Samen sterk tegen radicalisering: Hoe verbondenheid het verschil kan maken

Eerder dit jaar (juni 2025) waarschuwde OCAD – het Belgische orgaan voor dreigingsanalyse – dat minderjarigen steeds sneller radicaliseren, vooral via online propaganda [1]. Waarom zijn jongeren zo kwetsbaar voor extreem gedachtegoed? Een belangrijke reden blijkt een gebrek aan verbondenheid met anderen te zijn [2]. In ons onderzoek toonden we aan dat zo’n tekort aan verbondenheid samenhangt met meer agressie. Dit creëert een kwetsbare situatie waarin extremistische groepen kunnen inspelen op geïsoleerde en gefrustreerde mensen door hen een hechte gemeenschap te beloven én een manier te bieden om hun agressie te uiten.

Een tekort aan diepe connecties, intimiteit en verbondenheid heeft een grote invloed op het psychologisch welzijn [3]. Zulke tekorten komen vaak voor bij mensen die toetreden tot extremistische groepen [2]. Denk bijvoorbeeld aan de extreemrechtse groepering Proud Boys, waar mannen aangeven eindelijk broederschap te vinden [4], of aan Al Qaida, waarvan de leden vaak migranten zijn die zich niet verbonden voelden met hun gastland en daarom bij een fundamentalistische groep terechtkwamen [2].

In ons onderzoek wilden we nagaan hoe het verband tussen een gebrek aan verbondenheid en extremisme precies werkt. We bevroegen 734 mensen via een vragenlijst. Onze resultaten toonden dat personen met weinig diepe connecties ook vaker agressieve impulsen hadden. Ze gaven aan dat ze in het dagelijks leven sneller agressief reageren, bijvoorbeeld door fysiek geweld te gebruiken bij provocatie. Dit bevestigde een algemeen principe: een gebrek aan verbondenheid kan leiden tot meer agressie [3]. En die verhoogde agressie? Die hing op haar beurt samen met een sterker geloof in extreme ideeën, zoals het idee dat andersdenkenden hun rechten moeten verliezen. Bovendien geloofden mensen met meer agressie vaker dat enkel geweld en illegale acties echte maatschappelijke verandering kunnen brengen.

Deze bevindingen ondersteunen onze hypothese dat een gebrek aan verbondenheid samengaat met meer agressie – twee kernfactoren waarop extremistische groepen kunnen inspelen. Toekomstig onderzoek kan nagaan hoe deze kettingreactie precies werkt, bijvoorbeeld door mensen over langere tijd te volgen en te bekijken of veranderingen in verbondenheid leiden tot veranderingen in agressie en extreem gedachtegoed.

Individuele verschillen

Gelukkig zet niet iedereen met een tekort aan verbondenheid zijn agressie om in extreme ideeën of geweld. Onze resultaten tonen dat er grote individuele verschillen zijn. Mensen die meer zwart-wit denken en geloven in simpele oplossingen voor complexe problemen, gaan sneller akkoord met het idee dat geweld de enige manier is om echte verandering te bereiken. Omgekeerd uiten empathische mensen hun frustratie en agressie minder in extreme ideeën of geweld. Sommige persoonlijkheidskenmerken beschermen dus tegen extremisme, terwijl andere het risico verhogen.

Deradicalisering

Verbondenheid is dus een cruciaal element in radicalisering, maar ook in deradicalisering. Personen die een sterke verbondenheid ervoeren, vertoonden minder agressieve neigingen en waren minder akkoord met extreme ideeën en gewelddadige oplossingen. Dit toont aan hoe belangrijk het is om verbondenheid te bevorderen als middel voor preventie en interventie.

Verschillende deradicaliseringsprogramma’s focussen al op het (her)opbouwen van het sociale netwerk van het individu. Zo betrekt het programma in Saudi-Arabië tijdens de opname de familie, om die band te herstellen. Na vrijlating blijft de familie betrokken, omdat ze de verantwoordelijkheid krijgen over het individu [5]. Op gelijkaardige wijze worden families betrokken in programma’s in Irak, Singapore en Sri Lanka [6, 7, 8]. Al deze programma’s tonen bij deelnemers een laag risico op terugval.

Ons onderzoek benadrukt opnieuw het belang van een aanpak die de oorzaken van radicalisering aanpakt. En vooral: dat we niet mogen vergeten dat ieder mens op zoek is naar verbondenheid. Laten we als samenleving die verantwoordelijkheid opnemen en volop inzetten op verbinding, zodat jongeren die niet hoeven te zoeken bij extreme groeperingen.

Auteur
Milena Waterschoot is doctoraatsbursaal aan de Vakgroep Ontwikkelings-, Persoonlijkheids-, en Sociale Psychologie (Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen) van de Universiteit Gent. Haar onderzoekt focust op de relatie tussen uitsluiting en extremisme.
Het bovenstaande onderzoek is gepubliceerd in Motivation and Emotion onder de titel “From relatedness frustration to violent extremism: The mediating role of aggression”. Het artikel kan geraadpleegd worden via deze link.


Referenties
[1] https://vrtnws.be/p.93R3JAd1P
[2] Abrahms, M. (2008). What terrorists really want: Terrorist motives and counterterrorism strategy. International Security, 32(4), 78–105. https://doi.org/10.1162/isec.2008.32.4.78
[3] Ryan, R. M., & Deci, E. L. (2017). Self-determination theory: Basic psychological needs in motivation, development, and wellness. The Guilford Press.
[4] Kutner, S. (2020). Swiping Right: the Allure of Hyper Masculinity and Cryptofascism for Men Who Join the Proud Boys. Terrorism And Counter-Terrorism Studies. https://doi.org/10.19165/2020.1.03
[5] Boucek, C. (2008). Counter-terrorism from within: Assessing Saudi Arabia’s religious rehabilitation and disengagement programme. RUSI Journal, 153(6), 60–65. https://doi.org/https://doi.org/10.1080/03071840802670106
[6] Angell, A., & Gunaratna, R. (2011). Terrorist rehabilitation: The US experience in Iraq. CRC Press.
[7] Gunaratna, R., & Hassan, M. F. B. M. (2011). Terrorist rehabilitation: The Singapore experience. In L. Rubin & J. J. Gunaratna (Eds.), Terrorist Rehabilitation and Counter-Radicalisation: New Approaches to Counter-terrorism (1st ed.). Taylor and Francis Inc. https://doi.org/10.4324/9780203830482
[8] Hettiarachchi, M. (2013). Sri Lanka’s rehabilitation program: A new frontier in counter terrorism and counter insurgency. PRISM, 4(2), 105–121.

 

Kan ademhaling stress bij tieners verminderen?

Veel tieners voelen zich regelmatig gespannen — door toetsen, sociale druk of gewoon het dagelijkse leven. Omdat stress invloed heeft op hoe jongeren zich voelen én presteren, zoeken onderzoekers naar laagdrempelige manieren om ermee om te gaan. Eén mogelijke piste: bewust ademen.

De kracht van rustig ademen

Rustige, trage ademhaling kan het lichaam helpen om te ontspannen. Ze beïnvloedt het autonome zenuwstelsel, dat onze stressreacties regelt. Daarbij speelt de hartslagvariabiliteit (HRV) een rol — de variatie in tijd tussen hartslagen. Een hogere HRV wijst op meer veerkracht en een beter vermogen om stress te reguleren.

Een specifieke techniek, resonante ademhaling, richt zich op ademen in een kalm ritme van ongeveer zes ademhalingen per minuut. Dat ritme helpt hartslag, ademhaling en bloeddruk beter op elkaar af te stemmen, wat een rustgevend effect heeft.

Wat onderzochten we?

We wilden weten of resonante ademhaling tieners kan helpen om beter te herstellen van stress.
Hiervoor deden 95 jongeren van 12 à 13 jaar mee aan twee sessies. Tijdens de tweede sessie oefende de helft van hen tien minuten lang op hun natuurlijke ademritme, de andere helft op hun persoonlijke resonante frequentie. Daarna kregen ze een stressopdracht — een korte presentatie en hoofdrekenen voor een jury — gevolgd door een rustmoment. Tijdens het hele proces maten we hun hartslagvariabiliteit en gevoelens van stress.

Wat bleek?

Tieners die op hun resonante ritme ademden, vertoonden een tijdelijk rusteffect tijdens de oefening: hun HRV steeg, wat duidt op meer ontspanning.
Maar dat effect verdween zodra de stressopdracht begon. Ook emotioneel voelden beide groepen zich even gestrest: ze rapporteerden minder positieve en meer negatieve gevoelens, ongeacht hun ademhalingstechniek.

Wat leren we hieruit?

Een korte ademhalingsoefening kan het lichaam op dat moment helpen ontspannen, maar lijkt niet voldoende om stressreacties of herstel duurzaam te beïnvloeden. Waarschijnlijk is regelmatige training nodig om langdurige effecten te bereiken. Bovendien bleken de jongeren het ideale ademritme niet altijd goed aan te houden, wat het effect mogelijk heeft beperkt.

Ademen lijkt vanzelfsprekend, maar effectief leren ademen tegen stress vraagt oefening en begeleiding. Resonante ademhaling blijft een veelbelovende techniek, vooral als jongeren er stap voor stap mee leren werken.

Auteur

Janne Vreye won de Best Internship Award 2024–2025 voor de beste onderzoeksstage binnen de opleiding Theoretische en Experimentele Psychologie (FPPW, Universiteit Gent). In haar stage onderzocht ze hoe resonante ademhaling de hartslagvariabiliteit en emotionele reacties van adolescenten op stress beïnvloedt.

Bronnen


Shao, R., Man, I. S. C., & Lee, T. M. C. (2024). The Effect of Slow-Paced Breathing on Cardiovascular and Emotion Functions: A Meta-Analysis and Systematic Review. Mindfulness, 15(1), 1–18. https://doi.org/10.1007/s12671-023-02294-2
Steffen, P. R., Austin, T., DeBarros, A., & Brown, T. (2017). The Impact of Resonance Frequency Breathing on Measures of Heart Rate Variability, Blood Pressure, and Mood. Frontiers in Public Health, 5. https://doi.org/10.3389/fpubh.2017.00222
Thayer, J. F., & Lane, R. D. (2008). Claude Bernard and the heart–brain connection: Further elaboration of a model of neurovisceral integration. Neuroscience & Biobehavioral Reviews, 33(2), 81–88. https://doi.org/10.1016/j.neubiorev.2008.08.004

 

Waarom je accent bepaalt hoe geloofwaardig je klinkt

Is taal neutraal?

Wist je dat het oog van een struisvogel groter is dan zijn hersenen? Of misschien een betere
vraag: geloof je dat? En waardoor wordt dit beïnvloed? Eventueel ben je sneller overtuigd
wanneer het een vertrouwde vriend is die de boodschap brengt, of wanneer dit wordt
verteld tijdens een lezing over vogelachtigen. Of… laat je je oordeel afhangen van hoe de
boodschapper klinkt?

Verrassend of niet, het speelt (on)bewust mee: het accent van een spreker heeft impact op
hoe geloofwaardig we hen vinden.

De onbewuste sturing van een accent

In onze multiculturele samenleving worden we regelmatig blootgesteld aan mensen met
verschillende achtergronden en accenten. Voor velen van ons lijkt dat vanzelfsprekend, maar onderzoek toont aan dat een accent nog altijd verrassend veel invloed kan hebben op hoe we iemand beoordelen. Onderzoekers Lev-Ari en Keysar (2010) toonden in een Engelstalige context al aan dat mensen met een buitenlands accent als minder geloofwaardig worden ervaren, zelfs wanneer ze exact dezelfde tekst voorlezen als moedertaalsprekers.

Maar kunnen we dit alles generaliseren naar een Belgische context? Om op deze vraag een
antwoord te formuleren, ging ik aan de slag met de accenten die ons hier vaak aan de oren
komen.

De proef op de som

Voor mijn masterproef onderzocht ik hoe Vlamingen de geloofwaardigheid beoordelen van
sprekers met een Belgisch-Nederlands, Frans of Noord-Nederlands accent. In totaal
luisterden meer dan 200 Vlaamse deelnemers naar trivia-stellingen zoals “Een giraffe kan
langer zonder water dan een kameel.” of “Een aardbei heeft ongeveer 100 zaden.”,
uitgesproken door sprekers met de drie verschillende accenten.

Na elke uitspraak gaven deelnemers aan hoe geloofwaardig ze de spreker vonden. Ze
beoordeelden de spreker ook op drie dimensies: superioriteit (bijvoorbeeld intelligentie,
status), integriteit (bijvoorbeeld vriendelijkheid, eerlijkheid) en dynamiek (bijvoorbeeld
zelfvertrouwen, vlotheid).

Franstalige sprekers scoren lager… en Nederlanders beter?

De resultaten? Franstalige sprekers werden gemiddeld als minder geloofwaardig beoordeeld dan moedertaalsprekers. Ook op het vlak van superioriteit en dynamiek scoorden ze lager. Deze resultaten sluiten aan bij eerder onderzoek in andere landen, waar sprekers met een niet-inheems accent systematisch als minder betrouwbaar worden ingeschat. De verklaring hiervoor ligt deels in verwerkingsmoeilijkheden: een vreemd accent vergt meer mentale inspanning, wat (onbewust) vertaald wordt als “minder geloofwaardig”.

Maar dat is niet het volledige verhaal…

Opmerkelijk was namelijk dat sprekers met een Noord-Nederlands accent niet negatiever
beoordeeld werden. Integendeel, ze scoorden zelfs hoger op bepaalde dimensies zoals
integriteit en dynamiek.

Waarom zien we zulke verschillen? Dat kan te maken hebben met stereotypen die we vaak (onbewust) over anderen hebben. Over Franstaligen bestaan in Vlaanderen hardnekkige vooroordelen: dat ze passief zouden zijn, minder hard werken, of arrogant overkomen. Zulke ideeën hebben, al dan niet bewust, invloed op onze beoordeling. Bij Nederlanders is dat complexer. We zien hen misschien als direct of luid, maar ook als vlot, open en efficiënt. Dat kan verklaren waarom hun accent soms zelfs positiever beoordeeld wordt dan ons eigen Belgische Nederlands.

Intelligent of arrogant?

Om beter te begrijpen hoe accenten ons oordeel beïnvloeden, onderzocht ik ook welke eigenschappen het sterkst samenhangen met geloofwaardigheid. Daaruit bleek dat vooral de dimensie superioriteit doorslaggevend was: wie als slim, deskundig en capabel werd gezien, werd ook geloofwaardiger bevonden. Warmte of vlotheid (integriteit en dynamiek) speelden een veel kleinere rol. Maar let op: dit verband was niet hetzelfde voor alle accenten. Voor Franstalige sprekers kan meer dynamiek (zoals zelfverzekerd spreken) soms zelfs tot een lagere score op geloofwaardigheid leiden. Wat bij de ene spreker als krachtig overkomt, wordt bij een ander als arrogant ervaren.

Van oordeel tot impact

Deze bevindingen lijken misschien onschuldig, maar potentiële gevolgen zijn dat niet. Een accent bepaalt blijkbaar niet alleen of we iemand sympathiek vinden, maar ook of we hen geloofwaardig, bekwaam of betrouwbaar vinden. Dat kan in de praktijk grote gevolgen hebben: stel je een sollicitant met een Frans accent voor die even bekwaam is als zijn Nederlandstalige collega, maar toch minder geloofwaardig wordt gevonden door zijn accent. Dit kan voor hem of haar een serieus nadeel betekenen, ook al is dit gevoel niet gestoeld op competenties. In zo’n situatie kunnen onze impliciete vooroordelen een cruciale en zelfs nefaste impact hebben op belangrijke beslissingen die de koers van iemands leven mede richting geven.

Bewustwording is key

Belangrijk: het gaat hier niet per se om bewuste discriminatie. Niemand zegt bewust: “Ik vertrouw je niet omdat je een accent hebt.” Maar juist om die reden is het zo verraderlijk. We denken rationeel te oordelen, terwijl onder andere onbewuste stereotypen ons finale oordeel kleuren. Net daarom is het zo belangrijk om deze processen bloot te leggen. Pas als we ons bewust worden van onze eigen vooroordelen, kunnen we leren hoe we ze bij kunnen sturen. Werkgevers, maar ook andere beroepen met impact, zoals leraren en hulpverleners, zouden er baat bij hebben om hun eigen (onbewuste) voorkeuren vaker kritisch in vraag te stellen. Zo creëren we ruimte voor nuance, empathie en eerlijkheid.

Auteur

Sarah De Meyer studeerde in 2025 af in de bedrijfspsychologie en personeelsbeleid aan de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen. Ze won de Mensenkennis trofee, een prijs ter bevordering van wetenschapspopularisering in de opleiding psychologie aan de Universiteit Gent.

Referenties

  • Acheme, D. E., & Cionea, I. A. (2022). “Oh, I like Your Accent”: Perceptions and Evaluations of Standard and Non-standard Accented English Speakers. Communication Reports, 35(2), 92–105. https://doi.org/10.1080/08934215.2022.2037679
  • Aspeslagh, R., Boen, F., Dekker, H., Linssen, H., Pepermans, R., Vanbeselaere, N., & Yzerbyt, V. (2000). BELGIË EN NEDERLAND IN BEELD [Article]. Nederlands Instituut Voor Internationale Betrekkingen. https://www.researchgate.net/publication/242469763
  • Baillien, M. S. B. (2020). Perceptie van België door jonge Walen (NLM1 en ALM1) en Vlamingen (FLM1) in 2020: stereotypen, identiteitsgevoel, nationalisme en toekomstbeeld [MA thesis, Université de Liège]. http://hdl.handle.net/2268.2/9439
  • Boduch-Grabka, K., & Lev-Ari, S. (2021). Exposing Individuals to Foreign Accent Increases their Trust in What Nonnative Speakers Say. Cognitive science, 45(11), e13064. https://doi.org/10.1111/cogs.13064
  • Dragojević, M., & Giles, H. (2016). I don’t like you because you’re hard to understand: The role of processing fluency in the language attitudes process. Human Communication Research, 42(3), 396–420. https://doi.org/10.1111/hcre.12079
  • Dragojević, M. (2017). Language attitudes. Oxford Research Encyclopedia of Communication. https://doi.org/10.1093/acrefore/9780190228613.013.437
  • Dragojević, M., Giles, H., Beck, A., & Tatum, N. T. (2017). The fluency principle: Why foreign accent strength negatively biases language attitudes. Communication Monographs, 84(3), 385–405. https://doi.org/10.1080/03637751.2017.1322213
  • Dragojević, M. (2019). Extending the fluency principle: Factors that increase listeners’ processing fluency positively bias their language attitudes. Communication Monographs, 87(2), 158–178. https://doi.org/10.1080/03637751.2019.1663543
  • Dragojević, M., & Goatley-Soan, S. (2020). Americans’ attitudes toward foreign accents: evaluative hierarchies and underlying processes. Journal of Multilingual and Multicultural Development, 43(2), 167–181. https://doi.org/10.1080/01434632.2020.1735402
  • Foucart, A., & Hartsuiker, R. J. (2021). Are foreign-accented speakers that ‘incredible’? The impact of the speaker’s indexical properties on sentence processing. Neuropsychologia, 158, 107902. https://doi.org/10.1016/j.neuropsychologia.2021.107902
  • Iheduru-Anderson, K. (2020). Accent bias: A barrier to Black African‐born nurses seeking managerial and faculty positions in the United States. Nursing Inquiry, 27(4). https://doi.org/10.1111/nin.12355
  • Lev‐Ari, S., & Keysar, B. (2010). Why don’t we believe non-native speakers? The influence of accent on credibility. Journal of Experimental Social Psychology, 46(6), 1093–1096. https://doi.org/10.1016/j.jesp.2010.05.025
  • Lybaert, C., & Delarue, S. (2017). Stereotypes and attitudes in a pluricentric language area : the case of Belgian Dutch. In G. Stickel (Ed.), Stereotypes and linguistic prejudices in Europe : contributions to the EFNIL conference 2016 in Warsaw (pp. 175–186). Budapest, Hungary: Hungarian Academy of Sciences. Research Institute for Linguistics.
  • Lybaert, C., Van Hoof, S., & Plevoets, K. (2024). Students’ attitudes towards an instructor’s foreign accent and non-standard language variety. Nordic Journal of Linguistics, 1–27. https://doi.org/10.1017/s033258652400009x
  • McCroskey, J. C., & Teven, J. J. (1999). Goodwill: A reexamination of the construct and its measurement. Communication Monographs, 66(1), 90–103. https://doi.org/10.1080/03637759909376464
  • Meuleman, B., Abts, K., & Meeusen, C. (2017). Walloons as general or specific others? A comparison of anti-Walloon and anti-immigrant attitudes in Flanders. Psychologica Belgica, 57(1), 55–70. https://doi.org/10.5334/pb.336
  • Pérez-Ramón, R. (2024). Discrimination of Degrees of Foreign Accent across Different Speakers. Languages, 9(3), 72. https://doi.org/10.3390/languages9030072
  • Spence, J. L., Hornsey, M. J., Stephenson, E. M., & Imuta, K. (2022). Is your accent right for the job? A Meta-Analysis on Accent Bias in Hiring Decisions. Personality and Social Psychology Bulletin, 50(3), 371–386. https://doi.org/10.1177/01461672221130595
  • Statbel. (2023a, June 8). Herkomst. Retrieved April 27,2024, from https://statbel.fgov.be/nl/themas/bevolking/structuur-van-de- bevolking/herkomst#news
  • Statbel. (2023b, June 8). Migraties. Retrieved April 27, 2024, from https://statbel.fgov.be/nl/themas/bevolking/loop-van-de- bevolking/migraties#news
  • Stolier, R. M., & Freeman, J. B. (2016). The neuroscience of social vision. In Elsevier eBooks (pp. 139–157). https://doi.org/10.1016/b978-0-12-800935-2.00007-5
  • Tsurutani, C. (2012). Evaluation of speakers with foreign-accented speech in Japan: the effect of accent produced by English native speakers. Journal of Multilingual and Multicultural Development, 33(6), 589–603. https://doi.org/10.1080/01434632.2012.697465
  • Van Puyvelde, M., Van Hoof, S., Lybaert, C., & Plevoets, K. (2023). Examining accent bias towards Turkish speakers of Dutch. Dutch Journal of Applied Linguistics, 12. https://doi.org/10.51751/dujal12841
  • What Languages do People Speak in Belgium? (2024). World Population Review. Retrieved April 26, 2024, from https://worldpopulationreview.com/countries/belgium/language
  • World Economic Forum. (2022, April 14). Global migration. Retrieved April 27, 2024, from https://www.weforum.org/agenda/2020/01/iom-global-migration-report- international-migrants-2020/#:~:text=1%20There%20are%20an%20estimated%20272%20million%20international,India%3B%20the%20United%20States%20is%20the%20prima ry%20destination.
 

Reacties op politiegeweld Ganshoren: Pas op voor irrelevante zaken!

Maandagavond (02/06/2025) werd de 11-jarige Fabian aangereden door een politiewagen in het Elisabethpark in de Brusselse deelgemeente Ganshoren [1]. De agenten hadden de achtervolging ingezet nadat de jongen op de vlucht was geslagen voor een controle. Zijn misdrijf? Rijden met een elektrische step is in België pas toegelaten vanaf de leeftijd van 16 jaar. Fabian overleefde het tragische ongeval niet [2].


De publieke verontwaardiging is groot, en dat is geheel begrijpelijk. Ten eerste blijkt uit de eerste getuigenissen dat de combi zijn dolle achtervolging inzette te midden van een park waar een groot aantal andere mensen aanwezig waren [3]. Ten tweede rijst de vraag of zulk een wilde raid voor een eenvoudige verkeersovertreding met een step wel proportioneel is – zeker gezien de jonge leeftijd van het slachtoffer [4-5]. Met alle respect voor de Brusselse politie, die haar werk moet doen in een grootstedelijke sfeer die de politie niet altijd genegen is, maar hier lijkt op het eerste zicht de respons toch niet in verhouding te staan tot het vermeende misdrijf. Ten derde speelt ook de afkomst van de jongen een rol in de publieke verontwaardiging. Fabian had namelijk Moldavische roots en is dus lid van een etnische minderheidsgroep – net zoals 5 van de 6 andere slachtoffers die sinds 2017 omkwamen bij gelijkaardige aanrijdingen door politievoertuigen [5].


Dat etnische minderheden een verhoogde kans maken om in aanraking te komen met disproportioneel politiegeweld, is reeds uitvoerig aangetoond door wetenschappelijke studies. Gegevens van het Amerikaanse Ministerie van Justitie geven aan dat zwarte personen tot 5 keer meer kans maken om neergeschoten te worden door de politie dan witte personen [6]. Bovendien tonen laboratoriumexperimenten oorzakelijke verbanden aan tussen de huidskleur die iemand heeft en de kans op sterven door een politiekogel [7-9]. Het mag dan ook niet verwonderen dat op basis van deze reeks onderzoeken geconcludeerd werd dat “etniciteit een doorslaggevende rol kan spelen [in de beslissing van politieagenten om geweld te gebruiken]” [6].

De relevantie van irrelevante zaken
Toch is er nog een lichtpuntje. De eerste reacties van afgrijzen en veroordeling van het politieoptreden enerzijds en steunbetuigingen aan de familie van het slachtoffer anderzijds zenden een krachtig signaal uit naar de ordediensten en de overheid [4-5]. Het belang van deze publieke verontwaardiging mag niet onderschat worden: woedende maatschappelijke reacties ten aanzien van de daders van dit soort ongerechtvaardigd geweld kunnen een “klimaat van sociale intolerantie” creëren voor dergelijk gedrag en de kans verkleinen dat dit in de toekomst nog zal voorkomen.


Maar ook hier wringt het schoentje. Wetenschappelijk onderzoek toont aan dat reacties ten opzichte van politiegeweld niet altijd gedreven worden door de ratio en de ernst van de feiten, maar eerder door zogenaamde extralegale factoren. Dit laatste zijn juridisch irrelevante zaken die toch een cruciale rol kunnen spelen in het evalueren van een incident waarbij geweld gebruikt wordt, zoals het karakter of de reputatie van het slachtoffer en de algemene achtergrondkenmerken van de beklaagde en het slachtoffer. Hoewel een oordeel over geweldsdelicten idealiter uitsluitend gebaseerd is op de feiten van de zaak, kunnen irrelevante zaken vaak toch een belangrijke rol spelen in het oordeel dat mensen vellen over zo’n zaak [10]. Dit werd onder meer pijnlijk geïllustreerd in de zaak van de 18-jarige Michael Brown, een zwarte man die ongewapend gedood werd door een witte politieagent. In sommige media kreeg Brown de schuld van zijn dood omdat hij werd afgeschilderd als een “crimineel en een misdadiger” [11].

De invloed van hoodies
Naar aanleiding van de anekdote over de ‘victim blaming’ van Brown, hebben onderzoekers zich recentelijk verdiept in hoe irrelevante zaken het oordeel kleuren van buitenstaanders over politiegeweld. Johnson en collega’s [12], bijvoorbeeld, legden hun proefpersonen een beschrijving voor van een (fictieve) fatale schietpartij door een politieagent bij een verkeerscontrole. Het slachtoffer in deze case was een zwarte man, die ofwel op een stereotype manier werd voorgesteld (i.e., de participanten konden lezen op zijn Facebook pagina dat hij hoodies droeg, naar gangsta rap luisterde, cannabis rookte, etc.)., ofwel op een a-stereotype manier.


Wat bleek? Consistent met het geval van Michael Brown reageerden participanten aan dit onderzoek minder empathisch ten opzichte van een zwart slachtoffer van politiegeweld wanneer die beschreven werd in termen die stroken met het stereotype van ‘de zwarte crimineel’. Met andere woorden, Johnson en collega’s toonden dus aan dat buitenstaanders impliciet de achtergrond van een slachtoffer in rekening brengen wanneer zij hun medeleven betuigen – zelfs al is die achtergrond een irrelevante factor die op geen enkele manier verband houdt met de feiten.

Slachtofferschap en selectieve empathie
In een andere internationale studie, waar ik zelf aan meewerkte [13], peilden we in welke mate onze proefpersonen zélf reeds het slachtoffer waren geworden van een misdrijf. Vervolgens moesten de deelnemers aan het onderzoek zich buigen over een incident van ernstig politiegeweld, namelijk een seksuele aanranding van een jonge vrouw door een politieman. Kritiek detail: aan de ene groep participanten werd verteld dat de vrouw zwart was, de andere groep kreeg te horen dat zij wit was. Uit de resultaten bleek dat participanten in de zwarte vrouw conditie minder empathie vertoonden ten opzichte van het slachtoffer dan zij die het relaas over de witte vrouw lazen – en dit voornamelijk wanneer onze deelnemers zélf het slachtoffer waren geworden van een misdrijf. Kort samengevat toonde ons onderzoek dus aan dat eigen slachtofferschap een irrelevante factor is die bepaalt in welke mate een vrouwelijk slachtoffer van politiegeweld op empathie kan rekenen – en die dus selectief medeleven, in het nadeel van een lid van een minderheidsgroep, in de hand werkt.

Gepaste verontwaardiging
De bovenstaande studies illustreren de nefaste invloed van irrelevante zaken op de reacties op ongeoorloofd politiegeweld. Een verhoogd bewustzijn voor deze bronnen van bias in de oordeelvorming over geweldsdelicten is echter cruciaal om verschillende redenen. Immers, bredere aandacht voor de ‘onweerlegbare irrelevantie’ van extralegale factoren bij beslissingen over gewelddadig politieoptreden kan er ook toe leiden dat dit optreden niet zomaar ‘weg gerelativeerd’ wordt door de meerderheid van de samenleving en een breed gedragen verontwaardigde reactie op gang brengt die ordediensten en overheid niet kunnen negeren.


Maatschappelijke druk zou er dan weer toe kunnen leiden dat er meer aandacht komt in de politieopleiding voor etnische bias in politieoptreden en het vermijden van ongeoorloofd geweld. Wat op zijn beurt de kans kan verkleinen dat politieagenten in een soort ‘tunnelvisie’ belanden en een klein vergrijp door een minderjarige beantwoorden met een wilde achtervolging in een combi door een druk stadspark – met alle tragische gevolgen van dien. Kortom, uw verontwaardiging over de feiten in Ganshoren is niet alleen gepast, ze doet er ook toe.

Auteur
Kim Dierckx werkt als doctor-assistent bij de Vakgroep Ontwikkelings-, Persoonlijkheids-, en Sociale Psychologie (Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen; Universiteit Gent) en is als onderzoeker ook verbonden aan het interdisciplinaire Centrum voor de Sociale Studie van Migratie en Vluchten (CESSMIR). In het kader van zijn doctoraat hield hij de “super-diverse” samenleving tegen het licht. Specifiek onderzocht hij hoe maatschappelijke instellingen via de toepassing van procedurele rechtvaardigheid sociale harmonie kunnen realiseren in diverse maatschappijen. Zijn huidige onderzoek spitst zich toe op de onderlinge relaties tussen etnisch-culturele minderheden en de factoren die deze verhoudingen op een positieve manier kunnen beïnvloeden.

De huidige bijdrage is deels gebaseerd op onderzoek van een internationaal research consortium waaraan hij verbonden is en dat zich toespitst op maatschappelijke reacties op (politie)geweld. De andere leden van het team zijn: James D. Johnson (The Weber Group, Australia); John Dovidio (Yale University, USA); Len Lecci (University of North Carolina-Wilmington, USA); David N. Sattler (Western Washington University, USA); Loris Vezzali (University of Modena and Reggio Emilia, IT).


Kim schrijft deze bijdrage in eigen naam.

Referenties 
[1] https://www.vrt.be/vrtnws/en/2025/06/03/12-year-old-boy-dies-following-police-chase-in-brussels/
[2] De Morgen, 3 juni 2025. https://www.demorgen.be/snelnieuws/parket-na-dodelijke-aanrijding-van-kind-van-11-door-politiewagen-sloeg-op-de-vlucht-toen-politie-hem-wilde-controleren~b8fccdb9/
[3] https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2025/06/03/wat-weten-we-al-over-het-dodelijk-ongeval-in-ganshoren/
[4] Bruzz, 2 juni 2025. https://www.bruzz.be/actua/samenleving/steprijder-raakt-zwaargewond-bij-ongeval-ganshoren-politie-betrokken-partij-2025
[5] De Standaard, 4 juni 2025. Hoe kon aanrijding door Brusselse politie gebeuren? ‘Een kind achtervolgen om een GAS-boete te geven, is niet redelijk.
[6] Correll, J., Hudson, S. M., Guillermo, S., & Ma, D. S. (2014). The police officer’s dilemma: A decade of research on racial bias in the decision to shoot. Social and Personality Psychology Compass, 8(5), 201–213. https://doi.org/10.1111/spc3.12099
[7] Payne, B. K. (2001). Prejudice and perception: The role of automatic and controlled processes in misperceiving a weapon. Journal of Personality and Social Psychology, 81(2), 181–192. https://doi.org/10.1037/0022-3514.81.2.181
[8] Correll, J., Park, B., Judd, C. M., & Wittenbrink, B. (2002). The police officer’s dilemma: Using ethnicity to disambiguate potentially threatening individuals. Journal of Personality and Social Psychology, 83(6), 1314–1329. https://doi.org/10.1037/0022-3514.83.6.1314
[9] Correll, J., Park, B., Judd, C. M., Wittenbrink, B., Sadler, M. S., & Keesee, T. (2007). Across the thin blue line: Police officers and racial bias in the decision to shoot. Journal of Personality and Social Psychology, 92(6), 1006–1023. https://doi.org/10.1037/0022-3514.92.6.1006
[10] Johnson, J., Sattler, D. N., Smith-Galeno, B., Ginther, K., Otton, K., & Dierckx, K. (2024). “Say Her Name”: Symbolic Racism and Officer Valuing Predict White Americans’ Reactions to the Fatal Police Shooting of a Black Woman. Violence against women, 30(10), 2588-2608. https://doi.org/10.1177/10778012231179210
[11] US News, 1 september 2014. https://www.cleveland.com/nation/2014/09/michael_brown_shooting_beliefs.html
[12] Johnson, J., Lecci, L., & Dovidio, J. F. (2024). White Americans’ blame attributions and empathy towards Black victims of police violence: How pejorative stereotypes ‘engulf the field’. British Journal of Social Psychology, 63(2), 936-955. https://doi.org/10.1111/bjso.12712
[13] Johnson, J., Sattler, D., Van Hiel, A., Dierckx, K. , Luo, S., & Vezzali, L. (2022). Empathy for a Black woman victim of police violence: The roles of crime-related stress and stereotype attributions. Journal of Interpersonal Violence. https://doi.org/10.1177/08862605221118964

 

Inclusieve scholen kunnen levens redden

Nieuw Europees onderzoek toont hoe onderwijs het verschil maakt voor LGBT+ jongeren

In een tijd waarin de rechten van LGBT+ personen in veel landen opnieuw onder druk staan, komt een grootschalige Europese studie met een duidelijke boodschap: scholen die actief inzetten op inclusie en positieve representatie van seksuele en genderdiversiteit dragen bij aan de mentale gezondheid van LGBT+ jongeren. En dat kan zelfs levens redden.

Minder depressie en suïcidaliteit dankzij inclusieve scholen

De studie, uitgevoerd bij bijna 18.000 LGBT+ jongeren uit 13 Europese landen – waaronder België – onderzocht hoe schoolpraktijken zoals inclusieve seksuele voorlichting, positieve representatie in de klas en ondersteunende leraren samenhangen met minder depressieve gevoelens, angst en suïcidale gedachten. Het resultaat is duidelijk: scholen die actief inzetten op inclusie zorgen voor minder mentale gezondheidsproblemen bij deze jongeren.

Minder stress, meer veiligheid

De onderzoekers baseerden zich op het bekende “Minority Stress Model” van Ilan Meyer dat stelt dat seksuele en genderminderheden extra psychologische stress ervaren door stigma en discriminatie. Dit kan zich uiten in drie vormen van stress:

  1. Externe stress – zoals pesten en uitsluiting.
  2. Verwachte stress – de voortdurende angst voor afwijzing of geweld.
  3. Geïnternaliseerd stigma – het overnemen van negatieve denkbeelden over jezelf.

Wat deze studie uniek maakt, is dat ze voor het eerst met data uit heel Europa kon aantonen dat inclusieve schoolpraktijken deze stressoren effectief verminderen. Ze maken scholen niet alleen fysiek maar ook psychologisch veiliger voor LGBT+ jongeren.

Wat werkt écht op school?

De studie identificeerde drie sleutelfactoren die het verschil maken:

  • Inclusieve seksuele opvoeding: Jongeren die leerden over verschillende seksuele oriëntaties en genderidentiteiten voelden zich minder gestigmatiseerd en rapporteerden minder mentale klachten.
  • Positieve representatie in de klas: Als LGBT+ personen zichtbaar waren in leerinhoud – bijvoorbeeld in geschiedenislessen of literatuur – én op een positieve manier, voelden jongeren zich meer gewaardeerd. Negatieve of zelfs neutrale representatie bleek juist schadelijk.
  • Ondersteunende leerkrachten: Leerkrachten die opkomen voor LGBT+ jongeren, ingrijpen bij pestgedrag en een veilige omgeving creëren, blijken cruciaal. Ze zorgen ervoor dat jongeren minder gepest worden en zich meer geaccepteerd voelen.

Niet neutraal, maar actief inclusief

Een opvallende conclusie van de studie is dat “neutraal” zijn als school – bijvoorbeeld door LGBT+ onderwerpen helemaal te vermijden – niet genoeg is. Jongeren die geen of neutrale informatie kregen, rapporteerden evengoed of zelfs meer mentale problemen dan jongeren in scholen met negatieve beeldvorming. Alleen een actief inclusieve aanpak werkt beschermend.

Urgente boodschap in een verontrustend klimaat

Deze bevindingen zijn niet zomaar een academische oefening. In veel Europese landen – ook binnen de EU – worden LGBT+ rechten beknot. Denk aan de Hongaarse “anti-LGBT-propagandawet” of anti-transwetten in delen van Italië en Polen. Ook in België en Nederland zien we toenemende meldingen van anti-LGBT+ geweld of pesterijen op school.

In dit klimaat is het belangrijker dan ooit dat scholen hun verantwoordelijkheid opnemen. De school is immers de plek waar jongeren een groot deel van hun tijd doorbrengen. Door in te zetten op inclusie kunnen scholen niet alleen sociale veiligheid bieden, maar ook letterlijk levens redden.

Wat kunnen scholen doen?

De studie wijst op concrete acties:

  • Integreer positieve en diverse beelden van LGBT+ personen in het lesmateriaal.
  • Zorg dat seksuele voorlichting expliciet ingaat op verschillende seksuele oriëntaties en genderidentiteiten.
  • Investeer in training voor leerkrachten om inclusieve en ondersteunende relaties op te bouwen met álle jongeren.
  • Grijp in bij pestgedrag en werk aan een schoolcultuur waar diversiteit als een meerwaarde wordt gezien.

Conclusie: onderwijs als hefboom voor gelijke kansen

Onderwijs kan een krachtig tegenwicht bieden aan de polarisering in de maatschappij. De boodschap van deze studie is helder: als scholen investeren in inclusie, verminderen ze niet alleen pesten en angst, maar bouwen ze actief mee aan het welzijn en de weerbaarheid van LGBT+ jongeren. In een Europa waar inclusie niet meer vanzelfsprekend is, toont deze studie dat we niet bij de pakken hoeven neer te zitten. Verandering begint in de klas. Dit is geen kwestie van ideologie, maar van volksgezondheid en mensenrechten.

Auteurs

Prof. Alexis Dewaele is verbonden aan de vakgroep Experimenteel-Klinische en Gezondheidspsychologie van de Universiteit Gent. Zijn expertise ligt op het snijvlak van seksuele gezondheid, mentale gezondheid en minderheidsstress bij LGBT+ personen. Hij coördineert het PSYNC-consortium ‘Samen-Werken voor Mentale Gezondheid’ en leidde meerdere studies over de impact van zichtbaarheid, copingstrategieën en discriminatie op het welzijn van seksuele minderheden.

Prof. Mieke Van Houtte is gewoon hoogleraar sociologie aan de Universiteit Gent. Haar onderzoek richt zich op de sociologie van onderwijs, met bijzondere aandacht voor hoe schoolstructuren en -culturen ongelijkheden reproduceren. Ze heeft uitgebreid gepubliceerd over de ervaringen van LGBT+ jongeren in het Vlaamse secundair onderwijs, waaronder hun gevoel van verbondenheid en schoolmotivatie. Haar werk benadrukt het belang van inclusieve schoolomgevingen voor het welzijn van seksuele minderheden.

Prof. Salvatore Ioverno is professor klinische psychologie aan de Roma Tre Universiteit in Italië. Zijn onderzoek richt zich op de mentale gezondheid van seksuele en genderminderheden, met een focus op de rol van inclusieve schoolpraktijken in Europa. Hij was hoofdonderzoeker van de grootschalige Europese studie die aantoonde dat positieve representatie van LGBT+ thema’s in de klas, inclusieve seksuele voorlichting en ondersteunende leraren bijdragen aan een betere mentale gezondheid van jongeren.

Referenties

Ioverno, S., Sherwood, S. H., Costa, S., Van Houtte, M., Dewaele, A., O’Higgins Norman, J., … & Russell, S. T. (2025). Linking inclusive school practices and mental health in sexual and gender minority youth in Europe. European child & adolescent psychiatry, 1-11.

Frost, D. M., & Meyer, I. H. (2023). Minority stress theory: Application, critique, and continued relevance. Current opinion in psychology, 51, 101579.

 

Sociale media en smartphones bannen of niet? Wat zegt onderzoek?

De invloed van sociale media en smartphones op ons welzijn is vandaag de dag een hot topic. Er wordt volop over gediscussieerd in talkshows, er worden artikels over geschreven in kranten en magazines en er wordt hevig over gedebatteerd in zowel het binnen- als buitenland. Hoewel er tot nu toe weinig overtuigend wetenschappelijk bewijs is voor de schadelijke impact ervan op ons welzijn, gaan er toch steeds meer stemmen op voor een verbod op deze technologieën. Maar is het verbieden van sociale media en smartphones echt haalbaar in een samenleving die steeds meer afhankelijk wordt van digitale media? Of is er vooral nood aan een meer genuanceerde aanpak, waarbij we jongeren op een verstandige manier leren omgaan met deze technologieën?


Ondanks dat sociale media en smartphones heel wat voordelen te bieden hebben, gaat het gebruik van deze technologieën ook vaak gepaard met nadelen. Vooral van dat laatste worden we ons als samenleving steeds meer bewust. In Australië werd er recent een wetsvoorstel goedgekeurd dat sociale media verbiedt voor kinderen en jongeren onder de 16 jaar (1). Ook dichter bij huis gaan er stemmen op om de minimumleeftijd voor sociale media op te trekken (2). Heel wat wetenschappers lijken zich toch wel wat vragen te stellen bij deze keuze. Er is geen consensus binnen het onderzoek over een negatief noch positief effect van sociale media op welzijn, en al zeker niet over een effect dat stabiel is voor alle jongeren. Het volledig verbieden van sociale media voor kinderen en jongeren in een maatschappij die sterk afhankelijk is van technologie kan bovendien onbedoelde negatieve gevolgen hebben. Zo sluit het kinderen en jongeren niet alleen uit van de voordelen van deze platformen te genieten, maar ontneemt het hen ook de kans om op een verantwoorde manier om te leren gaan met sociale media (3,4).
Los van een verbod op sociale media zijn er mensen die vrijwillig kiezen om tijdelijk geen sociale media te gebruiken om zo hun welzijn te verbeteren. We hebben onlangs onderzoek gedaan naar wat een korte pauze van sociale media met je doet. We verzamelden alle beschikbare studies over zogenaamde “social media detoxes” en analyseerden ze samen. Wat bleek? Zo’n tijdelijke pauze – meestal van ongeveer een week – had geen merkbaar effect op hoe goed mensen zich voelden, hoeveel negatieve emoties ze ervoeren en hoe tevreden ze waren met hun leven (5). Het (tijdelijk) verbieden van sociale media, of het nu gedwongen of vrijwillig is, lijkt dus geen effectieve manier te zijn om ons te wapenen tegen de schadelijke gevolgen ervan.


Wat met het smartphoneverbod op scholen?
In Vlaanderen kondigde kersvers Minister van Onderwijs Zuhal Demir onlangs een totaalverbod op smartphones aan (d.w.z., zowel tijdens als buiten de lessen) voor leerlingen uit het lager onderwijs en de eerste en tweede graad van het secundair onderwijs als middel om de “concentratie, schoolresultaten en welbevinden van de leerlingen te verbeteren” (6). Als het om concentratie gaat, zijn zowel wetenschappers als leerlingen het eens dat het gebruik van smartphones tijdens de lessen het concentratievermogen van leerlingen kan verstoren (7,8). Of een totaalverbod ook daadwerkelijk het welzijn van leerlingen verbetert, blijft echter een andere vraag. Een recente studie uit The Lancet bestudeerde dit en vond geen relatie tussen een totaal smartphoneverbod op scholen en leerlingen hun welzijn (9). Dit roept de vraag op of een totaalverbod wel de oplossing is die we nodig hebben en of een gedeeltelijk verbod op smartphones geen beter alternatief is? Bovendien blijkt dat de meeste leerlingen zelf niet achter een dergelijk totaalverbod staan, maar liever ondersteund willen worden in het leren omgaan met hun smartphone (7). Dit verzoek lijkt in onze huidige digitale samenleving dan ook steeds relevanter te worden.


Van verbod naar regulering en educatie
Dat er tot nu toe geen sterk bewijs is voor de negatieve invloed van smartphones en sociale media op mensen hun welzijn, betekent niet dat gebruikers geen problemen kunnen ervaren. Zo weten we uit onderzoek dat digitale media ervoor kunnen zorgen dat mensen moeite hebben om zich te concentreren, de tijd uit het oog verliezen, blootgesteld worden aan schadelijke inhouden en dat digitale media de grenzen tussen sociale contexten (zoals werk en privé) kunnen doen vervagen (10). Als we kinderen en jongeren – en bij uitbreiding mensen van alle leeftijden – willen helpen een gezonde relatie met deze technologieën te leren ontwikkelen, is een meer doordachte en genuanceerde aanpak nodig dan het simpelweg verbannen van smartphones en sociale media uit onze samenleving. Vooral overheden en instanties zoals de Europese Unie kunnen hierin een cruciale rol spelen.


Ten eerste klinkt er vanuit het maatschappelijk en wetenschappelijk veld een duidelijke oproep om technologiebedrijven strenger te gaan reguleren. Zo pleiten zowel onderzoekers als experts op het gebied van digitaal welzijn voor een strengere regelgeving die gebruikers van sociale media beter beschermt tegen schadelijke inhouden zoals onrealistische schoonheidsidealen, haatberichten en cyberbullying. Ook wordt vanuit deze kringen gepleit voor het aan banden leggen van het zogenaamde addictive design (i.e. designaspecten en algoritmes die er specifiek op gericht zijn om gebruikers zo lang mogelijk op een platform te houden). Een design dat geschikt is voor alle leeftijden en dat gebruikers meer controle biedt, zou een waardevol alternatief kunnen zijn (3,4,8,11).


Ten tweede is er ook een belangrijke ondersteunende en meer educatieve rol weggelegd voor overheden en organisaties zoals de Europese Unie. Zij kunnen individuen en sociale omgevingen – zoals gezinnen, scholen en bedrijven – helpen om de nodige kennis en vaardigheden te verwerven waarmee ze zichzelf, hun kinderen, leerlingen en werknemers beter kunnen leren navigeren in de digitale wereld (4,8).
Kortom, de huidige wetenschappelijke stand van zaken geeft weinig aanleiding om sociale media en smartphones aan te wijzen als dé reden voor een verminderd welzijn bij jongeren. Het verbieden van deze technologieën is dan ook een oplossing die noch duurzaam, noch wenselijk is. De problemen die kinderen en jongeren vandaag de dag ervaren wanneer ze smartphones en sociale media gebruiken, vereisen een meer genuanceerde en doordachte aanpak die gericht is op het veranderen van addictive designaspecten en het bevorderen van kennis en digitale vaardigheden. Aangezien digitaliseren eerder zal toenemen dan afnemen, is het dan ook essentieel om de komende generaties hierop doordacht voor te bereiden.

Auteurs

Laura Lemahieu is doctoraatsonderzoeker bij de onderzoeksgroep MIOS van de Universiteit Antwerpen. Ze werkt mee aan het Disconnect to Connect-project en onderzoekt in het kader van haar doctoraat hoe de smartphonegewoontes van mensen het hen moeilijk kunnen maken om zich los te koppelen van deze apparaten en welke impact dit heeft op hun welzijn.

dr. Marijn Martens is een postdoctoraal onderzoeker bij de imec-onderzoeksgroep voor Media, Innovatie en Communicatietechnologieën (imec-mict-UGent). Hij behaalde een bachelor in Secundair Onderwijs: Natuurkunde – Wiskunde (Artevelde Hogeschool, 2015), een master in Communicatiewetenschappen met een specialisatie in Nieuwe Media en Samenleving (Universiteit Gent, 2017), en een doctoraat in Communicatiewetenschappen (Universiteit Gent, 2023) over de perceptie en evaluatie van algoritmische systemen die helpen bij beslissingen vanuit het standpunt van leken.

Prof. dr. Ernst Koster is hoogleraar aan de afdeling Experimentele-Klinische en Gezondheidspsychologie van de Universiteit Gent. Hij is medeoprichter van het PANlab, een expertisecentrum voor cognitieve (neuro)wetenschap van affectieve stoornissen zoals depressie en angst, en onderzoekt cognitieve kwetsbaarheidsfactoren voor depressie en angst. Daarnaast heeft hij in dit verband de afgelopen jaren ook de effecten van het gebruik van sociale media en problematisch gamen als risicofactoren bestudeerd.

Referenties

  1. De Morgen. (28 november, 2024). Wereldprimeur in Australië: eerste verbod op sociale media voor kinderen onder 16 jaar goedgekeurd. Geraadpleegd op 10 april 2025, van https://www.demorgen.be/snelnieuws/wereldprimeur-in-australie-eerste-verbod-op-sociale-media-voor-kinderen-onder-16-jaar-goedgekeurd~b6c6e9ea/
  2. Nederlands Jeugdinstituut. (5 maart, 2025). Kamer wil minimumleeftijd voor sociale media. Geraadpleegd op 15 april 2025, van https://www.nji.nl/nieuws/kamer-wil-minimumleeftijd-sociale-media.
  3. Vandenbosch, L., Schreurs, L., Vanherle, R., Vanhoffelen, G., Beullens, K., Willems, T., Vandenabeele, J., & Michiels, R. (6 december, 2024). De zin en de onzin van het verbod op sociale media voor Australische adolescenten. Geraadpleegd op 10 april 2025, van https://www.kuleuven.be/child-youth/nl/blog/posts/socialemediaverbod
  4. Goodyear, V. A., James, C., Orben, A., Quennerstedt, M., Schwartz, G., & Pallan, M. (2025). Approaches to children’s smartphone and social media use must go beyond bans. BMJ, e082569. https://doi.org/10.1136/bmj-2024-082569
  5. Lemahieu, L., Vander Zwalmen, Y., Mennes, M., Koster, E. H. W., Vanden Abeele, M. M. P., & Poels, K. (2025). The effects of social media abstinence on affective well-being and life satisfaction: a systematic review and meta-analysis. Scientific Reports, 15, 1-14. https://doi.org/10.1038/s41598-025-90984-3
  6. Zuhal Demir. (20 december, 2024). Demir verbiedt smartphones in lager en middelbaar onderwijs: “Kwestie van gezond verstand”. Geraadpleegd op 10 april 2025, van https://www.zuhaldemir.be/nieuws/demir-verbiedt-smartphones-in-lager-en-middelbaar-onderwijs-kwestie-van-gezond-verstand
  7. Martens, M. (2 december, 2024). Waarom een algemeen smartphoneverbod op school geen goed idee is. De Morgen. Geraadpleegd op 10 april 2025, van https://www.demorgen.be/meningen/waarom-een-algemeen-smartphoneverbod-op-school-geen-goed-idee-is~b8d1c91b/
  8. Weiss, H. A., & Bonell, C. (2025). Smartphone use and mental health: Going beyond school restriction policies. The Lancet Regional Health – Europe, 51, 101237. https://doi.org/10.1016/j.lanepe.2025.101237
  9. Goodyear, V. A., Randhawa, A., Adab, P., Al-Janabi, H., Fenton, S., Jones, K., Michail, M., Morrison, B., Patterson, P., Quinlan, J., Sitch, A., Twardochleb, R., Wade, M., & Pallan, M. (2025). School phone policies and their association with mental wellbeing, phone use, and social media use (SMART Schools): A cross-sectional observational study. The Lancet Regional Health – Europe, 51. https://doi.org/10.1016/j.lanepe.2025.101211
  10. Vanden Abeele, M. M. P., Vandebosch, H., Koster, E. H. W., De Leyn, T., Van Gaeveren, K., de Segovia Vicente, D., Van Bruyssel, S., van Timmeren, T., De Marez, L., Poels, K., DeSmet, A., De Wever, B., Verbruggen, M., & Baillien, E. (2024). Why, how, when, and for whom does digital disconnection work? A process-based framework of digital disconnection. Communication Theory, 34(1), 3-17, https://doi.org/10.1093/ct/qtad016
  11. De Leyn, T., Verlinden, A., Lemahieu, L., Geldof, L., Mennes, M., Cocchi, A., Martens, M., & Abeele, M. V. (2024). Unburdening the (Dis)Connected Individual? A Digital Disconnection Policy Paradox in Flanders (Belgium). Media and Communication, 12. https://doi.org/10.17645/mac.8588
 

Eigen militie eerst?

Joren Vermeersch is geen fan van Hezbollah en Hamas, dat mag duidelijk zijn [1]. De historicus schrijft in zijn columns in de Standaard dat Hezbollah de Israëlische burgerbevolking met “blind en niets ontziend geweld” bestookt, en dit “tot het land verdwenen is van de kaart van het Midden-Oosten” [2]. Over Hamas laat Vermeersch onder meer optekenen dat het een “genocidale beweging” is die “maar één einddoel [kent]: de vernietiging van de Joodse samenleving en de Joodse staat in Israël” [3].

Wettige zelfverdediging?
Opvallend mild is de columnist echter voor de keerzijde van de ideologische medaille. De nietsontziende oorlog in de Gazastrook omschrijft hij als “een militaire verdediging tegen de terreur van Hamas” die “opgedrongen werd door de terreurbeweging”, want “het is dat of de terreur van Hamas blijven ondergaan” [3]. Met andere woorden, voor de gruweldaden van Hamas – een ideologische tegenpool – is er geen enkel excuus, voor de slachtingen van het Israëlische leger – een ideologische verwant – is het recht op zelfverdediging een afdoende verklaring.

Geen kwestie van links of rechts
Vermeersch is in goed gezelschap met zijn bizarre asymmetrische veroordeling van geweld, en dat gezelschap situeert zich niet alleen aan de rechterkant van het politieke spectrum, wijst recent onderzoek uit [4]. In de nasleep van de bestorming van het Amerikaanse Capitool door aanhangers van Donald Trump in 2021, gingen onderzoekers uit de VS, België en Italië na hoe mensen reageren op nieuws over gewelddadige extremistische groeperingen en hun gruweldaden.

Hoofdonderzoeker James Johnson en zijn team legden hun participanten een (fake) krantenartikel voor. Daarin stond beschreven hoe een gewapende burgerwachtmilitie zich tijdens de verkiezingen had opgesteld bij een stembureau, en ter plekke in aanvaring kwam met een onschuldige kiezer. De helft van de participanten kreeg een versie van het artikel te lezen waarin het slachtoffer milde verwondingen opliep (vb., een verstuikte enkel), terwijl de andere groep te horen kreeg dat het slachtoffer met levensbedreigende verwondingen was afgevoerd (i.e., leden van de militie waren op hem blijven slaan en schoppen tot de man bewusteloos was). Het hele verhaal was losjes gebaseerd op- en vertoonde sterke overeenkomsten met reële voorvallen tijdens de verkiezingen van 2020 waarbij zwaarbewapende blanke en zwarte militieleden opdoken bij stemlokalen [5-6].

Let’s talk about race, baby
Belangrijk detail: de onderzoekers manipuleerden, behalve de aard van de verwondingen, ook de foto die naast het krantenartikel stond. De helft van de participanten kreeg namelijk een foto te zien van een militie die exclusief uit witte mensen bestond, terwijl de andere helft van te participanten uit de begeleidende foto kon afleiden dat de militie exclusief uit zwarte mensen bestond.

Wat bleek nu? De manipulatie van de etnische achtergrond van de militie bleek een heel grote rol te spelen in de reacties van de deelnemers aan het onderzoek. Globaal genomen waren participanten – niet geheel onverwacht – meer geneigd om een strenge bestraffing te eisen wanneer de militie een ideologische medestander symboliseerde: mensen met eerder rechtse opvattingen waren strenger voor de zwarte militie, terwijl mensen met eerder linkse opvattingen vooral een strenge veroordeling voor de witte militie vorderden.

Een asymetrie in mildheid
Dit “wegen met twee maten en gewichten” werd nog duidelijker wanneer de onderzoekers ook de aard van de verwondingen mee in rekening brachten. Indien mensen namelijk de daden van een militie moesten beoordelen waarmee zij een ideologische band hadden (i.e., een witte militie voor rechtse mensen en een zwarte militie voor linkse mensen), dan woog de aard van de verwondingen zwaar door in hun oordeel, en zagen zij lichte verwondingen als “verzachtende omstandigheden” (i.e., ze eisten een mildere straf). Wanneer de militie echter tot het andere ideologische kamp behoorde (ie., een zwarte militie voor rechtse mensen en een witte militie voor linkse mensen), dan was er van mildheid geen sprake en vertoonden de deelnemers “attentional blindness” of “aandachtsblindheid” (i.e., ze eisten een strenge straf, ongeacht de aard van de verwondingen). En, opvallend, deze “ideologische asymmetrie in mildheid” deed zich aan beide kanten van het politieke spectrum voor, zowel op rechts als op links.

Eigen militie eerst?
De onderzoekers kaderden hun bevindingen in de “worldview conflict” hypothese [7]. Mensen gaan nu eenmaal liever de wereld interpreteren in overeenstemming met hun eigen normen, waarden, en overtuigingen [8-9]. Als een direct gevolg daarvan gaan we liever extra negatief reageren op een ideologische opponent wanneer we daar de kans toe hebben (en verzachtende omstandigheden onder de mat schuiven), terwijl we bij een ideologisch medestander aandacht hebben voor het “volledige plaatje”. De hierboven beschreven resultaten (en hoogstwaarschijnlijk ook de columns van Joren Vermeersch) zijn een perfide illustratie van dit mechanisme.

Uiteraard zijn er een aantal belangrijke kanttekeningen te maken bij dit onderzoek. Ten eerste gaat het om hypothetische reacties van deelnemers bij een onderzoek. Of mensen dezelfde vooringenomenheid vertonen wanneer zij als jurylid figureren in een rechtbank, is moeilijk te zeggen. Ten tweede is de worldview conflict hypothesis an sich niet geheel omstreden, en vertoonden volgens critici de bedenkers ervan zelf een verdacht gebrek aan mildheid wanneer zij evidentie evalueerden die het linkse kamp als even bevooroordeeld portretteerde als haar rechtse evenknie [10]. Ten derde komen gewelddaden door rechtse milities de laatste decennia in de praktijk veel vaker voor dan gewelddadige acties vanuit linkse milities [11-13], waardoor het mogelijks zelfs wenselijk is om harder op te treden tegen rechts-radicale groeperingen – dat zal toekomstig onderzoek moeten uitwijzen.

Conclusie
Moraal van het verhaal? Vooraleer men een standpunt inneemt over gewelddadige conflicten, kan het geen kwaad om even in de eigen politieke boezem te kijken. Dit houdt in: evalueren of een bepaalde mildheid jegens één partij in het conflict werkelijk gerechtvaardigd is door de feiten, of eerder voortkomt uit een ideologische voorkeur. In het geval van Israël-Palestina, kan dergelijke introspectie helpen om tot een accuratere lezing te komen van de genocidale feiten en misdaden waaraan beide zijden – maar zonder enige twijfel toch voor het overgrote deel de Israëlische apartheidsregering [14] – zich schuldig maken.

Referenties:

[1] De Standaard, 6/11/2023. De cultus van de terugkeer. https://www.standaard.be/cnt/dmf20231105_96811894

[2] De Standaard, 30/09/2024. Terreurverheerlijking op de VRT. https://www.standaard.be/cnt/dmf20240929_95994780

[3] De Standaard, 15/01/20024. Het morele dilemma genaamd Gaza. https://www.standaard.be/cnt/dmf20240114_96541701

[4] Johnson, J.D., Sattler, D.N., Luo, S., Van Hiel, A., Dierckx, K., & Vezzali, L. (2024). Reactions to Violent Extremist Groups: Militia Race Determines Whether Low and High Authoritarians Have “Selective Contextual Blindness” to Critical Information that Diminishes Punishment. Accepted for publication in the Psychology of Violence.

[5] Buhl, L. (2020, Oct 17). Donald Trump’s call to militia to ‘Watch’ polling places raises fears of voter intimidation. Newsweek. https://www.newsweek.com/donald-trumps-call-militia-watch-polling-places-raises-fears-voter-intimidation-1539900#:~:text=Politics-,Donald%20Trump%27s%20Call%20to%20Militia%20to%20%27Watch%27%20Polling%20Places,Raises%20Fears%20of%20Voter%20Intimidation&text=At%202020%27s%20first%20(and%20perhaps,advocates%20and%20militia%20members%20alike.

[6 Coleman, A. (2020, Oct 12). Armed groups say they will show up to polling sites of Election Day, and experts are afraid it will intimidate voters. Insider. https://www.businessinsider.com/armed-groups-planning-to-monitor-polling-sites-on-election-day-2020-10]

[7] Brandt, M. J., & Crawford, J. T. (2020). Worldview conflict and prejudice. In B. Gawronski (Ed.), Advances in experimental social psychology (pp. 1–66). Amsterdam, NL: Elsevier Academic Press. https://doi.org/10.1016/bs.aesp.2019.09.002

[8] Brandt, M. J., Reyna, C., Chambers, J. R., Crawford, J. T., & Wetherell, G. (2014). The ideological-conflict hypothesis: Intolerance among both liberals and conservatives. Current Directions in Psychological Science23(1), 27-34. https://doi.org/10.1177/0963721413510932 

[9] Crawford, J. T., & Brandt, M. J. (2020). Ideological (a) symmetries in prejudice and intergroup bias. Current Opinion in Behavioral Sciences34, 40-45. https://doi.org/10.1016/j.cobeha.2019.11.007 

[10] Baron, J., & Jost, J. T. (2019). False equivalence: Are liberals and conservatives in the United States equally biased?. Perspectives on Psychological Science14(2), 292-303. https://doi.org/10.1177/1745691618788876 

[11] Stall, H., Kishi, R., & Raleigh, C. (2020). En n https://acleddata.com/2020/10/21/standing-by-militias-election/

[12] Jasko, K., LaFree, G., Piazza, J., & Becker, M. H. (2022). A comparison of political violence by left-wing, right-wing, and Islamist extremists in the United States and the world. Proceedings of the National Academy of Sciences119(30), e2122593119. https://doi.org/10.1073/pnas.2122593119 

[13] Gurcov, N., Audibert, N., Yiagopoulou, V., & Crisetig, J. (2024). Is radical group violence on the rise in the EU? ACLED insight. https://acleddata.com/2024/05/31/is-radical-group-violence-on-the-rise-in-the-eu-acled-brief/

[14] The Rights Forum (25/09/2024). Het geweld in Israël/Palestina sinds 7 oktober 2023. https://rightsforum.org/statistieken/

 

Lief zijn voor jezelf: Zelfcompassie als weg naar minder stress bij jongeren

Stel je voor: je hebt net een lange schooldag achter de rug, je hoofd zit vol huiswerk, en je piekert over een ruzie met een vriend. Herkenbaar? Voor veel jongeren stapelen stress en negatieve gedachten zich op, waardoor het moeilijk wordt om helder te denken en met emoties om te gaan. Maar hoe ga je hier het beste mee om, en waarom is het voor jongeren vaak zo moeilijk?


De uitdagingen van de adolescentie
De adolescentie is een spannende, maar vaak ook stressvolle periode. Jongeren maken ingrijpende fysieke, sociale en emotionele veranderingen door, die leiden tot intensere emoties en meer stress. Omdat hun hersenen nog volop in ontwikkeling zijn, zijn jongeren in deze fase extra kwetsbaar voor problemen zoals angst en depressie. Zonder goede handvaten om met deze stress om te gaan, kunnen deze moeilijkheden zich later in het leven ontwikkelen tot ernstigere problemen.


Wat is emotieregulatie?
Om goed om te gaan met negatieve emoties, gebruiken mensen verschillende strategieën, ook wel emotieregulatie genoemd. Deze strategieën helpen ons om te bepalen welke emoties we voelen en hoe we daarmee omgaan. Sommige strategieën zijn gezond en helpen ons vooruit, terwijl andere ons juist kunnen vastzetten in negatieve gevoelens. Voor jongeren is het enorm belangrijk om een gezonde emotieregulatie te ontwikkelen, vooral in een levensfase vol uitdagingen.


Zelfcompassie: De kracht van vriendelijkheid naar jezelf
Een van die gezonde strategieën is zelfcompassie. Zelfcompassie houdt in dat je vriendelijk bent voor jezelf in moeilijke tijden, dat je je eigen tekortkomingen ziet als een normaal deel van het mens-zijn, en dat je met een open en bewuste houding omgaat met negatieve ervaringen. Onderzoek toont aan dat volwassenen die zelfcompassie beoefenen minder last hebben van stress en psychische klachten. Maar hoe zit dat bij jongeren?


Wat leert de wetenschap ons?
Een recente studie onderzocht het effect van zelfcompassie bij jongeren door hen in twee groepen te verdelen: de ene groep volgde een korte training over zelfcompassie, terwijl de andere groep een training over zelfzorg kreeg. Een week later werden beide groepen aan een stressvolle taak onderworpen, waarbij hun emoties en stressniveaus werden gemeten.


Wat bleek? Jongeren die de training over zelfcompassie hadden gevolgd, voelden zich na de stressvolle taak positiever. Hoewel er geen grote verschillen waren in negatieve emoties of lichamelijke stressreacties tussen beide groepen, gaf de zelfcompassiegroep wel aan zich emotioneel beter te voelen.


Het belang van positieve gevoelens
Deze resultaten lijken misschien subtiel, maar ze tonen wel aan dat zelfs een korte training over zelfcompassie jongeren kan helpen om positiever om te gaan met stressvolle situaties. Het is misschien geen wondermiddel, maar het idee dat ‘lief zijn voor jezelf’ stress kan verlichten, is een waardevolle les. Bovendien zou een langere training deze effecten misschien kunnen versterken.

In een levensfase die gekenmerkt wordt door constante veranderingen en onzekerheid, kan zelfcompassie een mogelijk hulpmiddel zijn. Het zou jongeren kunnen helpen om op een gezonde manier met stress om te gaan en meer positieve emoties te ervaren, zelfs in moeilijke situaties.
Dus, in plaats van streng te zijn voor jezelf, geef jezelf de ruimte om lief te zijn voor jezelf.

Auteur

Annabel De Clercq studeerde in 2024 af als Master in de Psychologie en won de Mensenkennis trofee. De Mensenkennis Trofee is een scriptieprijs die afstuderende studenten psychologie aan de Universiteit Gent wil uitdagen om hun masterproef te vertalen naar een populairwetenschappelijk artikel.

Referenties

Aldao, A. (2016). Introduction to the Special Issue: Emotion Regulation as a Transdiagnostic Process. Cognitive Therapy and Research, 40(3), 257–261. https://doi.org/10.1007/s10608-016-9764-2


Aldao, A., Nolen-Hoeksema, S., & Schweizer, S. (2010). Emotion-regulation strategies across psychopathology: A meta-analytic review. Clinical Psychology Review, 30(2), 217–237. https://doi.org/10.1016/j.cpr.2009.11.004


De Veld, D. M. J., Riksen-Walraven, J. M., & De Weerth, C. (2012). The relation between emotion regulation strategies and physiological stress responses in middle childhood. Psychoneuroendocrinology, 37(8), 1309–1319. https://doi.org/10.1016/j.psyneuen.2012.01.004


Diedrich, A., Grant, M., Hofmann, S. G., Hiller, W., & Berking, M. (2014). Self-compassion as an emotion regulation strategy in major depressive disorder. Behaviour Research and Therapy, 58, 43–51. https://doi.org/10.1016/j.brat.2014.05.006


Gilbert, P., & Procter, S. (2006). Compassionate mind training for people with high shame and self-criticism: overview and pilot study of a group therapy approach. Clinical Psychology & Psychotherapy, 13(6), 353–379. https://doi.org/10.1002/cpp.507


Gross, J. J. (1998). The Emerging Field of Emotion Regulation: An Integrative Review. Review of General Psychology, 2(3), 271–299. https://doi.org/10.1037/1089-2680.2.3.271


Marsh, I. C., Chan, S. W. Y., & MacBeth, A. (2018). Self-compassion and Psychological Distress in Adolescents—a Meta-analysis. Mindfulness, 9(4), 1011–1027. https://doi.org/10.1007/s12671-017-0850-7


Neff, K. D. (2003). Self-Compassion: An Alternative Conceptualization of a Healthy Attitude Toward Oneself. Self and Identity, 2(2), 85–101. https://doi.org/10.1080/15298860309032


Paus, T., Keshavan, M. S., & Giedd, J. N. (2008). Why do many psychiatric disorders emerge during adolescence? Nature Reviews Neuroscience, 9(12), 947–957. https://doi.org/10.1038/nrn2513


Polanczyk, G. V., Salum, G. A., Sugaya, L., Caye, A., & Rohde, L. A. (2015). Annual Research Review: A meta-analysis of the worldwide prevalence of mental disorders in children and adolescents. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 56(3), 345–365. https://doi.org/10.1111/jcpp.12381


Schweizer, S., Gotlib, I. H., & Blakemore, S. (2020). The role of affective control in emotion regulation during adolescence. Emotion, 20(1), 80–86. https://doi.org/10.1037/emo0000695


Spear, L. P. (2009). Heightened stress responsivity and emotional reactivity during pubertal maturation: Implications for psychopathology. Development and Psychopathology, 21(1), 87–97. https://doi.org/10.1017/s0954579409000066

 

De ironie van de politieke cynicus? De kloof tussen democratische principes en de praktijk

“Het zijn allemaal zakkenvullers, die politici!” Of er waarheid schuilt in deze uitspraak laat ik in het midden, maar het valt niet te ontkennen dat dit soort opvattingen helaas wijdverspreid zijn in onze huidige democratie. Steeds meer burgers geloven dat politici niet te vertrouwen zijn en slechts hun eigen belangen nastreven. Dit toenemende wantrouwen duidt op een stijging van politiek cynisme: mensen worden kritischer over de intenties en integriteit van hun leiders en twijfelen in toenemende mate aan hun eerlijkheid.

Cijfers van Statistiek Vlaanderen benadrukken dit fenomeen. Ze tonen aan dat veel politieke instellingen te maken hebben met een diepgeworteld vertrouwensprobleem: de federale regering geniet slechts 12% vertrouwen, het federaal parlement 13%, en de Vlaamse regering 15%, terwijl politieke partijen met een schamele 4% het allerlaagst scoren [1]. Het huidige systeem van representatieve democratie, waarin burgers periodiek hun vertegenwoordigers mogen kiezen, lijkt in dat opzicht baat te hebben bij vernieuwing.

Onder meer om de kloof tussen de overheid en het volk te verkleinen, experimenteren overheden daarom steeds vaker met vormen van directe democratie, zoals volksraadplegingen of referenda [2]. In tegenstelling tot traditionele verkiezingen, waarbij politici namens de burgers beslissen, geven referenda mensen zelf de mogelijkheid om direct over beleidskwesties te stemmen. Dit gebeurt in België vooral op lokaal niveau, in steden zoals Kortrijk, Tongeren of Gent, waar inwoners gevraagd worden om te stemmen over allerlei zaken zoals betaalbaar wonen, stadsontwikkeling, milieuplannen of fusies [3].


Eerder onderzoek toont aan dat burgers over het algemeen positief staan tegenover dergelijke beslissingsmethodes die burgers ‘meer inspraak’ geven [4]. Bindende referenda, waarbij de overheid verplicht is de uitslag te volgen, zijn vooral aantrekkelijk bij politiek cynische burgers, omdat deze referenda hen in theorie de mogelijkheid geven om de macht van politieke elites te omzeilen en zelf beslissingen te nemen. Of cynici in de praktijk ook fans zijn, wanneer referendums een concrete invulling krijgen, blijft echter een belangrijke vraag. Om deze relatie beter te begrijpen, onderzochten we eerst de algemene houding van politieke cynici ten opzichte van referenda als democratische principe, en daarna hun daadwerkelijke reacties wanneer ze de kans krijgen om eraan deel te nemen in de praktijk.

De kloof tussen democratisch ideaal en praktijk
In een eerste fase van ons onderzoek vroegen we aan een representatieve groep van 2,205 Vlaamse burgers wat hun mening is ten opzichte van de meest gebruikte participatieve instrumenten in lokale besturen. Naast de klassieke verkiezingen omvatte de vragenlijst ook meer innovatieve besluitvormingsinstrumenten, zoals burgerpanels, burgerbudgetten, en met speciale aandacht voor (bindende) referenda.


We identificeerden politieke cynici op basis van hun reacties op stellingen zoals “De meeste politici zitten enkel in de politiek om er persoonlijk voordeel uit te halen.” of “Politici praten veel, maar doen weinig om de echte problemen van het land aan te pakken.” Vervolgens onderzochten we in welke mate deze cynici positiever of negatiever stonden tegenover het gebruik van bindende referenda. Zoals verwacht, toonden de resultaten aan dat politiek cynici over het algemeen positiever zijn over het idee van bindende referenda dan niet-cynici.

In de praktijk blijkt deze positieve relatie echter minder eenduidig. Om te onderzoeken wat referendums daadwerkelijk teweegbrengen bij politieke cynici, kozen we de stad Kortrijk als casestudie. Kortrijk is bijzonder interessant omdat de stad tussen 2019 en 2022 drie digitale referenda organiseerde. Hoewel wettelijk niet-bindend, had de lokale overheid de bevolking beloofd de resultaten als ‘moreel bindend’ te beschouwen op voorwaarde dat er aan bepaalde opkomst- en winstmargedrempels werd voldaan.

De referenda behandelden uiteenlopende onderwerpen: het autovrij maken van het stadscentrum één zondag per maand (2019), de keuze tussen twee kunstwerken voor het stadsplein (2021), en maatregelen voor een schone stad, zoals strengere boetes voor zwerfafval (2022).

In de zomer van 2023 deden we een gerichte bevraging bij inwoners van de stad Kortrijk over hun ervaringen met en attitudes tegenover deze referenda. Hoewel de algemene perceptie bij de bevraagde groep positief was, bleek ironisch genoeg dat de meest politiek cynische respondenten net negatiever waren over deze specifieke referenda en ook minder deel hadden genomen dan hun niet-cynische medeburgers [6]. De verklaring hiervoor – althans in deze specifieke case – lijkt te maken te hebben met ontevredenheid over de onderwerpen van de referenda. We vonden namelijk dat politieke cynici de onderwerpen als minder relevant of belangrijk percipieerden dan inwoners die minder cynisch stonden tegenover de politiek.


‘Goed doen’ voor de politieke cynicus: hoe moet het dan wel?
Onze bevindingen onthullen een opvallende kloof tussen de uitgesproken steun van politieke cynici voor referenda en hun daadwerkelijke steun en betrokkenheid wanneer zulke instrumenten worden ingezet. Dit roept de vraag op of hun steun wel echt is, of slechts holle woorden zijn. Net zoals mensen vaak principieel voorstander zijn van abstracte idealen zoals vrijheid van meningsuiting, maar terughoudend worden als het hen persoonlijk raakt [7], kunnen cynici referenda toejuichen als een uitlaatklep voor onvrede zonder echt overtuigd te zijn van hun meerwaarde.

Een andere, meer constructieve verklaring kan zijn dat politieke cynici hun steun voor referenda alleen geven onder specifieke voorwaarden. Gerelateerd onderzoek suggereert inderdaad dat de steun voor referenda niet stabiel is, maar eerder afhangt van de context, het onderwerp en de verwachte uitkomsten [8]. Deze selectiviteit is in het geval van Kortrijk vooral zichtbaar bij politieke cynici: als referenda over in hun ogen “irrelevante” onderwerpen gaan, leidt dit net tot meer afstand eerder dan tot meer betrokkenheid.

Het succes van referenda, met name bij burgers die het geloof in de politiek verloren zijn, hangt dus in belangrijke mate af van de strategische keuze van onderwerpen die er echt toe doen. Een mogelijke strategie hierbij is om burgers ook te betrekken bij het bepalen van de referendumonderwerpen zelf. Op die manier groeit het draagvlak en verkleint de kans dat cynische gevoelens over politici en het politieke systeem zich vertalen naar cynisme over de onderwerpen zelf.

Conclusie
Onze bevindingen tonen aan dat referenda in Vlaanderen geen vanzelfsprekende oplossing zullen vormen voor politiek cynisme. Hoewel cynische burgers in theorie wel achter referenda staan, wordt hun daadwerkelijke betrokkenheid sterk bepaald door hoe relevant de onderwerpen voor hen zijn. Om de kloof tussen burgers en politiek te dichten, is het dus belangrijk om te onthouden dat niet alleen het middel (zoals referenda), maar ook de inhoud (het onderwerp) van cruciaal belang is om verdere vervreemding van bepaalde groepen burgers te voorkomen. Een boodschap die misschien des te relevanter wordt nu de lokale verkiezingen in Vlaanderen dichterbij komen.

Auteur

Ruben Van Severen is doctoraatsbursaal aan de Vakgroep Ontwikkelings-, Persoonlijkheids-, en Sociale Psychologie (Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen) van de Universiteit Gent. Zijn onderzoek maakt deel uit van een grootschalig onderzoeksproject in Vlaanderen naar democratische vernieuwingen op het lokaal niveau. Voor meer info: https://participatievedemocratie.be/.

Referenties

  1. Statistiek Vlaanderen (15 maart, 2024). Vertrouwen in instellingen. Vlaanderen.be. Geraadpleegd op 9 september 2024, van https://www.vlaanderen.be/statistiek-vlaanderen/relatie-overheid-en-burger/vertrouwen-in-instellingen
  2. Elstub, S., & Escobar, O. (2019). Defining and typologising democratic innovations. Handbook of democratic innovation and governance, 11-31.
  3. Het Nieuwsblad (07/08/2023). Meer dan 200.000 Vlamingen mogen volgende maand naar de stembus voordat het te laat is. https://www.nieuwsblad.be/cnt/dmf20230807_92631852
  4. Bowler, S., Donovan, T., & Karp, J. A. (2007). Enraged or engaged? Preferences for direct citizen participation in affluent democracies. Political Research Quarterly, 60(3), 351-362.
  5. Het Laatste Nieuws (03/10/19). Vlaams Belang start campagne en petitie tegen maandelijkse autovrije zondag in Kortrijk. https://www.hln.be/kortrijk/vlaams-belang-start-campagne-en-petitie-tegen-maandelijkse-autovrije-zondag-in-kortrijk~a8ce2339/
  6. Van Severen, R., Haesevoets, T., Roets, A. (2024). The Irony of the Political Cynic? Perceptions of Referendums in Principle Versus in Practice. [Manuscript under review]
  7. Lindner, N. M., & Nosek, B. A. (2009). Alienable speech: Ideological variations in the application of free‐speech principles. Political Psychology, 30(1), 67-92.
  8. Werner, H. (2020). If I’ll win it, I want it: The role of instrumental considerations in explaining public support for referendums. European Journal of Political Research, 59(2), 312-330.
 

Op het kruispunt tussen taal en geheugen: vreemde talen als een poort naar valse herinneringen

Wanneer we denken aan geheugenonderzoek, wordt dit vaak gelinkt aan vergetelheid en de beangstigende gevolgen van neurodegeneratieve aandoeningen zoals Alzheimer en dementie. Maar geheugenonderzoek omvat meer dan alleen de studie van datgene wat we vergeten. Een groot deel van dit onderzoek richt zich op wat en hoe we ons precies dingen herinneren. Opmerkelijk is dat ons geheugen niet werkt als een simpel opnameapparaat, maar eerder functioneert als een Wikipedia-pagina die voortdurend wordt bewerkt door onszelf en anderen.


De invloed van taal op herinneringsvervalsing
Een fascinerende piste binnen het geheugenonderzoek is de observatie van herinneringsvervalsing. Onze herinneringen zijn geen directe weerspiegeling van de werkelijkheid, maar eerder een reconstructie van wat er zich eerder afspeelde. Na verloop van tijd zal ons brein onbewust ontbrekende elementen invullen om zo een coherente, gereconstrueerde herinnering naar voor te kunnen schuiven. Onze herinneringen zijn bijgevolg constructies, onderhevig aan tal van invloeden zoals suggestie, misinformatie en taal. Een beroemd experiment van Loftus en Palmer onderzocht het effect van bepaald taalgebruik op de ontwikkeling van valse herinneringen. De deelnemers keken naar video’s van auto-ongelukken en werden later ondervraagd over de gebeurtenissen. De vraag hoe snel de auto’s reden toen ze “botsten” leidde tot hogere inschattingen van de snelheid vergeleken met wanneer andere woorden zoals “aangereden”, “geraakt” of “getroffen” werden gebruikt. Bovendien waren diegenen die “gebotst”’ te horen kregen meer geneigd om een week later aan te geven dat ze gebroken glas hadden gezien, ook al was dat niet het geval in de video. Deze bevindingen suggereren dat ons geheugen niet immuun is voor de invloed van taal.


Ons geheugen speelt een prominente rol in het ophalen van woorden en hun betekenissen, en is cruciaal voor ons dagelijks functioneren en communicatie met anderen. Echter, dit proces is niet altijd feilloos. Het McDermott en Roediger- paradigma, ook bekend als het DRM-paradigma, is een geheugentaak waarbij deelnemers een lijst van conceptueel gerelateerde woorden moeten onthouden (bijvoorbeeld droom, kussen, nacht, rust, enzovoort), die allemaal gelinkt zijn aan één specifiek doelwoord (in dit geval slaap). Nadien worden de deelnemers gevraagd om zich zoveel mogelijk woorden te herinneren, waarbij het opvalt dat deelnemers vaak ten onrechte het woord “slaap” onthouden als zijnde gepresenteerd. Met andere woorden, ze hebben een valse herinnering aan het woord.


Synoniemen als instrument voor geheugenonderzoek
Eerder onderzoek heeft reeds aangetoond dat individuen vatbaarder zijn voor valse herinneringen in hun dominante taal in vergelijking met hun niet-dominante taal. Opvallend is ook dat dit verschil afneemt wanneer individuen vergelijkbare vaardigheidsniveaus in beide talen bezitten. In onze zoektocht naar een manier om na te gaan hoe mensen details onthouden in verschillende taalcontexten, kwamen we op het idee om synoniemen te gebruiken. Hoewel synoniemen verschillen in uitspraak en schrijfwijze, zijn ze vaak sterk verbonden in ons geheugen vanwege hun vergelijkbare betekenis. Deze eigenschap van synoniemen maakt ze geschikt voor onderzoek naar de invloed van taal op geheugenprocessen, met name om na te gaan of mensen gevoeliger zijn voor herinneringsvervalsing in hun moedertaal of in een tweede taal waarin ze minder vaardig zijn.


Betere herkenning in een tweede taal dan in onze moedertaal
Om deze vraag te beantwoorden, kregen deelnemers die tweetalig waren in het Spaans en Engels de opdracht om zowel Spaanse als Engelse woorden te onthouden. Vervolgens moesten ze in een herkenningstaak aangeven of ze de woorden eerder hadden gezien of niet. In deze herkenningsfase werden synoniemen toegevoegd om de deelnemers te verwarren en te testen of ze deze correct konden identificeren als niet eerder gezien. In eerste instantie onthulden de resultaten een betere herkenning voor Engelse woorden dan voor die in hun moedertaal, Spaans. Bovendien bleek dat we meer geneigd zijn om aan te geven dat we een woord eerder hebben gezien in onze moedertaal, terwijl we eigenlijk een synoniem gepresenteerd kregen. Met andere woorden, in onze moedertaal zijn onze herinneringen van de woorden minder gedetailleerd, wat ons vatbaarder maakt voor valse herinneringen. We vullen de gaten in ons geheugen op met informatie die ons waarschijnlijk lijkt, zoals het idee dat we dat woord al eerder hadden gezien tijdens het experiment, terwijl dit eigenlijk niet zo is.
Fouten maken is menselijk


De huidige bevindingen roepen interessante vragen op en wijzen op het belang van verder onderzoek naar de complexe samenwerking tussen taal en geheugen. Door dieper in te gaan op hoe taal invloed heeft op ons geheugen, kunnen we beter begrijpen hoe we informatie verwerken, opslaan en ophalen in verschillende taalomgevingen. Net zoals bij een Wikipedia-pagina, kan er voor ons geheugen geen garantie gegeven worden over de volledige betrouwbaarheid van herinneringen. Maar ondanks dat onze hersenen ons soms voor de gek houden, maken deze denkfouten ons simpelweg menselijk.

Auteur
Rachel Lemaitre studeert dit jaar af als theoretisch-experimenteel psycholoog aan de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (UGent). Ze ontving de Best Internship Award voor het onderzoek dat ze uitvoerde tijdens haar stage.


Bronnen
Loftus, E. (2013, June). How reliable is your memory? [Video]. ted.com. Retrieved March 5, 2024, from https://www.ted.com/talks/elizabeth_loftus_how_reliable_is_your_memory?utm_campaign=tedspread&utm_medium=referral&utm_source=tedcomshare
Roediger, H. L., & McDermott, K. B. (1995). Creating false memories: Remembering words not presented in lists. Journal of Experimental Psychology: Learning, Memory and Cognition, 21(4), 803–814. https://doi.org/10.1037/0278-7393.21.4.803
Suarez, M., & Beato, M. S. (2021). The Role of Language Proficiency in False Memory: A mini review. Frontiers in Psychology, 12. https://doi.org/10.3389/fpsyg.2021.659434