neiging om onze medemens te helpen.

Bijvoorbeeld, in een experiment lieten onderzoekers priesterstudenten een spreekbeurt voorbereiden over de parabel van de barmhartige Samaritaan. De studenten moesten hun spreekbeurt gaan geven in een nabijgelegen gebouwtje en bij sommigen werden de omstandigheden zo gemanipuleerd dat ze zich moesten haasten om op tijd te komen. Wanneer de deelnemers dan werden geconfronteerd met een vreemdeling (een acteur) die hulp nodig had, lieten ze die vaker links liggen dan mensen die voldoende tijd hadden. Als u zich herinnert waarover de parabel van de barmhartige Samaritaan ook weer ging, weet u ook dat “ironie” wel in psychologen hun woordenboek staat.

Tegen-intuïtieve oplossingen

Recent onderzoek van Amerikaanse onderzoekers van Wharton, Yale en Harvard onderzocht hoe we onze percepties van tijdsdruk kunnen verminderen op enkele tegen-intuïtieve manieren. Centraal is het idee dat elk gedrag gevoelens van effectiviteit stimuleert, er ook voor zorgt dat we het gevoel hebben genoeg tijd te hebben. Je ziet je meester over je taken dus er is tijd genoeg.

In een eerste experiment werd nagekeken of tijd verkwanselen of tijd geven aan anderen een effect had op tijdpercepties. In de studie werd aan deelnemers gevraagd om een paar minuten te nemen om ofwel een briefje te schrijven naar een ziek kind ofwel gedurende dezelfde tijd de e’s te omcirkelen in een nonsens tekst. Mensen die het briefje hadden geschreven rapporteerden vervolgens vaker dat tijd geen probleem was in hun leven.

In een volgend onderzoek gingen de onderzoekers de effecten onderzoeken van tijd geven aan jezelf vs. tijd geven aan anderen. Deelnemers kregen op zaterdagochtend de instructie om tijd te besteden (iets dat nog niet gepland was). Ofwel aan zichzelf ofwel aan vrienden. Alweer toonden de resultaten dat mensen die tijd aan anderen hadden besteed meer het gevoel hadden dat ze minder tijdstekort ervaren in hun leven.

Tenslotte, werd het effect van tijd geven aan anderen vergeleken met extra tijd krijgen. Daarom werden aan deelnemers aan een experiment in twee groepen verdeeld: de ene groep kreeg te horen dat ze onverwacht sneller klaar waren en konden vertrekken, de andere werd gevraagd om een student van een lokale middelbare school te helpen door zijn opstel na te lezen en te verbeteren. Voor de deelnemers echt konden vertrekken werd hen nog gevraagd hoeveel tijd ze graag zouden investeren in (betaald) online onderzoek in de komende week. Deelnemers die de opstellen hadden verbeterd gaven niet enkel aan dat ze meer tijd zouden besteden aan onderzoek in de komende week, later bleek dat ze ook effectief meer tijd over hadden voor onderzoek.

Een warme kerstboodschap

Deze studies tonen aan dat loont om tijd te geven. Niet alleen worden we er gelukkiger van en voelen we ons meer verbonden met anderen, we krijgen ook het gevoel dat we onze eigen taken beter aankunnen. Hierdoor leidt tijd geven tot het gevoel meer tijd te hebben. Tenminste, zolang u er niet mee overdrijft. Wanneer u zoveel tijd aan andere geeft dat u niet meer toekomt aan uw eigen leven, zullen de positieve effecten volledig omdraaien.  Alles met mate dus!

Wanneer kort voor de vakantie de deadlines u dreigen in te halen en u door de druk er niet meer in slaagt om ook maar iets gedaan te krijgen… Misschien is het dan toch nog een goede investering om tijd te maken om een collega te helpen, een vriend een plezier te doen of een glühwein te gaan drinken voor het goede doel. U krijgt meer terug dan vriendschap en gezelligheid.

Referenties

  • Mogilner, C., Chance, Z., & Norton, M. I. 2012. Giving time gives you time. Psychological Science, 23(10): 1233-1238.

Auteur

Bart Verwaeren (@BaVerwa) is bedrijfspsycholoog en doctoreert aan de UGent en Vlerick Business School, gefinancierd door het Interuniversitair Centrum voor Managementonderzoek. Zijn onderzoeksinteressen zijn de gedragsmatige effecten van rewards systemen, meer specifiek m.b.t. creativiteit en innovatie.

 

Kerstcadeaus kopen: kiezen uit de lijst, zelf iets bedenken, of toch maar geld geven?

Twee weken geleden kreeg ik hem weer, de jaarlijkse e-mail waarin mijn zus haar lijstje (zeg maar lijst) voorstelt met allerhande cadeautips voor kerstmis en Nieuwjaar. Telkens ik die e-mail krijg, is mijn eerste reactie: een cadeau kopen uit een lijst is toch veel te gemakkelijk. Ik ga liever creatief aan de slag om zélf iets te vinden dat ik kan geven aan mijn zus. Wanneer ik moeite doe om zelf een cadeau te bedenken, dan zal mijn zus daar ongetwijfeld minstens even blij van worden dan van een cadeau uit een lijst. Ja, toch?

Onderzoek naar cadeaus

Recent wetenschappelijk onderzoek toont aan dat ik blijkbaar niet de enige ben die zo denkt.

Gevers denken vaak dat de ontvanger even blij zal zijn met een cadeau dat de gever zelf bedacht heeft dan met een cadeau waar de ontvanger expliciet om vroeg.

Ontvangers daarentegen zijn meer tevreden met een cadeau waar ze zelf om vroegen dan met een alternatief cadeau dat de gevers bedacht hebben. Het perspectief van de gevers verschilt dus van het perspectief van de ontvangers. En neen, er werden geen verschillen gevonden of het nu om trouwcadeaus, verjaardagscadeaus of verlanglijstjes ging.

Met geld blijkt men altijd content

Ook als het over geld als cadeau gaat, blijken gevers en ontvangers verschillende overtuigingen te hebben. Gevers zijn er vaak van overtuigd dat ontvangers niet even blij zullen zijn met geld als met een cadeau waar ontvangers expliciet om vroegen. Gevers zien geld immers vaak als iets onpersoonlijks, en geld laat volgens de gevers uitschijnen alsof ze geen moeite willen doen voor de ontvanger. Wat echter blijkt uit onderzoek is dat ontvangers geld meer appreciëren dan dat gevers denken. Meer nog, ontvangers appreciëren geld doorgaans zelfs meer dan een cadeau waar ze zelf om vroegen!

Advies aan mijn zus

Onderzoek toont verder aan dat wanneer ontvangers slechts één cadeautip geven, gevers meer bereid zijn om het gewenste cadeau te kopen dan wanneer ontvangers een lijst met cadeautips te verwerken krijgen. Het verschil in overtuigingen tussen de gevers en de ontvangers wordt hierdoor dus verminderd. Conclusie: zus, volgend jaar bezorgd je me dus beter maar één cadeautip.

Tot slot: die Amerikanen toch

Uit een recente peiling blijkt dat 40 tot 50% van de Amerikanen verwacht om minstens één cadeau te moeten teruggeven na de feestdagen. Hopelijk loopt het bij ons zo’n vaart niet, en kan Mensenkennis.be via deze blogpost bijdragen tot een goede keuze van pakjes onder de kerstboom.

Referentie

  • Gino, F. & Flynn, F. (2011). Give them what they want: The benefits of explicitness in gift exchange. Journal of Experimental Social Psychology, 47, 915-922.

Auteur: Michiel Crommelinck

Michiel Crommelinck behaalde zijn doctoraat in de bedrijfspsychologie in 2013 aan de Universiteit Gent. Hij werkt nu voor Securex met als doel interne innovatie en ondernemerschap te stimuleren en te begeleiden.

 

The Cheerleader Effect: waarom mensen mooier zijn in groep.

Bij de How I Met Your Mother kijkers zal de titel van deze blogpost misschien al een belletje doen rinkelen. Barney legt namelijk hoogstpersoonlijk uit waar The Cheerleader Effect over gaat: vrouwen in groep lijken aantrekkelijk, maar de kans is groot dat ze individueel niet veel soeps zijn. In de jaren ’90 is dit effect ook al omschreven als “The Spice Girls Conspiracy”. Het lijkt erop dat de wetenschap recent bevestigd heeft dat dit fenomeen inderdaad bestaat, zowel voor mannen als vrouwen die zich in een groep van hetzelfde geslacht bevinden.

Een gemiddeld gezicht

Het is namelijk zo dat onze mindere kantjes ‘uitgemiddeld’ worden als we in een groep bekeken worden. Kleine onvolmaaktheden, imperfecties of asymmetrieën worden gecombineerd met die van de andere groepsleden en zo eindigen we met een gebalanceerd groepsgemiddelde. Is dit ‘gemiddelde groepsgezicht’ dan een Mila Kunis of Scarlett Johansson? Absoluut niet, maar het zit in de menselijke natuur om symmetrie mooi te vinden en daarom zal een uitbalancering van verschillende gezichten ons bijna altijd meer aanstaan.

Daarenboven ziet ons visueel systeem zaken graag als een geheel. Dit is bijvoorbeeld ook waarom we zo snel gezichten zien in een willekeurige opstelling. Ook een groep mensen is voor je hersenen een geheel, en dus straalt een naar ons aanvoelen mooier groepsgezicht af op de individuele leden (in de plaats van ermee te contrasteren, wat ervoor zou zorgen dat we net lelijker zijn in groep).

Dit effect hangt niet af van de hoeveelheid gezichten in de groep en werkt al vanaf kleine aantallen. In het experiment maakte het niet uit of de groepsfoto een collage was van pasfoto’s (zoals hieronder) of dat de individuele foto uit de groepsfoto werd geknipt – louter het toevoegen van gezichten is dus voldoende, je hoeft er niet mee in een betekenisvolle positie te staan. Het is ook zeker geen pleidooi om je enkel te omringen met mooie mensen. Als je actief wil profiteren van dit effect, is de beste strategie vrienden te zoeken wiens gezichtskenmerken, positief en negatief, dejouwe complimenteren.

Groepen zijn goed voor je

Er is natuurlijk een belangrijke mogelijke alternatieve verklaring voor deze bevindingen: misschien zien we er wel beter uit in groep omdat we ons onder vrienden waarschijnlijker gelukkiger voelen en meer plezier maken dan op momenten waarbij we in isolement ‘gekeurd’ worden. Maar laat de waarschijnlijkheid van een Cheerleader Effect dan een extra stimulans betekenen om wat meer onder de mensen te zijn.

Referentie

  • Walker, D, & Vul, E. (2013). Hierarchical Encoding Makes Individuals in a Group Seem More Attractive. Psychological Science, 1-6.

Auteur: Karen De Visch

Karen De Visch is bedrijfspsychologe en werkt als researcher in ondernemerschap aan de Vlerick Business School. Op twitter vind je haar als @DeVisKar en ze is ook de drijvende kracht achter de @GAPugent tweets.

 

 

 

Euromillions spelen is goed voor je: onrealistisch optimisme

Het is bon ton om hoofdschuddend te lachen met de naïeve lottospeler. Telkens opnieuw worden er omstandige kansrekeningen voorgelegd om tot de ontegensprekelijk verwarde geest door te dringen. Nochtans, de meeste mensen weten wel dat de kans groter is dat je op een zonnige dag door een bliksem wordt getroffen maar gedachten als “je weet toch maar nooit!” verleiden ons vaak toch tot meespelen.

Onrealistisch optimisme

Waarom spelen er zoveel mensen hun hele leven mee met de Lotto, goed wetende wat de winstkansen maar zijn? Je zet geld in omdat je de kans groot genoeg acht dat jouw cijfercombinatie zal winnen. Elke andere speler heeft natuurlijk deze zelfde overtuiging. De menselijke geest is uitgerust met een subliem overlevingsmechanisme de pay. Het heet onrealistisch optimisme. De meeste mensen hebben de neiging om te geloven dat ze meer kans hebben om positieve gebeurtenissen mee te maken dan de gemiddelde medemens en minder kans dan anderen dat hen onfortuinlijke zaken zullen overkomen.

Onrealistisch optimisme is wat u elke morgen uit bed haalt. Alle statistieken mogen tegen ons pleiten, toch geloven we dat deze niet op ons van toepassing zullen zijn. Met volle overtuiging beginnen we een eigen restaurant, hoewel startende restauranthouders slechts 33 procent kans hebben om na 5 jaar nog te bestaan. We beloven elkaar oprecht eeuwige trouw voor het altaar, hoewel twee op de drie huwelijken in België eindigen met een scheiding. Aanstaande ouders schatten hun kans op een hoogbegaafd kind veel hoger in dan de kans op een minderbegaafd kind, hoewel een beetje statisticus u natuurlijk vertelt dat die kansen even groot zijn. We geloven dat onze eigen toekomst beter wordt dan het heden. The future’s bright. Voor ons, maar niet voor de anderen.

Mentale gezondheid

Onrealistisch optimisme is een teken van een goede mentale gezondheid. Mochten we die positieve illusie kwijt spelen, is de kans groot dat we depressief worden. Een realistische inschatting van alle gevaren en ongevallen die ons kunnen overkomen, zou beangstigend en verlammend werken. Meestal zijn de optimisten gevonden onder mensen die gek zijn van casino en andere gokken.

Onderzoek toont zelfs aan dat mensen met een lichte depressie veel realistischere kansberekeningen maken van potentiële bedreigingen in hun leven. Niet gezond, dat realisme. Mensen met HIV die hun eigen kansen op overleven hoger inschatten dan andere patiënten, bleken in één studie effectief gemiddeld 9 maanden langer te leven.

Vermijden van spijt

Een andere incentive die u geld doet inzetten – naast de miljoenen die u graag op de bankrekening zou zien staan – is dat u spijt wil vermijden. U wil het namelijk niet geweten hebben dat uw vaste cijfers net getrokken worden in de week dat u niet meespeelt. In Nederland maakt de Postcodeloterij hier handig gebruik van. In de pot zitten alle postcodes van Nederland, onafhankelijk van het feit of de eigenaar meespeelt of niet. Meespelen wil zeggen dat je recht hebt op je geld wanneer je postcode als winnende uit de bus komt. Jij (en ook je omgeving) weten dus perfect wanneer je het groot lot hebt gewonnen, stel je voor dat je dan moet zeggen dat je niet mee hebt gespeeld. Niet verrassend is het dit soort feedback die ervoor zorgt dat meer mensen geneigd zijn mee te spelen met de Postcodeloterij dan met de Nederlandse Nationale Loterij, die met het systeem van zelfgekozen cijfercombinaties werkt zoals we hier in België kennen.

Conclusie

Koester dus uw positiviteit en speel op de lotto. Er moet toch altijd iemand winnen, nee?

Referenties

  • Gilovich, T., Griffin, D. & Kahneman, D. (2002). Heuristics and biases:  The psychology of intuitive judgment, 334-347.
  • Zeelenberg, M. & Pieters, R. (2004). Consequences of regret aversion in real life: the case of the Dutch postcode lottery. Organizational behavior and Human Decision Processes, 93, 155-168.

Auteur

Frederik Anseel is voorzitter van de vakgroep Personeelsbeleid-, Arbeids- en Organisatiepsychologie aan de UGent en hoofd van de onderzoeksgroep VIGOR. Te vinden op twitter als @fanseel of op www.fanseel.be