Eigen militie eerst?

Joren Vermeersch is geen fan van Hezbollah en Hamas, dat mag duidelijk zijn [1]. De historicus schrijft in zijn columns in de Standaard dat Hezbollah de Israëlische burgerbevolking met “blind en niets ontziend geweld” bestookt, en dit “tot het land verdwenen is van de kaart van het Midden-Oosten” [2]. Over Hamas laat Vermeersch onder meer optekenen dat het een “genocidale beweging” is die “maar één einddoel [kent]: de vernietiging van de Joodse samenleving en de Joodse staat in Israël” [3].

Wettige zelfverdediging?
Opvallend mild is de columnist echter voor de keerzijde van de ideologische medaille. De nietsontziende oorlog in de Gazastrook omschrijft hij als “een militaire verdediging tegen de terreur van Hamas” die “opgedrongen werd door de terreurbeweging”, want “het is dat of de terreur van Hamas blijven ondergaan” [3]. Met andere woorden, voor de gruweldaden van Hamas – een ideologische tegenpool – is er geen enkel excuus, voor de slachtingen van het Israëlische leger – een ideologische verwant – is het recht op zelfverdediging een afdoende verklaring.

Geen kwestie van links of rechts
Vermeersch is in goed gezelschap met zijn bizarre asymmetrische veroordeling van geweld, en dat gezelschap situeert zich niet alleen aan de rechterkant van het politieke spectrum, wijst recent onderzoek uit [4]. In de nasleep van de bestorming van het Amerikaanse Capitool door aanhangers van Donald Trump in 2021, gingen onderzoekers uit de VS, België en Italië na hoe mensen reageren op nieuws over gewelddadige extremistische groeperingen en hun gruweldaden.

Hoofdonderzoeker James Johnson en zijn team legden hun participanten een (fake) krantenartikel voor. Daarin stond beschreven hoe een gewapende burgerwachtmilitie zich tijdens de verkiezingen had opgesteld bij een stembureau, en ter plekke in aanvaring kwam met een onschuldige kiezer. De helft van de participanten kreeg een versie van het artikel te lezen waarin het slachtoffer milde verwondingen opliep (vb., een verstuikte enkel), terwijl de andere groep te horen kreeg dat het slachtoffer met levensbedreigende verwondingen was afgevoerd (i.e., leden van de militie waren op hem blijven slaan en schoppen tot de man bewusteloos was). Het hele verhaal was losjes gebaseerd op- en vertoonde sterke overeenkomsten met reële voorvallen tijdens de verkiezingen van 2020 waarbij zwaarbewapende blanke en zwarte militieleden opdoken bij stemlokalen [5-6].

Let’s talk about race, baby
Belangrijk detail: de onderzoekers manipuleerden, behalve de aard van de verwondingen, ook de foto die naast het krantenartikel stond. De helft van de participanten kreeg namelijk een foto te zien van een militie die exclusief uit witte mensen bestond, terwijl de andere helft van te participanten uit de begeleidende foto kon afleiden dat de militie exclusief uit zwarte mensen bestond.

Wat bleek nu? De manipulatie van de etnische achtergrond van de militie bleek een heel grote rol te spelen in de reacties van de deelnemers aan het onderzoek. Globaal genomen waren participanten – niet geheel onverwacht – meer geneigd om een strenge bestraffing te eisen wanneer de militie een ideologische medestander symboliseerde: mensen met eerder rechtse opvattingen waren strenger voor de zwarte militie, terwijl mensen met eerder linkse opvattingen vooral een strenge veroordeling voor de witte militie vorderden.

Een asymetrie in mildheid
Dit “wegen met twee maten en gewichten” werd nog duidelijker wanneer de onderzoekers ook de aard van de verwondingen mee in rekening brachten. Indien mensen namelijk de daden van een militie moesten beoordelen waarmee zij een ideologische band hadden (i.e., een witte militie voor rechtse mensen en een zwarte militie voor linkse mensen), dan woog de aard van de verwondingen zwaar door in hun oordeel, en zagen zij lichte verwondingen als “verzachtende omstandigheden” (i.e., ze eisten een mildere straf). Wanneer de militie echter tot het andere ideologische kamp behoorde (ie., een zwarte militie voor rechtse mensen en een witte militie voor linkse mensen), dan was er van mildheid geen sprake en vertoonden de deelnemers “attentional blindness” of “aandachtsblindheid” (i.e., ze eisten een strenge straf, ongeacht de aard van de verwondingen). En, opvallend, deze “ideologische asymmetrie in mildheid” deed zich aan beide kanten van het politieke spectrum voor, zowel op rechts als op links.

Eigen militie eerst?
De onderzoekers kaderden hun bevindingen in de “worldview conflict” hypothese [7]. Mensen gaan nu eenmaal liever de wereld interpreteren in overeenstemming met hun eigen normen, waarden, en overtuigingen [8-9]. Als een direct gevolg daarvan gaan we liever extra negatief reageren op een ideologische opponent wanneer we daar de kans toe hebben (en verzachtende omstandigheden onder de mat schuiven), terwijl we bij een ideologisch medestander aandacht hebben voor het “volledige plaatje”. De hierboven beschreven resultaten (en hoogstwaarschijnlijk ook de columns van Joren Vermeersch) zijn een perfide illustratie van dit mechanisme.

Uiteraard zijn er een aantal belangrijke kanttekeningen te maken bij dit onderzoek. Ten eerste gaat het om hypothetische reacties van deelnemers bij een onderzoek. Of mensen dezelfde vooringenomenheid vertonen wanneer zij als jurylid figureren in een rechtbank, is moeilijk te zeggen. Ten tweede is de worldview conflict hypothesis an sich niet geheel omstreden, en vertoonden volgens critici de bedenkers ervan zelf een verdacht gebrek aan mildheid wanneer zij evidentie evalueerden die het linkse kamp als even bevooroordeeld portretteerde als haar rechtse evenknie [10]. Ten derde komen gewelddaden door rechtse milities de laatste decennia in de praktijk veel vaker voor dan gewelddadige acties vanuit linkse milities [11-13], waardoor het mogelijks zelfs wenselijk is om harder op te treden tegen rechts-radicale groeperingen – dat zal toekomstig onderzoek moeten uitwijzen.

Conclusie
Moraal van het verhaal? Vooraleer men een standpunt inneemt over gewelddadige conflicten, kan het geen kwaad om even in de eigen politieke boezem te kijken. Dit houdt in: evalueren of een bepaalde mildheid jegens één partij in het conflict werkelijk gerechtvaardigd is door de feiten, of eerder voortkomt uit een ideologische voorkeur. In het geval van Israël-Palestina, kan dergelijke introspectie helpen om tot een accuratere lezing te komen van de genocidale feiten en misdaden waaraan beide zijden – maar zonder enige twijfel toch voor het overgrote deel de Israëlische apartheidsregering [14] – zich schuldig maken.

Referenties:

[1] De Standaard, 6/11/2023. De cultus van de terugkeer. https://www.standaard.be/cnt/dmf20231105_96811894

[2] De Standaard, 30/09/2024. Terreurverheerlijking op de VRT. https://www.standaard.be/cnt/dmf20240929_95994780

[3] De Standaard, 15/01/20024. Het morele dilemma genaamd Gaza. https://www.standaard.be/cnt/dmf20240114_96541701

[4] Johnson, J.D., Sattler, D.N., Luo, S., Van Hiel, A., Dierckx, K., & Vezzali, L. (2024). Reactions to Violent Extremist Groups: Militia Race Determines Whether Low and High Authoritarians Have “Selective Contextual Blindness” to Critical Information that Diminishes Punishment. Accepted for publication in the Psychology of Violence.

[5] Buhl, L. (2020, Oct 17). Donald Trump’s call to militia to ‘Watch’ polling places raises fears of voter intimidation. Newsweek. https://www.newsweek.com/donald-trumps-call-militia-watch-polling-places-raises-fears-voter-intimidation-1539900#:~:text=Politics-,Donald%20Trump%27s%20Call%20to%20Militia%20to%20%27Watch%27%20Polling%20Places,Raises%20Fears%20of%20Voter%20Intimidation&text=At%202020%27s%20first%20(and%20perhaps,advocates%20and%20militia%20members%20alike.

[6 Coleman, A. (2020, Oct 12). Armed groups say they will show up to polling sites of Election Day, and experts are afraid it will intimidate voters. Insider. https://www.businessinsider.com/armed-groups-planning-to-monitor-polling-sites-on-election-day-2020-10]

[7] Brandt, M. J., & Crawford, J. T. (2020). Worldview conflict and prejudice. In B. Gawronski (Ed.), Advances in experimental social psychology (pp. 1–66). Amsterdam, NL: Elsevier Academic Press. https://doi.org/10.1016/bs.aesp.2019.09.002

[8] Brandt, M. J., Reyna, C., Chambers, J. R., Crawford, J. T., & Wetherell, G. (2014). The ideological-conflict hypothesis: Intolerance among both liberals and conservatives. Current Directions in Psychological Science23(1), 27-34. https://doi.org/10.1177/0963721413510932 

[9] Crawford, J. T., & Brandt, M. J. (2020). Ideological (a) symmetries in prejudice and intergroup bias. Current Opinion in Behavioral Sciences34, 40-45. https://doi.org/10.1016/j.cobeha.2019.11.007 

[10] Baron, J., & Jost, J. T. (2019). False equivalence: Are liberals and conservatives in the United States equally biased?. Perspectives on Psychological Science14(2), 292-303. https://doi.org/10.1177/1745691618788876 

[11] Stall, H., Kishi, R., & Raleigh, C. (2020). En n https://acleddata.com/2020/10/21/standing-by-militias-election/

[12] Jasko, K., LaFree, G., Piazza, J., & Becker, M. H. (2022). A comparison of political violence by left-wing, right-wing, and Islamist extremists in the United States and the world. Proceedings of the National Academy of Sciences119(30), e2122593119. https://doi.org/10.1073/pnas.2122593119 

[13] Gurcov, N., Audibert, N., Yiagopoulou, V., & Crisetig, J. (2024). Is radical group violence on the rise in the EU? ACLED insight. https://acleddata.com/2024/05/31/is-radical-group-violence-on-the-rise-in-the-eu-acled-brief/

[14] The Rights Forum (25/09/2024). Het geweld in Israël/Palestina sinds 7 oktober 2023. https://rightsforum.org/statistieken/

 

Lief zijn voor jezelf: Zelfcompassie als weg naar minder stress bij jongeren

Stel je voor: je hebt net een lange schooldag achter de rug, je hoofd zit vol huiswerk, en je piekert over een ruzie met een vriend. Herkenbaar? Voor veel jongeren stapelen stress en negatieve gedachten zich op, waardoor het moeilijk wordt om helder te denken en met emoties om te gaan. Maar hoe ga je hier het beste mee om, en waarom is het voor jongeren vaak zo moeilijk?


De uitdagingen van de adolescentie
De adolescentie is een spannende, maar vaak ook stressvolle periode. Jongeren maken ingrijpende fysieke, sociale en emotionele veranderingen door, die leiden tot intensere emoties en meer stress. Omdat hun hersenen nog volop in ontwikkeling zijn, zijn jongeren in deze fase extra kwetsbaar voor problemen zoals angst en depressie. Zonder goede handvaten om met deze stress om te gaan, kunnen deze moeilijkheden zich later in het leven ontwikkelen tot ernstigere problemen.


Wat is emotieregulatie?
Om goed om te gaan met negatieve emoties, gebruiken mensen verschillende strategieën, ook wel emotieregulatie genoemd. Deze strategieën helpen ons om te bepalen welke emoties we voelen en hoe we daarmee omgaan. Sommige strategieën zijn gezond en helpen ons vooruit, terwijl andere ons juist kunnen vastzetten in negatieve gevoelens. Voor jongeren is het enorm belangrijk om een gezonde emotieregulatie te ontwikkelen, vooral in een levensfase vol uitdagingen.


Zelfcompassie: De kracht van vriendelijkheid naar jezelf
Een van die gezonde strategieën is zelfcompassie. Zelfcompassie houdt in dat je vriendelijk bent voor jezelf in moeilijke tijden, dat je je eigen tekortkomingen ziet als een normaal deel van het mens-zijn, en dat je met een open en bewuste houding omgaat met negatieve ervaringen. Onderzoek toont aan dat volwassenen die zelfcompassie beoefenen minder last hebben van stress en psychische klachten. Maar hoe zit dat bij jongeren?


Wat leert de wetenschap ons?
Een recente studie onderzocht het effect van zelfcompassie bij jongeren door hen in twee groepen te verdelen: de ene groep volgde een korte training over zelfcompassie, terwijl de andere groep een training over zelfzorg kreeg. Een week later werden beide groepen aan een stressvolle taak onderworpen, waarbij hun emoties en stressniveaus werden gemeten.


Wat bleek? Jongeren die de training over zelfcompassie hadden gevolgd, voelden zich na de stressvolle taak positiever. Hoewel er geen grote verschillen waren in negatieve emoties of lichamelijke stressreacties tussen beide groepen, gaf de zelfcompassiegroep wel aan zich emotioneel beter te voelen.


Het belang van positieve gevoelens
Deze resultaten lijken misschien subtiel, maar ze tonen wel aan dat zelfs een korte training over zelfcompassie jongeren kan helpen om positiever om te gaan met stressvolle situaties. Het is misschien geen wondermiddel, maar het idee dat ‘lief zijn voor jezelf’ stress kan verlichten, is een waardevolle les. Bovendien zou een langere training deze effecten misschien kunnen versterken.

In een levensfase die gekenmerkt wordt door constante veranderingen en onzekerheid, kan zelfcompassie een mogelijk hulpmiddel zijn. Het zou jongeren kunnen helpen om op een gezonde manier met stress om te gaan en meer positieve emoties te ervaren, zelfs in moeilijke situaties.
Dus, in plaats van streng te zijn voor jezelf, geef jezelf de ruimte om lief te zijn voor jezelf.

Auteur

Annabel De Clercq studeerde in 2024 af als Master in de Psychologie en won de Mensenkennis trofee. De Mensenkennis Trofee is een scriptieprijs die afstuderende studenten psychologie aan de Universiteit Gent wil uitdagen om hun masterproef te vertalen naar een populairwetenschappelijk artikel.

Referenties

Aldao, A. (2016). Introduction to the Special Issue: Emotion Regulation as a Transdiagnostic Process. Cognitive Therapy and Research, 40(3), 257–261. https://doi.org/10.1007/s10608-016-9764-2


Aldao, A., Nolen-Hoeksema, S., & Schweizer, S. (2010). Emotion-regulation strategies across psychopathology: A meta-analytic review. Clinical Psychology Review, 30(2), 217–237. https://doi.org/10.1016/j.cpr.2009.11.004


De Veld, D. M. J., Riksen-Walraven, J. M., & De Weerth, C. (2012). The relation between emotion regulation strategies and physiological stress responses in middle childhood. Psychoneuroendocrinology, 37(8), 1309–1319. https://doi.org/10.1016/j.psyneuen.2012.01.004


Diedrich, A., Grant, M., Hofmann, S. G., Hiller, W., & Berking, M. (2014). Self-compassion as an emotion regulation strategy in major depressive disorder. Behaviour Research and Therapy, 58, 43–51. https://doi.org/10.1016/j.brat.2014.05.006


Gilbert, P., & Procter, S. (2006). Compassionate mind training for people with high shame and self-criticism: overview and pilot study of a group therapy approach. Clinical Psychology & Psychotherapy, 13(6), 353–379. https://doi.org/10.1002/cpp.507


Gross, J. J. (1998). The Emerging Field of Emotion Regulation: An Integrative Review. Review of General Psychology, 2(3), 271–299. https://doi.org/10.1037/1089-2680.2.3.271


Marsh, I. C., Chan, S. W. Y., & MacBeth, A. (2018). Self-compassion and Psychological Distress in Adolescents—a Meta-analysis. Mindfulness, 9(4), 1011–1027. https://doi.org/10.1007/s12671-017-0850-7


Neff, K. D. (2003). Self-Compassion: An Alternative Conceptualization of a Healthy Attitude Toward Oneself. Self and Identity, 2(2), 85–101. https://doi.org/10.1080/15298860309032


Paus, T., Keshavan, M. S., & Giedd, J. N. (2008). Why do many psychiatric disorders emerge during adolescence? Nature Reviews Neuroscience, 9(12), 947–957. https://doi.org/10.1038/nrn2513


Polanczyk, G. V., Salum, G. A., Sugaya, L., Caye, A., & Rohde, L. A. (2015). Annual Research Review: A meta-analysis of the worldwide prevalence of mental disorders in children and adolescents. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 56(3), 345–365. https://doi.org/10.1111/jcpp.12381


Schweizer, S., Gotlib, I. H., & Blakemore, S. (2020). The role of affective control in emotion regulation during adolescence. Emotion, 20(1), 80–86. https://doi.org/10.1037/emo0000695


Spear, L. P. (2009). Heightened stress responsivity and emotional reactivity during pubertal maturation: Implications for psychopathology. Development and Psychopathology, 21(1), 87–97. https://doi.org/10.1017/s0954579409000066

 

De ironie van de politieke cynicus? De kloof tussen democratische principes en de praktijk

“Het zijn allemaal zakkenvullers, die politici!” Of er waarheid schuilt in deze uitspraak laat ik in het midden, maar het valt niet te ontkennen dat dit soort opvattingen helaas wijdverspreid zijn in onze huidige democratie. Steeds meer burgers geloven dat politici niet te vertrouwen zijn en slechts hun eigen belangen nastreven. Dit toenemende wantrouwen duidt op een stijging van politiek cynisme: mensen worden kritischer over de intenties en integriteit van hun leiders en twijfelen in toenemende mate aan hun eerlijkheid.

Cijfers van Statistiek Vlaanderen benadrukken dit fenomeen. Ze tonen aan dat veel politieke instellingen te maken hebben met een diepgeworteld vertrouwensprobleem: de federale regering geniet slechts 12% vertrouwen, het federaal parlement 13%, en de Vlaamse regering 15%, terwijl politieke partijen met een schamele 4% het allerlaagst scoren [1]. Het huidige systeem van representatieve democratie, waarin burgers periodiek hun vertegenwoordigers mogen kiezen, lijkt in dat opzicht baat te hebben bij vernieuwing.

Onder meer om de kloof tussen de overheid en het volk te verkleinen, experimenteren overheden daarom steeds vaker met vormen van directe democratie, zoals volksraadplegingen of referenda [2]. In tegenstelling tot traditionele verkiezingen, waarbij politici namens de burgers beslissen, geven referenda mensen zelf de mogelijkheid om direct over beleidskwesties te stemmen. Dit gebeurt in België vooral op lokaal niveau, in steden zoals Kortrijk, Tongeren of Gent, waar inwoners gevraagd worden om te stemmen over allerlei zaken zoals betaalbaar wonen, stadsontwikkeling, milieuplannen of fusies [3].


Eerder onderzoek toont aan dat burgers over het algemeen positief staan tegenover dergelijke beslissingsmethodes die burgers ‘meer inspraak’ geven [4]. Bindende referenda, waarbij de overheid verplicht is de uitslag te volgen, zijn vooral aantrekkelijk bij politiek cynische burgers, omdat deze referenda hen in theorie de mogelijkheid geven om de macht van politieke elites te omzeilen en zelf beslissingen te nemen. Of cynici in de praktijk ook fans zijn, wanneer referendums een concrete invulling krijgen, blijft echter een belangrijke vraag. Om deze relatie beter te begrijpen, onderzochten we eerst de algemene houding van politieke cynici ten opzichte van referenda als democratische principe, en daarna hun daadwerkelijke reacties wanneer ze de kans krijgen om eraan deel te nemen in de praktijk.

De kloof tussen democratisch ideaal en praktijk
In een eerste fase van ons onderzoek vroegen we aan een representatieve groep van 2,205 Vlaamse burgers wat hun mening is ten opzichte van de meest gebruikte participatieve instrumenten in lokale besturen. Naast de klassieke verkiezingen omvatte de vragenlijst ook meer innovatieve besluitvormingsinstrumenten, zoals burgerpanels, burgerbudgetten, en met speciale aandacht voor (bindende) referenda.


We identificeerden politieke cynici op basis van hun reacties op stellingen zoals “De meeste politici zitten enkel in de politiek om er persoonlijk voordeel uit te halen.” of “Politici praten veel, maar doen weinig om de echte problemen van het land aan te pakken.” Vervolgens onderzochten we in welke mate deze cynici positiever of negatiever stonden tegenover het gebruik van bindende referenda. Zoals verwacht, toonden de resultaten aan dat politiek cynici over het algemeen positiever zijn over het idee van bindende referenda dan niet-cynici.

In de praktijk blijkt deze positieve relatie echter minder eenduidig. Om te onderzoeken wat referendums daadwerkelijk teweegbrengen bij politieke cynici, kozen we de stad Kortrijk als casestudie. Kortrijk is bijzonder interessant omdat de stad tussen 2019 en 2022 drie digitale referenda organiseerde. Hoewel wettelijk niet-bindend, had de lokale overheid de bevolking beloofd de resultaten als ‘moreel bindend’ te beschouwen op voorwaarde dat er aan bepaalde opkomst- en winstmargedrempels werd voldaan.

De referenda behandelden uiteenlopende onderwerpen: het autovrij maken van het stadscentrum één zondag per maand (2019), de keuze tussen twee kunstwerken voor het stadsplein (2021), en maatregelen voor een schone stad, zoals strengere boetes voor zwerfafval (2022).

In de zomer van 2023 deden we een gerichte bevraging bij inwoners van de stad Kortrijk over hun ervaringen met en attitudes tegenover deze referenda. Hoewel de algemene perceptie bij de bevraagde groep positief was, bleek ironisch genoeg dat de meest politiek cynische respondenten net negatiever waren over deze specifieke referenda en ook minder deel hadden genomen dan hun niet-cynische medeburgers [6]. De verklaring hiervoor – althans in deze specifieke case – lijkt te maken te hebben met ontevredenheid over de onderwerpen van de referenda. We vonden namelijk dat politieke cynici de onderwerpen als minder relevant of belangrijk percipieerden dan inwoners die minder cynisch stonden tegenover de politiek.


‘Goed doen’ voor de politieke cynicus: hoe moet het dan wel?
Onze bevindingen onthullen een opvallende kloof tussen de uitgesproken steun van politieke cynici voor referenda en hun daadwerkelijke steun en betrokkenheid wanneer zulke instrumenten worden ingezet. Dit roept de vraag op of hun steun wel echt is, of slechts holle woorden zijn. Net zoals mensen vaak principieel voorstander zijn van abstracte idealen zoals vrijheid van meningsuiting, maar terughoudend worden als het hen persoonlijk raakt [7], kunnen cynici referenda toejuichen als een uitlaatklep voor onvrede zonder echt overtuigd te zijn van hun meerwaarde.

Een andere, meer constructieve verklaring kan zijn dat politieke cynici hun steun voor referenda alleen geven onder specifieke voorwaarden. Gerelateerd onderzoek suggereert inderdaad dat de steun voor referenda niet stabiel is, maar eerder afhangt van de context, het onderwerp en de verwachte uitkomsten [8]. Deze selectiviteit is in het geval van Kortrijk vooral zichtbaar bij politieke cynici: als referenda over in hun ogen “irrelevante” onderwerpen gaan, leidt dit net tot meer afstand eerder dan tot meer betrokkenheid.

Het succes van referenda, met name bij burgers die het geloof in de politiek verloren zijn, hangt dus in belangrijke mate af van de strategische keuze van onderwerpen die er echt toe doen. Een mogelijke strategie hierbij is om burgers ook te betrekken bij het bepalen van de referendumonderwerpen zelf. Op die manier groeit het draagvlak en verkleint de kans dat cynische gevoelens over politici en het politieke systeem zich vertalen naar cynisme over de onderwerpen zelf.

Conclusie
Onze bevindingen tonen aan dat referenda in Vlaanderen geen vanzelfsprekende oplossing zullen vormen voor politiek cynisme. Hoewel cynische burgers in theorie wel achter referenda staan, wordt hun daadwerkelijke betrokkenheid sterk bepaald door hoe relevant de onderwerpen voor hen zijn. Om de kloof tussen burgers en politiek te dichten, is het dus belangrijk om te onthouden dat niet alleen het middel (zoals referenda), maar ook de inhoud (het onderwerp) van cruciaal belang is om verdere vervreemding van bepaalde groepen burgers te voorkomen. Een boodschap die misschien des te relevanter wordt nu de lokale verkiezingen in Vlaanderen dichterbij komen.

Auteur

Ruben Van Severen is doctoraatsbursaal aan de Vakgroep Ontwikkelings-, Persoonlijkheids-, en Sociale Psychologie (Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen) van de Universiteit Gent. Zijn onderzoek maakt deel uit van een grootschalig onderzoeksproject in Vlaanderen naar democratische vernieuwingen op het lokaal niveau. Voor meer info: https://participatievedemocratie.be/.

Referenties

  1. Statistiek Vlaanderen (15 maart, 2024). Vertrouwen in instellingen. Vlaanderen.be. Geraadpleegd op 9 september 2024, van https://www.vlaanderen.be/statistiek-vlaanderen/relatie-overheid-en-burger/vertrouwen-in-instellingen
  2. Elstub, S., & Escobar, O. (2019). Defining and typologising democratic innovations. Handbook of democratic innovation and governance, 11-31.
  3. Het Nieuwsblad (07/08/2023). Meer dan 200.000 Vlamingen mogen volgende maand naar de stembus voordat het te laat is. https://www.nieuwsblad.be/cnt/dmf20230807_92631852
  4. Bowler, S., Donovan, T., & Karp, J. A. (2007). Enraged or engaged? Preferences for direct citizen participation in affluent democracies. Political Research Quarterly, 60(3), 351-362.
  5. Het Laatste Nieuws (03/10/19). Vlaams Belang start campagne en petitie tegen maandelijkse autovrije zondag in Kortrijk. https://www.hln.be/kortrijk/vlaams-belang-start-campagne-en-petitie-tegen-maandelijkse-autovrije-zondag-in-kortrijk~a8ce2339/
  6. Van Severen, R., Haesevoets, T., Roets, A. (2024). The Irony of the Political Cynic? Perceptions of Referendums in Principle Versus in Practice. [Manuscript under review]
  7. Lindner, N. M., & Nosek, B. A. (2009). Alienable speech: Ideological variations in the application of free‐speech principles. Political Psychology, 30(1), 67-92.
  8. Werner, H. (2020). If I’ll win it, I want it: The role of instrumental considerations in explaining public support for referendums. European Journal of Political Research, 59(2), 312-330.
 

Op het kruispunt tussen taal en geheugen: vreemde talen als een poort naar valse herinneringen

Wanneer we denken aan geheugenonderzoek, wordt dit vaak gelinkt aan vergetelheid en de beangstigende gevolgen van neurodegeneratieve aandoeningen zoals Alzheimer en dementie. Maar geheugenonderzoek omvat meer dan alleen de studie van datgene wat we vergeten. Een groot deel van dit onderzoek richt zich op wat en hoe we ons precies dingen herinneren. Opmerkelijk is dat ons geheugen niet werkt als een simpel opnameapparaat, maar eerder functioneert als een Wikipedia-pagina die voortdurend wordt bewerkt door onszelf en anderen.


De invloed van taal op herinneringsvervalsing
Een fascinerende piste binnen het geheugenonderzoek is de observatie van herinneringsvervalsing. Onze herinneringen zijn geen directe weerspiegeling van de werkelijkheid, maar eerder een reconstructie van wat er zich eerder afspeelde. Na verloop van tijd zal ons brein onbewust ontbrekende elementen invullen om zo een coherente, gereconstrueerde herinnering naar voor te kunnen schuiven. Onze herinneringen zijn bijgevolg constructies, onderhevig aan tal van invloeden zoals suggestie, misinformatie en taal. Een beroemd experiment van Loftus en Palmer onderzocht het effect van bepaald taalgebruik op de ontwikkeling van valse herinneringen. De deelnemers keken naar video’s van auto-ongelukken en werden later ondervraagd over de gebeurtenissen. De vraag hoe snel de auto’s reden toen ze “botsten” leidde tot hogere inschattingen van de snelheid vergeleken met wanneer andere woorden zoals “aangereden”, “geraakt” of “getroffen” werden gebruikt. Bovendien waren diegenen die “gebotst”’ te horen kregen meer geneigd om een week later aan te geven dat ze gebroken glas hadden gezien, ook al was dat niet het geval in de video. Deze bevindingen suggereren dat ons geheugen niet immuun is voor de invloed van taal.


Ons geheugen speelt een prominente rol in het ophalen van woorden en hun betekenissen, en is cruciaal voor ons dagelijks functioneren en communicatie met anderen. Echter, dit proces is niet altijd feilloos. Het McDermott en Roediger- paradigma, ook bekend als het DRM-paradigma, is een geheugentaak waarbij deelnemers een lijst van conceptueel gerelateerde woorden moeten onthouden (bijvoorbeeld droom, kussen, nacht, rust, enzovoort), die allemaal gelinkt zijn aan één specifiek doelwoord (in dit geval slaap). Nadien worden de deelnemers gevraagd om zich zoveel mogelijk woorden te herinneren, waarbij het opvalt dat deelnemers vaak ten onrechte het woord “slaap” onthouden als zijnde gepresenteerd. Met andere woorden, ze hebben een valse herinnering aan het woord.


Synoniemen als instrument voor geheugenonderzoek
Eerder onderzoek heeft reeds aangetoond dat individuen vatbaarder zijn voor valse herinneringen in hun dominante taal in vergelijking met hun niet-dominante taal. Opvallend is ook dat dit verschil afneemt wanneer individuen vergelijkbare vaardigheidsniveaus in beide talen bezitten. In onze zoektocht naar een manier om na te gaan hoe mensen details onthouden in verschillende taalcontexten, kwamen we op het idee om synoniemen te gebruiken. Hoewel synoniemen verschillen in uitspraak en schrijfwijze, zijn ze vaak sterk verbonden in ons geheugen vanwege hun vergelijkbare betekenis. Deze eigenschap van synoniemen maakt ze geschikt voor onderzoek naar de invloed van taal op geheugenprocessen, met name om na te gaan of mensen gevoeliger zijn voor herinneringsvervalsing in hun moedertaal of in een tweede taal waarin ze minder vaardig zijn.


Betere herkenning in een tweede taal dan in onze moedertaal
Om deze vraag te beantwoorden, kregen deelnemers die tweetalig waren in het Spaans en Engels de opdracht om zowel Spaanse als Engelse woorden te onthouden. Vervolgens moesten ze in een herkenningstaak aangeven of ze de woorden eerder hadden gezien of niet. In deze herkenningsfase werden synoniemen toegevoegd om de deelnemers te verwarren en te testen of ze deze correct konden identificeren als niet eerder gezien. In eerste instantie onthulden de resultaten een betere herkenning voor Engelse woorden dan voor die in hun moedertaal, Spaans. Bovendien bleek dat we meer geneigd zijn om aan te geven dat we een woord eerder hebben gezien in onze moedertaal, terwijl we eigenlijk een synoniem gepresenteerd kregen. Met andere woorden, in onze moedertaal zijn onze herinneringen van de woorden minder gedetailleerd, wat ons vatbaarder maakt voor valse herinneringen. We vullen de gaten in ons geheugen op met informatie die ons waarschijnlijk lijkt, zoals het idee dat we dat woord al eerder hadden gezien tijdens het experiment, terwijl dit eigenlijk niet zo is.
Fouten maken is menselijk


De huidige bevindingen roepen interessante vragen op en wijzen op het belang van verder onderzoek naar de complexe samenwerking tussen taal en geheugen. Door dieper in te gaan op hoe taal invloed heeft op ons geheugen, kunnen we beter begrijpen hoe we informatie verwerken, opslaan en ophalen in verschillende taalomgevingen. Net zoals bij een Wikipedia-pagina, kan er voor ons geheugen geen garantie gegeven worden over de volledige betrouwbaarheid van herinneringen. Maar ondanks dat onze hersenen ons soms voor de gek houden, maken deze denkfouten ons simpelweg menselijk.

Auteur
Rachel Lemaitre studeert dit jaar af als theoretisch-experimenteel psycholoog aan de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (UGent). Ze ontving de Best Internship Award voor het onderzoek dat ze uitvoerde tijdens haar stage.


Bronnen
Loftus, E. (2013, June). How reliable is your memory? [Video]. ted.com. Retrieved March 5, 2024, from https://www.ted.com/talks/elizabeth_loftus_how_reliable_is_your_memory?utm_campaign=tedspread&utm_medium=referral&utm_source=tedcomshare
Roediger, H. L., & McDermott, K. B. (1995). Creating false memories: Remembering words not presented in lists. Journal of Experimental Psychology: Learning, Memory and Cognition, 21(4), 803–814. https://doi.org/10.1037/0278-7393.21.4.803
Suarez, M., & Beato, M. S. (2021). The Role of Language Proficiency in False Memory: A mini review. Frontiers in Psychology, 12. https://doi.org/10.3389/fpsyg.2021.659434

 

Samen Sterker: Familie als Sleutel in Geestelijke Gezondheidszorg

De Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) evolueert en zo ook de rol van familie en naasten (verder genoemd “familie”) binnen deze sector. De focus verschuift met mondjesmaat van het op afstand houden naar het meer betrekken van familie bij de zorgverlening. Maar waarom? Omdat het werkt én nodig is.

Cijfers leren ons dat familie driekwart van alle zorg voor naasten met een psychische kwetsbaarheid aanreikt. Zij spelen ook een onmisbare rol in het signaleren van de psychische problemen, sporen aan tot het zetten van stappen naar de professionele hulpverlening en ondersteunen bij de behandeling en herstel. Logischerwijs heeft dit ook zijn impact op de familie zelf: vaak geraken zij overbelast en uitgeput. Niet enkel de patiënt, maar ook de familieleden hebben nood aan een luisterend oor en de nodige ondersteuning.

Familie, een extra uitdaging of een belangrijke partner in zorg?

Familie kan niet meer enkel bekeken worden als een verre sociale context, maar eerder als een volwaardige partner binnen de zorg of de behandeling. Dit idee is het kernprincipe van de trialoog (zie Fig 1) en staat centraal in de recente multidisciplinaire richtlijn rond het betrekken van naasten binnen de GGZ.

Toch is dit in de dagdagelijkse praktijk vaak (nog) niet het geval. Wanneer een patiënt in begeleiding of behandeling is, is de focus vaak uitsluitend op dit individu gericht. Familie deel maken van de behandeling voelt voor zorgverleners nog te vaak aan als een extra taak waar geen tijd, ruimte of kennis voor is; het lijkt een weinig “lonende” investering want de meerwaarde van familie in het herstelproces van de patiënt wordt vaak onderschat. Verder bestaat er veel onduidelijkheid over welke familie men mag betrekken bij de hulpverlening, hoe dit dan best gebeurt en wat het beroepsgeheim al dan niet toelaat. Deze onduidelijkheid zorgt voor handelingsverlegenheid – hulpverleners durven familie niet zomaar te betrekken uit angst om fouten te maken. De aandacht voor familie en het betrekken ervan bij de hulpverlening blijkt bijgevolg sterk afhankelijk te zijn van de zorgorganisatie, de afdeling en de individuele hulpverlener, waarbij de therapeutische achtergrond een belangrijke rol speelt.

Nochtans, familie is een constante in het leven en zorgtraject van de patiënt en vormt een waardevolle bron van informatie voor de hulpverleners. Daarnaast verkleint het betrekken van familie de kans op herval en gedwongen maatregelen, vermindert het de tijd die nodig is voor behandeling én vergoot het de kans op herstel voor de patiënt. Tenslotte kan het betrekken van familie voorkomen dat zij zelf een eigen gezondheidsnood of -problematiek ontwikkelen en doorbreekt het de eenzaamheid van mantelzorgers. Het is een win-win voor zowel de patiënt, familie als hulpverlener.

Hoe bouwen aan een familievriendelijke zorg?

Als we weten, uit verhalen van familie én wetenschappelijk onderzoek, hoe belangrijk het is om familie te betrekken binnen het zorgtraject van de patiënt, hoe kunnen we hier als individuele hulpverlener (of organisatie) een verschil in maken? Familieplatform schuift vier pijler naar voor die essentieel zijn in het ontwikkelen van een familievriendelijk beleid.

Pijler 1 – bejegenen: ‘Voel je je welkom binnen de zorg?’

“Op zondagavond breng ik mijn kind terug naar de zorginstelling. Ik voel me precies een taxichauffeur. Ik zet hem af aan de deur en hij zwaait nog even terug. Aanvankelijk ging ik mee binnen, maar er was geen onthaal, geen communicatie – niemand checkte even in bij ons hoe het weekend was verlopen.”

Bejegenen gaat over de omgang van hulpverleners met familie en het familievriendelijk klimaat in een organisatie. Na een lange en vaak intense periode van zorg bieden, geef je als familielid de zorg (gedeeltelijk) uit handen. De relatie, bezorgdheid en betrokkenheid stopt uiteraard niet aan de deur van de organisatie. Een warm onthaal, een vriendelijke goeiemorgen en misschien zelfs een kopje koffie tijdens het bezoek, toegankelijkheid en aanspreekbaarheid van de hulpverleners, een aangename wachtruimte (ook voor kinderen en tieners), …

Pijler 2 – informeren: “Ben je op de hoogte, niet enkel om te begrijpen maar ook om te kunnen helpen?”

“Als ik thuis zit, dan is een deel van mijn gedachten sowieso bij mijn partner. Ik wil de telefoon kunnen nemen en vragen “Heeft mijn man goed geslapen? Hoe voelt hij zich vandaag?”, maar vaak hoor ik het excuus dat er nu geen tijd is om mij te woord te staan en dat ze later zullen terugbellen.”

Wil men dat familie een gelijkwaardige partner is binnen de zorg, dan is het noodzakelijk dat zij voldoende geïnformeerd worden. Uiteraard wil je als familie op de hoogte zijn van de algemene gang van zaken, de huidige toestand, de behandelingen, … en dit niet éénmalig bij het begin of einde, maar op een continue manier doorheen het traject. Hulpverleners botsen hierbij weleens op het beroepsgeheim. Echter, het luisteren naar de impact op of noden van familie en het bieden van algemene informatie vormt nooit een probleem.

Pijler 3 – ondersteunen: “Voel je je gehoord en gedragen?”

“Eigenlijk neem je als familielid heel veel stukken op. Je bent zus, mantelzorger, maar ook woordvoerder. Dat is heel vermoeiend. Vooral omdat het GGZ- landschap zo verwarrend en niet transparant is, je wordt vaak van het kastje naar de muur gestuurd. Uiteindelijk kan je landen, maar dan pas voel je hoe lastig het al is geweest en hoe moe en gefrustreerd je je voelt.”

Ondersteunen gaat over de zorg die geboden wordt aan familie. Vaak is het reeds een lastig parcours geweest met veel vragen of onduidelijkheden, weinig of net reeds heel wat ervaring met de hulpverlening, verdriet, schuldgevoelens, … Een luisterend oor vinden waar ook de familie hun verhaal kan doen en waar ook even gecheckt wordt hoe het nu met hen gaat, is nodig en dit kan zowel intern aangeboden worden (bv. informele babbels, systeemgesprekken), maar kan er ook uit bestaan om familie te motiveren om zelf externe steun te zoeken. Ook doorverwijzing naar familieorganisaties en lotgenotencontact wordt als zeer helpend ervaren door familie.

Pijler 4 – betrekken: “Wordt jouw stem ook meegenomen in de behandeling?”

“Ontelbare intakegesprekken waarbij ook onze rol als ouder kritisch bevraagd wordt, begrijpelijk maar tegelijkertijd ook confronterend. Anderzijds willen wij ook graag mee begrijpen wat er aan de hand is met ons kind en hoe wij daar best mee kunnen omgaan. Maar hierin voelen wij ons alleen staan.”

Betrekken betekent het voldoende laten participeren van familie binnen de zorg. Familie kent hun dierbare vaak al heel wat langer dan de hulpverleners. Zij beschikken over informatie en kennis waarover hulpverleners niet beschikken. Belangrijk hierbij is dat familieparticipatie een flexibel begrip is: de mate van betrokkenheid is afhankelijk van de voorkeur van de patiënt en de familie, maar ook van de draagkracht van de familie op dat moment. Het herhaaldelijk bevragen van de (wens tot) betrokkenheid door hulpverleners is dan ook noodzakelijk.

Als een olievlek…

Als afsluitende noot merken we bij Familieplatform dat steeds meer organisaties familiebetrokkenheid op de kaart zetten en dit niet enkele binnen de GGZ, maar in het bredere zorglandschap. De laatste jaren zijn heel wat familieorganisaties ontstaan vanuit de nood om verbinding en steun te brengen tussen lotgenoten. Via ervaringen en getuigenissen signaleren zij de hindernissen waarop familieleden botsen in de zorg. Familieplatform verenigt en ondersteunt deze familieorganisaties en slaat de brug naar de overheid. Uit onze recente cijfers blijkt dat in 2023 maar liefst 71 vormingen werden gegeven verspreid over Vlaanderen en 800 online vormingen werden gevolgd. Hiermee kon het Familieplatform meer dan 2000 (toekomstige) hulpverleners en stafmedewerkers bereiken.

Auteur

Dr. Céline Hinnekens en Dr. Marieke Van Schoors zijn beleidsmedewerkers bij Familieplatform vzw. Kim Steeman is directeur van het Familieplatform. Contactgegevens: celine.hinnekens@familieplatform.be & marieke.vanschoors@familieplatform.be

Referenties

Timmermans, J.M. (Red.). (2003). Mantelzorg: over hulp van en aan mantelzorgers. Sociaal Cultureel Planbureau.

Vanlinthout, E., Coppens, E., Opgenhaffen, T., Scheveneels, S., Put, J. & Van Audenhove, C. (2020b). De ontwikkeling van een multidisciplinaire richtlijn voor het betrekken van de context in de geestelijke gezondheidszorg. Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. https://cdn.nimbu.io/s/5s8z9pq/channelentries/sm2apk4/files/2020-15-rapport-47-ef37-mdr-betrekken-context.pdf?ocxu9tp

Familieplatform. https://familieplatform.be/wie-zijn-we/. 2024. Visie Familieplatform.

Vanlinthout E, Coppens E, Opgenhaffen T, Scheveneels S, Put J, Van Audenhove C. Een multidisciplinaire richtlijn om naasten sterker te betrekken in de geestelijke gezondheidszorg [Internet]. 2020. Available from: www.steunpuntwvg.beswvg@kuleuven.be

Helmer, E., Vermeulen, B., Vanderhaegen, J., Coppens, E., & Van Audenhove, C. (2016). Betere GGZ 107: de ervaringen van hulpverleners, mantelzorgers en patiënten. LUCAS. http://www.psy107.be/images/2016%2006%2029%20Onderzoeksrapport%20LUCAS.pdf

Zorginspectie. (2018). Beleidsrapport: Toezicht in de centra voor geestelijke gezondheidszorg 2017- 2018. Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. https://publicaties.vlaanderen.be/view-file/27741

Ohaeri, J.U. (2003). The burden of caregiving in families with a mental illness: A review of 2002. Current Opinion in Psychiatry, 16(4), 457-465. https://psycnet.apa.org/doi/10.1097/00001504-200307000-00013

ZitStil. (Red.). 2020. Van dialoog naar trialoog: naar evenwaardige inbreng van zorgverlener, familie en kind. ZitStil.

Cleary, M., Freeman, A., & Walter, G. (2006). Carer participation in mental health service delivery. International Journal of Mental Health Nursing, 15(3), 189-194. https://doi.org/10.1111/j.1447-0349.2006.00422.x

Waters F. Good Practice Guidelines for Engaging with Families and Carers in Adult* Mental Health Services. 2016.

Klaassen H. Bondgenoten: hoe familieleden en hulpverleners in de psychiatrie kunnen samenwerken. Amsterdam: Boom; 2014.

Bracke M, Mortelmans UD, Declercq A, Leuven KU, Raeymaeckers P, Benedicte U, et al. Zorgenquête 2021 Inhoudelijk rapport [Internet]. 2021. Available from: http://www.steunpuntwvg.be

van Schooten G, Beersen N, Berg M. Startdocument indicatorset familiebeleid in de GGZ [Internet]. 2011 [cited 2023 Jul 25]. Available from: van Schooten, G., Beersen, N., & Berg, M. (2011)

Familieplatform. https://familieplatform.be/wie-zijn-we/. 2024. Visie Familieplatform.

 

Waarom de veroordeling van Schild & Vrienden niet alleen voor Vlaams Belang een vroeg paascadeau is

Na 6 jaar viel deze week het doek in het proces rond Schild & Vrienden (S&V). De Gentse correctionele rechtbank bevond 6 van de 7 beklaagden schuldig aan “het aanzetten tot racisme” en legde hen allen navenante straffen op [1]. Vooral voor S&V leider Dries Van Langenhove viel het vonnis zwaar uit: hij kreeg één jaar effectieve celstraf en 16.000 euro boete voor zijn aandeel in het verspreiden van “racistische en negationistische memes” [2]. De rechtbank motiveerde haar oordeel door te vermelden dat Van Langenhove met zijn gedrag “een bedreiging voor een vreedzame samenleving vormt” en “een vijandige sfeer in de samenleving schept die bijdraagt tot nog meer tweespalt, conflicten en geweld.” [3].

Een vroeg paascadeau voor Vlaams Belang?

Zoals dat al eens gaat in ons Belgische medialandschap, stonden de sociale media en opiniebijdrages in de kranten de dag erna bol van de, wel ja, opinies over het vonnis. Naast de te verwachten lof uit linkse hoek en afkeuring uit rechtse kringen [4-5], kwamen er ook een tweetal kritische argumenten ter sprake die toch enige extra aandacht verdienen. Ten eerste viel te horen dat haatspraak, hoe verwerpelijk ook, nog steeds onder de vrijheid van meningsuiting valt, en die is absoluut [6-7]. Ten tweede voerden sommigen aan dat de rechters met hun strenge straffen alleen maar meer aversie opwekken voor de rechtsstaat en tegelijkertijd de beklaagden (en hun politieke verwanten) in een positief daglicht stellen. Zo noemde De Standaard columnist Ruben Mooijman het vonnis een “geschenk voor Vlaams Belang” en zag hij een rechtstreeks verband tussen de uitspraak en de populariteit voor de partij [8]. Kort samengevat: sceptici van het S&V vonnis vinden het streng bestraffen van hate speech niet alleen een beknotting van “de vrijheid van meningsuiting”, ze halen ook aan dat het een averechts effect creëert, namelijk sympathie voor zij die de haat prediken en hun ideologische verwanten – en, daaruit voorvloeiende, politieke beloningen.

De Rohingya als case-study

Maar wat zegt de wetenschap nu eigenlijk over het tolereren van hate speech? In een studie die recent verscheen in het vakblad Sex Roles [9] gingen dr. James Johnson en zijn team van internationale collega’s de effecten van hate speech na met een eenvoudig experiment. Dit experiment verliep in twee fasen. In een eerste fase lieten de onderzoekers Indische participanten een kort tekstje lezen waarin de Rohingya voorgesteld werden, een moslimminderheid die in het Aziatische land Myanmar gewelddadig onderdrukt wordt. Het verslag bevatte een aantal droge feiten over de Rohingya, bijvoorbeeld dat sommigen hun toevlucht tegen politieke vervolging in India zoeken, dat zij vaak in armere delen van steden leven en dat ze daar vaak slecht betaalde jobs uitoefenen. Vervolgens stelden de onderzoekers de helft van hun participanten bloot aan hate speech. Deze ‘hate speech groep’ las een publieke verklaring van een lokaal politicus die aanvoerde dat “de Rohingya moeten teruggestuurd worden naar Myanmar omdat zij India illegaal binnengekomen waren en een bedreiging vormden voor de nationale veiligheid”.

In een tweede fase kregen beide groepen – zowel de hate speech als de “controle” (niet-blootgestelde) groep – een politieverslag voorgeschoteld, waarin een jonge vrouw aangifte deed van verkrachting. Cruciaal detail: opnieuw werden de participanten at random verdeeld, zodat zowel in de hate speech als in de controle groep een helft van de deelnemers te horen kreeg dat het slachtoffer een Rohingya vrouw was, terwijl aan de andere helft van de deelnemers verteld werd dat zij een Indische vrouw was.

Wat bleek nu? Participanten die eerst blootgesteld waren geweest aan hate speech, dichtten de Rohingya vrouw meer schuld toe aan de verkrachting (“ze heeft het zelf gezocht”; de zogenaamde rape myth), en waren meer geneigd om begrip te vertonen voor de verkrachting, dan participanten uit de controle groep. In de condities waar de vrouw de Indische nationaliteit had, vonden de onderzoekers dit “hate speech effect” niet terug.

Een klimaat van intolerantie

Uiteraard moeten we een aantal kanttekeningen maken bij dit onderzoek. Ten eerste focuste het op de Indische context, waar gender-based violence frequenter voorkomt dan bij ons, en waar rape myths breder gedragen worden, zowel door mannen als door vrouwen. Ten tweede verliep de blootstelling artificieel: participanten lazen de statements, en hoorden die niet van een echte spreker op het nieuws of op een publieke bijeenkomst. Bovendien was de blootstelling aan hate speech ook slechts eenmalig. Deze laatste twee “beperkingen” kan je echter ook anders interpreteren: de nefaste hate speech effecten traden zelfs op onder zulke “fake” omstandigheden. Mogelijks zijn de echte effecten van hate speech dus nog veel verregaander, wanneer de blootstelling frequent is en zich situeert in het alledaagse leven. Niet geheel onverwacht concludeerden de onderzoekers dan ook dat (zelfs een minimale) blootstelling aan hate speech een “maatschappelijk klimaat van intolerantie” kan creëren, waarbinnen het schenden van de mensenrechten van benadeelde groepen wordt gedoogd.

De echte winst van veroordeling

Een laatste verontrustende vaststelling, benadrukten de onderzoekers, is dat zelfs vrouwen deze gevoeligheid voor hate speech vertoonden. Anders gezegd, er waren geen gender effecten, ondanks het feit dat het slachtoffer in kwestie ook een vrouw was. Mogelijks schuilt daarin nog het sterkste argument voor een veroordeling van hate speech. Dat een strenge straf de aanhangers van extreemrechtse theorieën niet zal overtuigen dat hate speech niet door de beugel kan, is plausibel. Het onderzoek van Johnson en co lijkt echter te suggereren dat de èchte winst van een veroordeling meer naar de andere kant van het ideologische spectrum moet gezocht worden: het inperken van hate speech zou immers hardvochtige of apathische reacties op het lijden van minderheden kunnen helpen voorkomen bij vele andere, niet-rechtse mensen, en zelfs bij “collega” benadeelde groepen (e.g., vrouwen).

Kortom, er vallen twee relevante lessen te trekken. Ten eerste lijkt het onderzoek van Johnson en collega’s te suggereren dat de memes die Van Langenhove en co online deelden mogelijks toch niet zo onschuldig zijn als de beklaagden zelf willen laten uitschijnen. Of een harder maatschappelijk klimaat de prijs is die we willen betalen voor de “absolute” vrijheid van meningsuiting, is voer voor discussie. En, daaraan gekoppeld, de perverse effecten van hate speech lijken hun ideologische doelpubliek ver voorbij te schieten, en kunnen zelfs hardvochtigheid opwekken bij zij die haatpredikers doorgaans afkeuren. In beide opzichten mag de signaalwaarde van het S&V vonnis dus toch niet onderschat worden.

__________________________________________________________________________________

Auteur

Kim Dierckx werkt als doctor-assistent bij de Vakgroep Ontwikkelings-, Persoonlijkheids-, en Sociale Psychologie (Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen; Universiteit Gent) en is als onderzoeker ook verbonden aan het interdisciplinaire Centrum voor de Sociale Studie van Migratie en Vluchten (CESSMIR). In het kader van zijn doctoraat hield hij de “super-diverse” samenleving tegen het licht. Specifiek onderzocht hij hoe maatschappelijke instellingen via de toepassing van procedurele rechtvaardigheid sociale harmonie kunnen realiseren in diverse maatschappijen. Zijn huidige onderzoek spitst zich toe op de onderlinge relaties tussen etnisch-culturele minderheden en de factoren die deze verhoudingen op een positieve manier kunnen beïnvloeden.

Referenties

[1] https://www.rechtbanken-tribunaux.be/nl/nieuws/vonnis-oprichter-en-zes-leden-schild-en-vrienden-schuldig-bevonden

[2] De Morgen, 12 maart 2024. https://www.demorgen.be/snelnieuws/live-proces-schild-vrienden-vlaams-belang-blijft-achter-veroordeelde-medewerkers-staan-elon-musk-deelt-bericht-over-vonnis-op-x~bcdd4cac/

[3] De Standaard, 12 maart 2024. https://www.standaard.be/cnt/dmf20240312_92493736

[4] De Standaard, 12 maart 2024. https://www.standaard.be/cnt/dmf20240312_95638081

[5] Het Laatste Nieuws, 12 maart 2024. https://www.hln.be/binnenland/elon-musk-reageert-op-veroordeling-van-langenhove-maar-wordt-direct-op-zijn-plaats-gezet-zo-eenvoudig-is-dat~a02a1f90/

[6] VRT News, 09 september 2018. https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2018/09/09/waardige-reacties-op-onwaardige-uitingen/

[7] Het Nieuwsblad, 14 maart 2024. https://www.nieuwsblad.be/cnt/dmf20240313_93516170

[8] De Standaard, 13 maart 2014. https://www.standaard.be/cnt/dmf20240312_97521068

[9] Johnson, J., Sattler, D. N., Roberts, G., & Dierckx, K. (2024). Sexual Assault of a Rohingya Woman: Anti-Rohingya Statements Embolden Those High in Sexism to Report Anti-Victim and Pro-Perpetrator Reactions. Sex Roles, 1-12. https://doi.org/10.1007/s11199-024-01464-3

 

“Jong van geest blijven”: kan dat? Een studie over het verbeteren van geheugen bij senioren

Het is iets dat ons allemaal vroeg of laat overkomt: onze geheugencapaciteit vermindert naarmate we ouder worden. Het is een onderdeel van het normale verouderingsproces en gaat vooral samen met veranderingen in het korte termijn geheugen. Het korte termijn geheugen maakt het mogelijk om nieuwe informatie te verwerken en kort te onthouden. Deze invloed van veroudering op korte termijn geheugen kan zich bijvoorbeeld uiten als meer vergetelheid op oudere leeftijd.


Kan je er iets aan doen?
Het korte antwoord is ja. Cognitieve training en elektrische hersenstimulatie zijn technieken die frequent gebruikt worden om het geheugen te versterken. Cognitieve training omvat het systematisch aanbieden van taken die gebruik maken van het korte termijn geheugen. Elektrische hersenstimulatie gaat over het toedienen van zwakke stroomsignalen op het hoofd. Deze signalen bereiken de hersenen en kunnen zo op een veilige manier de hersenactiviteit beïnvloeden. Eerdere studies toonden reeds aan dat deze technieken een positief effect kunnen hebben op het korte termijn geheugen.


Een badmuts met elektroden
Een studie aan de Universiteit van Trento (Italië) onderzocht het effect van cognitieve training en elektrische hersenstimulatie op het korte termijn geheugen bij senioren. De studie bestond uit vier fases. In de eerste fase ontrafelden onderzoekers de geheimen van het geheugen bij senioren door gedragstaken en elektro-encefalografie (EEG) te gebruiken, waarbij de hersenactiviteit werd gemeten met een soort ‘badmuts’ vol elektroden. In de tweede fase kregen de senioren een mentale training, vergezeld van elektrische hersenstimulatie op specifieke regio’s die cruciaal zijn voor het korte termijn geheugen. De uitdaging werd opgevoerd naarmate de prestaties verbeterden, en de deelnemers werden verdeeld in groepen die wel of geen stimulatie ontvingen gedurende vijf intensieve sessies van ongeveer één uur, verspreid over opeenvolgende dagen. De derde fase was net als de eerste fase gericht op het analyseren van het korte termijn geheugen. In de laatste fase, ongeveer twee maanden later, voerden senioren dezelfde taken opnieuw uit en konden de onderzoekers zo onthullen of de mix van stimulatie en training een blijvende impact had op het geheugen.

Werkt het of niet?
Cognitieve training had een positief effect op de geheugencapaciteit van senioren. Of men nu elektrische stimulatie ontving of niet, men presteerde beter op geheugentaken na de tweede fase. Of de elektrische stimulatie het geheugen bevorderde, hing af van de persoon. Senioren die in de eerste fase een beter korte termijn geheugen hadden, haalden meer voordeel uit de elektrische stimulatie. Interessant genoeg, bleek hersenactiviteit ook te veranderen na de stimulatiefase. Deze bevindingen tonen aan dat cognitieve training en stimulatie dus wel degelijk een invloed hebben op het korte termijn geheugen.

Een vitale toekomst voor senioren
Met ongeveer 20% van de Vlaamse bevolking die 65 jaar of ouder is, en mensen die steeds langer blijven werken, is het korte termijn geheugen een cruciaal hulpmiddel in het dagelijks leven. Of het nu gaat om eenvoudige taken zoals het onthouden van boodschappenlijstjes of complexere zaken zoals financiën en gezondheidsinformatie, we vertrouwen voortdurend op ons korte termijn geheugen. Daarom is het niet alleen belangrijk om het effect van veroudering op het geheugen te begrijpen, maar ook om te onderzoeken hoe we gezond ouder worden kunnen bevorderen. Kortom, de sleutel tot een vitale toekomst zit hem in het effectief ondersteunen van ons geheugen.

Auteur
Lisa Moreel studeerde af als experimenteel psycholoog aan de Universiteit Gent. Ze won in 2023 de Best Internship Award aan de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen voor het onderzoek dat ze uitvoerde tijdens haar stage aan de Universiteit van Trento.


Referenties
Assecondi, S., Villa-Sánchez, B., & Shapiro, K. (2022). Event-Related Potentials as Markers of Efficacy for Combined Working Memory Training and Transcranial Direct Current Stimulation Regimens: A Proof-of-Concept Study. Frontiers in Systems Neuroscience, 16. https://doi.org/10.3389/fnsys.2022.837979


Attention, Perception & Aging Lab (APA), Center for Mind/Brain Sciences – CIMeC, University of Trento. https://r1.unitn.it/apa/en/

 

Is politiek rechts ook “woke” geworden?

Gevraagd naar zijn mening over het Europese migratiepact, maakte Bart De Wever (N-VA) zich onlangs in de Terzake studio druk over de “nefaste gevolgen van migratie op het sociale weefsel in België” (1). Zo vond de politicus onder andere dat door migratie “culturele denkbeelden geïmporteerd worden waar de mensen zich niet in herkennen”, en ter illustratie van deze stelling voerde hij aan dat “België plotseling terug geconfronteerd wordt met homofobie – een zaak waarvan we dachten dat die achter ons lag” (1).

Dat net de N-VA voorzitter zich zorgen maakt over het lot van de lgbtqia+ gemeenschap in België is een opmerkelijke démarche, temeer omdat hij enkele jaren geleden nog een vurige tegenstander was van het dragen van regenboogshirts door het stadspersoneel aan de Antwerpse loketten (2). Bovendien staat De Wever aan het hoofd van een partij die op zijn minst een ietwat dubieuze houding ten opzichte van homoseksualiteit kan aangewreven worden. Zo zijn er getuigenissen van ex-leden over homofobe gedragingen en uitlatingen binnen de N-VA (3-5), neemt de partij in ethische dossiers omtrent homoseksualiteit consequent conservatieve standpunten in (6), en recentelijk nog blokkeerde de N-VA fractie de invoering van een regenboogzebrapad in Schilde (7).

De evolutie van Dewinter

Ook in het discours van die andere (uiterst) rechtse partij, het Vlaams Belang, waait dezer dagen een nieuwe wind over deze kwesties. In het (niet eens zo verre) verleden schilderde Antwerps boegbeeld Filip Dewinter homoseksualiteit nog af als een “modeverschijnsel” (8), sprak hij zich uit tegen het homohuwelijk (8), nam hij deel aan een mars die een verbod op de Gay Pride parade eiste (9), en stelde hij homoseksualiteit voor als belangrijkste ‘oorzaak’ van HIV (10). Maar anno 2023 slaat de Vlaams Belanger een heel andere toon aan. Zo beweert hij “geëvolueerd” te zijn, en luidt zijn huidige standpunt dat “de staat zich niet met seksualiteit moet moeien” – zelfs met het homohuwelijk schijnt hij geen probleem meer te hebben (7).
En recent nog onderstreepte Dewinter zijn steun voor de homorechten door op Twitter (X) een wereldkaart te publiceren met een overzicht van alle landen waar homoseksualiteit gecriminaliseerd wordt (11). Niet geheel onverwacht merkte de politicus hierbij op dat zowat alle landen waar homo’s de doodstraf kunnen krijgen “Islam-landen” zijn (sic).

Homo – en femo-nationalisme als rechtse stok

Dit noopt tot de vraag: gaat het hier om oprechte gevallen van inkeer en berouw, of is er meer aan de hand? Mogelijks kan recent onderzoek van James Johnson en collega’s (12) duidelijkheid scheppen. In hun studie, die recent aanvaard werd voor publicatie door het vakblad Psychology of Violence, bekeken de onderzoekers de reacties van rechts-nationalistische zielen door de loep van het femo- en homo-nationalisme. Deze theorie stelt dat hedendaagse westerse nationalistische actoren de neiging hebben om zich onterecht progressief voor te doen op het vlak van vrouwen- en homorechten om zo xenofobe ideeën te propageren (13). Met andere woorden, rechtse partijen zouden dus bezorgdheid “veinzen” voor onderdrukte groepen zoals vrouwen en homo’s, en die aanwenden om politieke tegenstanders (e.g., niet-Europese migranten, moslims) aan te vallen en hen een negatieve houding ten opzichte van vrouwen en homo’s te kunnen verwijten. Kort samengevat, de huidige trend van rechtse sympathie voor onderdrukte groepen zou grotendeels onoprecht zijn en enkel de eigen politieke agenda dienen.

Om femo-nationalisme empirisch te onderzoeken, legden Johnson en zijn team aan hun (Europese) participanten een beschrijving voor van een vermeend geval van seksuele agressie. In een fictief krantenartikel lazen de participanten dat een jonge mannelijke universiteitsstudent betrokken was geweest bij een vermeende aanranding van een jonge vrouwelijke universiteitsstudente. Beide partijen gaven hun versie van de feiten: de man hield vol dat het om seks met instemming ging, terwijl de vrouw aanvoerde dat ze duidelijk te kennen had gegeven dat ze niet verder wilde gaan, maar dat de man tegen haar wil toch had doorgezet.

Sympathie voor het slachtoffer als dekmantel voor vooroordelen

Cruciaal detail: in deze studie manipuleerden de onderzoekers de etniciteit van de vermeende dader. De ene groep participanten kreeg te horen dat de dader een zwarte man was, terwijl de andere groep vernam dat de dader een witte man was. Ook peilden Johnson en collega’s naar rechtse, nationalistische denkbeelden bij hun participanten. Zij lieten hen namelijk een vragenlijst invullen die peilde naar witte raciale identificatie, i.e., de mate waarin de participanten trots waren op hun witte raciale achtergrond.

Ten eerste bleek uit de studie dat “de mens achter het slachtoffer zien” en aandacht hebben voor haar mensenrechten (i.e., “humanisatie” in het vakjargon) een sterke rol speelde in het hele verhaal. Hoe meer participanten het slachtoffer humaniseerden, hoe meer zij geneigd waren om in te stemmen met een mogelijke universitaire schorsing van de dader en het ondernemen van gerechtelijke stappen.

Belangrijker echter, is dat dit zogenoemde humanisatie effect context-afhankelijk was bij rechtse mensen, i.e., zij die buitensporig trots waren op hun witte raciale achtergrond, in dezelfde mate als dat typisch het geval is bij aanhangers van rechtse en uiterst rechtse partijen). Uit de studie bleek namelijk ook dat bij deze groep humanisatie van het slachtoffer enkel een voorkeur voor strengere bestraffing voorspelde wanneer de vermeende dader zwart was. Wanneer de dader wit was, werd er echter geen link gevonden tussen humanisatie en een sterkere roep om bestraffing.

Meten met twee gewichten

Maar waarom leidt aandacht hebben voor de rechten van een slachtoffer in de ene situatie wel, en in de andere situatie niet tot een negatieve houding ten opzichte van de dader bij rechtse mensen? De onderzoekers verklaarden deze ogenschijnlijke paradox door erop te wijzen dat de steun voor het slachtoffer mogelijks onoprecht was, en enkel werd aangewend wanneer het de participanten uitkwam. Wanneer het om een politieke tegenstander ging (een zwarte man), dan pleitten rechtse participanten voor een streng optreden tegen de vermeende dader en rapporteerden zij een grotere steun voor de rechten van de vrouw als motivatie voor die strenge aanpak. Was de dader een witte man, dan waren rechtse participanten heel wat minder begaan met de rechten van het slachtoffer en gebruikten zij humanisatie van het slachtoffer ook niet als “excuus” om een strenge aanpak van de dader te rechtvaardigen.

Op het eerste gezicht stroken de resultaten van het onderzoek van Johnson en collega’s dus met de uitgangspunten van het femo-nationalisme: rechtse participanten vertonen enkel een grote bezorgdheid om vrouwenrechten wanneer het hen goed uitkomt, i.e., wanneer zij die als een spreekwoordelijke ‘stok’ kunnen gebruiken om een politieke tegenstander te ‘slaan’.

Hierbij moeten we nog vermelden dat er tot op heden nog geen vergelijkbaar onderzoek uitgevoerd werd waarbij het slachtoffer een homoseksuele (versus een heteroseksuele) man was. Zonder eenduidige data over de reacties van rechtse mensen op de negatieve behandeling van deze onderdrukte groep kunnen we dus geen uitspraken doen of ook homo-nationalisme effectief leeft in rechtse kringen, en blijft het momenteel bijgevolg gissen naar de intenties van De Wever, Dewinter en politiek gelijkgezinden. In de jaren na de verkiezingen van 2024 zal ongetwijfeld duidelijk worden of de nieuwbakken bezorgdheid van (extreem-) rechtse politici over lgbtqia+ rechten getuigt van voortschrijdend inzicht – of zelfs “wokeness” (!), dan wel een beredeneerde en goed verborgen manifestatie van homo-nationalisme is.

Auteur
Kim Dierckx werkt als doctor-assistent bij de Vakgroep Ontwikkelings-, Persoonlijkheids-, en Sociale Psychologie (Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen; Universiteit Gent) en is als onderzoeker ook verbonden aan het interdisciplinaire Centrum voor de Sociale Studie van Migratie en Vluchten (CESSMIR). In het kader van zijn doctoraat hield hij de “super-diverse” samenleving tegen het licht. Specifiek onderzocht hij hoe maatschappelijke instellingen via de toepassing van procedurele rechtvaardigheid sociale harmonie kunnen realiseren in diverse maatschappijen. Zijn huidige onderzoek spitst zich toe op de onderlinge relaties tussen etnisch-culturele minderheden en de factoren die deze verhoudingen op een positieve manier kunnen beïnvloeden.

James Johnson, PhD, is als sociaal psycholoog verbonden aan de Weber Group, en woont en werkt in Fiji. Zijn onderzoek spitst zich toe op in interpersoonlijke conflicten en alle vormen van stereotypen tussen groepen en binnen groepen.

Bronnen

(1) VRT news (2023, december 23). https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2023/12/23/podcast-de-afspraak-op-vrijdag-met-bart-de-wever-isolde-van-d/
(2) De Standaard (2013, februari 4). De Wever: ‘Ik vrees dat ik nog anderhalf jaar door hel moet’. https://www.standaard.be/cnt/dmf20130204_025
(3) Gazet van Antwerpen (2011, augustus 22). “Homohaat en Roze Leeuwen binnen N-VA” https://www.gva.be/cnt/aid1071649
(4) Het Laatste Nieuws (2022, augustus 22). Gemeenteraadslid stapt uit Jong N-VA: “Contacten met notoire homohaters waren voor mij de druppel”. https://www.nieuwsblad.be/cnt/dmf20220822_94063105
(5) Knack (2020, december 3). ‘Ook in Vlaanderen moeten we waakzaam zijn voor homofobie’. https://www.knack.be/nieuws/ook-in-vlaanderen-moeten-we-waakzaam-zijn-voor-homofobie/
(6) De Morgen (2019, maart 19). N-VA is ethisch conservatiever dan de rest: “Alle partijen stappen mee in Gay Pride, maar dat is vooral marketing”. https://www.demorgen.be/nieuws/n-va-is-ethisch-conservatiever-dan-de-rest-alle-partijen-stappen-mee-in-gay-pride-maar-dat-is-vooral-marketing~b84a6006/
(7) De Standaard (2023, december 30). Wel of geen regenboogpad in Schilde? Klein symbool ontketent een hoop ophef. https://www.standaard.be/cnt/dmf20231229_96721471
(8) De Zondag (2019, september 1). De opmerkelijke verrijzenis van Filip Dewinter, boegbeeld van Vlaams Belang: “Ik heb fouten gemaakt. Maar ik excuseer mij voor niets.” https://www.dezondag.be/actua/filipdewinter/
(9) Blokbuster (2021, maart 13). Het Vlaams Belang is een verzamelplaats van homofobie. https://www.blokbuster.be/?p=14096
(10) YouTube (2011, januari 9). https://www.youtube.com/watch?v=U7fOEvs8c4M&ab_channel=forcaFlandria
(11) Twitter (2021, Maart 21). https://twitter.com/FDW_VB/status/1373662358808240130
(12) Johnson, J.D., Malamuth, N., Huppin, M., Pacillli, M.G., Dierckx, K., & Pagliaro, S. (2023). Strongly Identified White Europeans’ Humanization of the Complainant Predicts Elevated Punishment for a Black but not White University Student Accused of Sexual Assault. Accepted for publication in Psychology of Violence.
(13) Farris, S. R. (2017). In the name of women’s rights. Duke University Press.


 

Online therapie: misschien toch niet zo ‘chill’ als het lijkt?

We reizen even terug naar 2020. Volle coronacrisis. U zit achter uw computer voor de zoveelste zoommeeting van de dag. U wrijft in uw ogen en zucht wanneer u eindelijk het beeldscherm kan uitzetten. Gelukkig kunnen we vandaag elkaar weer face-to-face ontmoeten. Toch is een dag vol videogesprekken voor een groeiend aantal therapeuten de dagelijkse realiteit. Sinds de COVID-19 pandemie is het gebruik van videobellen voor therapie namelijk gestegen.


Recente bevindingen tonen aan dat deze vorm even effectief kan zijn als traditionele therapie. Studies laten echter de beleving van therapeuten grotendeels onderbelicht. De motivatie en het welzijn van deze groep is nochtans belangrijk voor de kwaliteit van psychotherapie.


Zei er iemand Zoom Fatigue?
In interviews met negen psychologen gingen we dieper in op hun ervaringen met online therapie. Naast een aantal praktische voordelen, zoals tijdsbesparing en het comfort van de eigen thuisomgeving, kwam tijdens het onderzoek de vraag op of online werken wel even goede werkomstandigheden toelaat als traditionele therapie. De werkomstandigheden blijken voornamelijk een uitdaging wanneer ze therapie van thuis uit geven, maar beperkt zich hier niet toe.


Het online medium heeft karakteristieken die ideale werkomstandigheden bemoeilijken. Zo geven de therapeuten aan minder te bewegen, minder rond te kijken en een stijvere houding aan te nemen bij therapie via videobellen. Ze rapporten hierbij ook meer vermoeidheid en/of meer afleiding tijdens die online sessies.


Daarnaast blijkt de privé-werkgrens ook moeilijker te bewaken bij therapie van thuis uit. Sommige therapeuten laten zich sneller verleiden tot avondwerk, anderen geven aan dat je thuis minder controle hebt over wat je toont van jezelf. Zo vergeten ze een partnerfoto weg te halen of komt bol.com net op het verkeerde moment.


“Het is een beetje een vergiftigd geschenk en niet zo gezond. Je moet ergens wel grenzen stellen. Ik werk al twee avonden in de week hier, dus als je dan nog een avond ook thuis werkt, dan ben je al drie avonden van de week aan het werken. Hoeveel tijd heb je dan nog voor jezelf?”


Ik zie je toch liever in het echt.
Zoals reeds aangehaald blijkt dat online therapie even goed werkt als traditionele therapie. Ook de therapeuten uit deze studie geven aan dat ze verbeteringen zagen bij hun cliënten. Toch verkiezen de meesten hun cliënten in levenden lijven te zien. Een handdruk aan de deur, babbeltje terwijl men naar de therapiekamer wandelt, geur of klederdracht zijn slechts een deel van de menselijkheid die therapeuten missen online.


“Wij zijn sociale wezens en we zijn nooit anders gewoon geweest dan bij elkaar te komen. Dus ook al zijn die gesprekken online even goed, toch verkies ik nog altijd van mensen te zien. Zeker als ze persoonlijke dingen komen vertellen.”


Daarnaast gaat via het beeldscherm ook een deel non-verbale communicatie verloren, zoals handgebaren, houding en zelfs voetbewegingen. Waar stiltes in traditionele therapie een belangrijk moment kunnen zijn, ervaren therapeuten die anders online. Ze geven aan dat ze bij online stiltes meer kilte en afstand ervaren en deze sneller doorbreken.


Heb je mij goed gehoord?
Ten slotte brengt online therapie meer zorgen en onzekerheid met zich mee. Zo zijn sommige therapeuten onzeker wanneer ze met online therapie beginnen. Ze weten niet of het therapieproces op dezelfde manier verloopt, hoe de cliënten het beleven en of het dezelfde verandering teweeg kan brengen.


“Ik merkte dat ik in het begin veel meer de neiging had om de gesprekken voor te bereiden om wat richting te geven en wat te kunnen sturen. Terwijl dat eigenlijk een beetje mijn onzekerheid was voor het proces. Ik vroeg me af of het op dezelfde manier ging verlopen of niet.”


Daarnaast brengen storingen in de verbinding twijfel met zich mee. Het is soms onduidelijk of een cliënt iets niet goed begrepen heeft omdat er ruis op de verbinding zit of omdat die door zijn moeilijkheden de vraag niet goed kan begrijpen. Verder weet een therapeut soms niet of er een stilte valt of dat de verbinding blijft hangen.


Als laatste zijn de fysieke afstand en de beperkte non-verbale communicatie een bron van onzekerheid. Therapeuten weten niet of de cliënt wel in een veilige situatie zit, of die wel alleen is in de kamer en of die niet iets anders doet tijdens de therapie. Daarbij komt dat ze het moeilijker vinden om aan te voelen hoe hun cliënt zich voelt en in welke staat ze deze achterlaten wanneer ze de sessie afsluiten. Tot slot hebben therapeuten het lastig om het effect van hun online interventies in te schatten.


Waarom zijn deze bevindingen belangrijk?
Therapeuten die online diensten aanbieden, kunnen uit deze studie lessen trekken. Zo lijkt het beter om online therapie toch vanuit een therapieruimte te geven, online sessies af te wisselen met face-to-face sessies en een opleiding te volgen rond online therapie om onzekerheid weg te nemen. Onze aanbevelingen kunnen de klinische praktijk en de vormgeving van opleidingen informeren. Dit om zowel de kwaliteit van online therapie als het welzijn van de therapeuten te verbeteren. Want zeg nu zelf, iemand moet toch ook eens aan de therapeut vragen: “En? Hoe voelt u zich daarbij?”.


Auteur
Hanne Peeters behaalde een Masterdiploma in de Klinische Psychologie aan de Universiteit Gent. Ze won met haar onderzoek de Mensenkennis Trofee van de Gentse Alumni Psychologie voor beste vertaling van een masterproef in de Psychologie naar een populairwetenschappelijk artikel.


Referenties
Peeters, H. (2022). Mijn scherm en ik. Een kwalitatief onderzoek naar de ervaring van therapeuten met online therapie. [Ongepubliceerde master’s thesis]. University of Ghent.


Thomas, N., McDonald, C., de Boer, K., Brand, R. M., Nedeljkovic, M. & Seabrook, L. (2021). Review of the current empirical literature on using videoconferencing to deliver individual psychotherapies to adults with mental health problems. Psychology and Psychotherapy: Theory Research and Practice, 94(3), 854-883. DOI: 10.1111/papt.12332

 

Burgers wensen inspraak (maar ook weer niet te veel)

De komende maanden worden we overspoeld door een golf aan volksraadplegingen [1]. In onder meer Tongeren, Borsbeek, Zwijndrecht en Gent kan de burger zijn licht laten schijnen over een bont allegaartje aan lokale kwesties, gaande van sociaal woonbeleid tot fusieplannen [2]. Enkele politici tonen zich alvast koele minnaars van deze initiatieven tot burgerinspraak. Zo vraagt Christophe Peeters zich luidop af of “volksraadplegingen wel het ‘juiste instrument’ zijn voor complexe beleidsdomeinen” [1], de Gentse burgervader Mathias De Clercq (Open VLD) benadrukt dat het toch vooral aan de overheid (en niet de burger) is om te beslissen en dat hij zich “niet zullen laten binden door het resultaat” [3], en Walter Kiebooms (N-VA) betoogt dat (in tegenstelling tot de burger) “de gemeenteraden… beslissen op basis van feiten en cijfers, niet op basis van emotie” [4].

Met bovenstaande argumenten drukken de heren politici niet alleen een laag vertrouwen uit in de kiezers die zij vertegenwoordigen, ze gaan er bovendien ook mee voorbij aan recente wetenschappelijke inzichten. Uit onderzoek van Tessa Haesevoets en collega’s [5], dat recent werd gepubliceerd in het vakblad Nature Scientific Reports, blijkt namelijk dat de burger helemaal geen inspraak geven in lokale kwesties als zeer negatief wordt ervaren door een meerderheid van het kiespubliek. Haesevoets en co vroegen aan 1,470 kiesgerechtigde volwassenen wat volgens hen de meest optimale balans is tussen het klassieke representatieve model (waarin democratisch verkozen politici beslissen over beleidstopics) en burgers inspraak geven. In een reeks van vijf studies vonden de onderzoekers consistent dat, gemiddeld gezien, mensen een sterke preferentie vertonen voor een “50-50” model, waarbij burgers en overheid samen beslissen en het oordeel van politici even zwaar doorweegt als het oordeel van de burger. Het is opmerkelijk dat deze preferentie voor een “50-50” democratie in elke studie maar boven kwam, ongeacht de gebruikte methodologie (open vragen, experiment, survey studie) en het type lokale kwestie (een oud gebouw een nieuwe bestemming geven, het her-aanleggen van een gevaarlijk kruispunt, de ontwikkeling van sportfaciliteiten, en de inplanting van een winkelcentrum).

Wat bovenstaande resultaten dus lijken aan te tonen, is dat de burger zelf van mening is dat het oude “representatieve” democratische model op de schop mag. Want, zo beargumenteren Haesevoets en collega’s, in feite kan de “pure” representatieve democratie (i.e., een “100-0” model, waarbij burgers politici verkiezen die dan 100% beslissingsrecht hebben) minder dan 5% van de ondervraagden bekoren. Meer zelfs, over het algemeen geven kiezers aan dat hun ideale democratische systeem een mix is van klassieke representatieve en meer “directe” democratie, waarbij politici en burgers samen beslissen en geen van beide partijen een stem krijgt die sterker doorweegt in het uiteindelijke oordeel. Deze gebalanceerde “50-50” mix van representatieve en directe elementen in het politieke systeem gaat dus nog veel verder dan de inspraak waarvan sprake is bij een volksraadpleging.

De onderzoekers maken zelf wel enkele kanttekeningen bij hun studies. Ten eerste bevroegen zij enkel inwoners van het Verenigd Koninkrijk, en het is niet geheel duidelijk in welke mate de resultaten ook van toepassing zijn op de Belgische context. Ten tweede vonden de onderzoekers ook dat er achter de gemiddelde preferentie voor een “50-50” systeem enige variatie schuilgaat. Zo identificeerden zij een subgroep van participanten (ongeveer een kwart van de ondervraagden) die een iets “representatiever” model aanhingen, namelijk een “70-30” model waarbij burgers en overheid wel samen beslissen, maar het oordeel van politici zwaarder doorweegt dan het oordeel van de burger (in een verhouding van 70 tegen 30).

Opnieuw is het belangrijk om hierbij te vermelden dat de groep participante die het “50-50” model prefereerde bij uitstek de grootste was (ruim de helft van de ondervraagden), en dat geen enkele participant in de meer representatieve cluster een voorkeur vertoonde voor het huidige democratische systeem (i.e., het “100-0” model). Bovendien gaf een kwart van de ondervraagden aan dat zij een “50-50” model nog niet verregaand genoeg vonden. Deze subgroep pleitte zelfs voor een “30-70” model! (i.e., waarbij burgers en overheid wel samen beslissen, maar het oordeel van burgers zwaarder doorweegt dan het oordeel van politici)

In ieder geval lijkt het dus naïef om te veronderstellen dat burgers anno 2023 zich tevreden zullen blijven stellen met (niet-bindende) volksraadplegingen. Meer nog, de uitgesproken voorkeur van Mathias De Clercq en co voor het huidige democratische systeem vindt zo goed als geen enkele weerklank bij de bevolking. Dit blijkt niet alleen uit het onderzoek van Haesevoets en collega’s, maar wordt ook weerspiegeld in recente peilingen die een dalende trend in het vertrouwen in de Belgische democratie signaleren [6,7]. We kunnen de heren en dames politici dus alleen maar ten sterkste adviseren om hun visie op burgerinspraak te herzien en te pleiten voor een 21e-eeuws ‘hybride’ beslissingsmodel dat zowel klassieke representatieve als meer hedendaagse directe participatieve elementen omvat, willen zij hun kiezers niet zien afdruipen naar antidemocratischere alternatieven.

Auteurs

Tessa Haesevoets is als postdoctoraal onderzoeker verbonden aan de Vakgroep Ontwikkelings-, Persoonlijkheids-, en Sociale Psychologie (Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen) en de Vakgroep Bestuurskunde en Publiek Management (Faculteit Economie en Bedrijfskunde) van de Universiteit Gent. Tijdens haar doctoraat onderzocht ze welke strategieën effectief kunnen zijn om gebroken vertrouwen terug te herstellen. Haar huidig onderzoek spitst zich toe op de veranderende lokale democratie.

Kim Dierckx is als assistent bij de Vakgroep Ontwikkelings-, Persoonlijkheids-, en Sociale Psychologie (Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen) verbonden aan de Universiteit Gent. In het kader van zijn doctoraat hield hij de “super-diverse” samenleving tegen het licht. Specifiek onderzocht hij hoe maatschappelijke instellingen via de toepassing van procedurele rechtvaardigheid sociale harmonie kunnen realiseren in diverse maatschappijen. Zijn huidige onderzoek spitst zich toe op de onderlinge relaties tussen etnisch-culturele minderheden en de factoren die deze verhoudingen op een positieve manier kunnen beïnvloeden.

Referenties
[1] Het Nieuwsblad (07/08/2023). Meer dan 200.000 Vlamingen mogen volgende maand naar de stembus voordat het te laat is. https://www.nieuwsblad.be/cnt/dmf20230807_92631852
[2] De Standaard (07/08/2023). Meer dan 200.000 Vlamingen mogen volgende maand naar de stembus. https://www.standaard.be/cnt/dmf20230806_97281655
[3] Het Nieuwsblad (27/06/2023). Uitslag van volksraadpleging in Gent zal niet bindend zijn: “Waarom verzetten jullie zich?” https://www.nieuwsblad.be/cnt/dmf20230627_97086977
[4] De Standaard (07/08/2023). Volksraadplegingen? Liever niet, zeggen gemeentebesturen. https://www.standaard.be/cnt/dmf20230806_97271468
[5] Haesevoets, T., Roets, A., Van Severen, R., Dierckx, K., & Verschuere, B. (2023). The public’s preferred level of involvement in local policy-making. Scientific Reports, 13(1), 7146. https://doi.org/10.1038/s41598-023-34282-w
[6] De Standaard (11/05/2023). De grafieken die de politiek zorgen moeten baren: ‘Burgers trekken rode kaart’. https://www.standaard.be/cnt/dmf20230510_97449136
[7] De Standaard (11/05/2023). SOS politiek: een op de drie Vlaamse kiezers vindt België geen democratie. https://www.standaard.be/cnt/dmf20230510_95919372