Vijf punten in acht te nemen bij hoog conflict na scheiding

Een kleine groep van ouders die uiteengaan geraken verzeild in akelige conflictsituaties die jarenlang aanslepen. Familierechters, jeugdrechters, advocaten, bemiddelaars, hulpverleners en therapeuten die ermee te maken krijgen, zitten vaak met de handen in het haar en kunnen onbedoeld de conflictspiralen aanzwengelen. Lieve Cottyn deelt in haar boek “Complexe scheiding” haar ervaringen als klinisch psycholoog en geeft advies om de vicieuze cirkel van conflict te doorbreken. Vijf cruciale tips kunnen hulpverleners, omstaanders en ouders helpen om zelf niets te doen dat conflict versterkt.

Ga niet mee in het beschuldigen van één ouder
Wederzijdse klachten tussen ouders met aantijgingen en verdachtmakingen zijn een typisch kenmerk van hoog conflict. Ze zijn vaak de brandstof die het conflict gaande houdt. Inhoudelijk meegaan met die klachten versterkt het conflictpatroon. Het ingewikkelde bij die beschuldigingscirkel is de verwarring die speelt tussen de ex-partnerpositie en de ouderpositie. Ouders die elkaar zwartmaken doen dat vooral vanuit gevoelens van pijn en woede ten opzichte van hun ex-partner. Zeker na ervaringen met huiselijk geweld is het bijzonder moeilijk om de angstcirkel te doorbreken en het onderscheid te maken tussen klachten die het gevolg zijn van zich als partner gekwetst te voelen of die met het ouderschap te maken hebben. Op zo’n ogenblik kan het helpen om te bedenken hoe het voor kinderen zou voelen wanneer ouders elkaar beschuldigen. Kinderen blijven immers verbonden met hun beide ouders en raken gekneld in een loyaliteitsconflict wanneer de ene ouder de andere zwart maakt. Elke gescheiden ouder staat voor de opdracht om woede en verlies te dragen en te verwerken tot iets nieuws. Te lang onaardig blijven praten over je ex leidt tot zelfhaat en ondermijnt het eigen ouderschap. Het neerleggen van klachten tegen de andere ouder en het voeren van rechtbankprocedures met strijdvaardige advocaten houden de ziekmakende beschuldigingsketen in stand.


Steun consequent en volhardend beide ouders
Bij hoog conflict is de zuigkracht en verleiding alom aanwezig om mee te gaan in de overtuiging dat er een goede en een slechte ouder is. Partijdigheid voor één ouder tegen de andere ouder verhindert het uittekenen van een weg om het conflict te overstijgen. Weerstand bieden tegen die verleiding gebeurt door consequent en volhardend beide ouders te respecteren. De wet op de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag biedt hier een kader. Die stelt immers dat ouders elkaars gezag, in titel én in uitoefening, ook na de scheiding dienen te respecteren. Een juridische ouder kan bijgevolg niet buitenspel gezet worden. Het conflict indammen gebeurt door het wantrouwen tussen ouders om te buigen naar het spreken over de wederzijdse rechten en plichten die een ouder en een kind ten opzichte van elkaar hebben. Ouders in conflict hebben nood aan iemand die de focus kan richten op de psychologische relatie die elke ouder blijft hebben met zijn of haar kinderen en op wat er in die relatie gebeurt.


Steun de moeilijke transitie van kerngezin naar twee aparte eenoudergezinnen
Het uit elkaar gaan met een kind is misschien een van de pijnlijkste kwesties in het leven. Er is in onze samenleving nog onvoldoende begrip voor de emotionele impact en moeilijkheidsgraad waarmee dat gepaard gaat. Na scheiding moeten ex-partners hun ouderschap herdenken van samen ouder zijn naar twee solo-ouders. De relatie ouder-kind wordt de nieuwe eenheid in het eenoudergezin. Vanaf nu gaat het over twee verschillende eenheden in twee verschillende huizen. De gevoelens en belevingen van ouders in chronisch conflict liggen zo ver uit elkaar dat overleg en communicatie tussen hen onmogelijk is. Na scheiding hebben deze ouders en kinderen nood aan steun om te leven voorbij het maatschappelijk ideaal van het kerngezin. Het leren aanvaarden van verschil en meerstemmigheid is belangrijk om elkaar los te laten en elk de transitie te maken naar een nieuw leven als solo ouder. Hulpverleners kunnen zich best richten op de praktijk en problemen van het alleenstaand ouderschap. Dit krijgt bij intense conflicten vaak onvoldoende aandacht. In plaats van bezig te blijven met de andere ouder dient een ouder energie te investeren in het creëren van een eigen nieuw netwerk dat steun kan bieden bij verdeling van de vele taken die op de schouders van een solo-ouder rusten.


Een goede regeling is onderhandelbaar en flexibel
In hoog conflictsituaties wordt de omgangs-en verblijfsregeling vaak uitbesteed aan een derde (advocaat, rechter, hulpverlener/therapeut). Hiermee wordt de regeling uit handen van ouders en kinderen genomen. Ze stellen zich onbuigzaam op omdat ze zich niet gehoord voelen. Door te vragen naar wie welk voorstel tot regeling heeft en door elk voorstel te waarderen, wordt terug een dialoog geopend met ruimte voor verschil en meerstemmigheid. Relationele spanningen tussen ouders en kinderen over regels en zorgregelingen horen bij een normaal gezinsleven. Iedereen moet kunnen meebepalen. Door stil te staan bij de argumenten die elk heeft voor zijn of haar voorstel leren ouders en kinderen rekening houden met elkaars wensen, goede argumenten en waarden. Een goede regeling is een regeling die leefbaar is voor iedereen, onderhandelbaar en flexibel. De zoektocht naar regelingen op maat van kinderen en ouders gaat niet over een momentopname vastgelegd op papier maar over een dynamisch afstemmingsproces dat een leven lang duurt.


Haal kinderen uit de marge en zet ze aan het werk
Om kinderen te beschermen, willen we ze vaak weghouden van het conflict maar daarmee zetten we hen buitenspel. Ze ervaren immers dagelijks de spanningen van het conflict en staan er vaak in centraal. Het conflict tussen ouders negeren en erover zwijgen, helpt een kind niet. Wat wel helpt is uitleg geven over de reden van de scheiding, over de regelingen en over het conflict zodat het kind de situatie waar het middenin zit kan leren begrijpen en leert hoe best ermee omgaan zonder het conflict te verergeren. Kinderen hebben nood aan volwassenen (en leeftijdsgenoten) die hen met beide ouders verbinden en de verschillen tussen hen ophelderen. Veerkracht aanboren betekent hier ruimte scheppen om samen met een kind te reflecteren over wat het zelf kan doen. Kinderen moeten hun relatie met beide ouders gestalte geven, op welke manier dan ook. Door met kinderen over conflict en scheiding te praten, geef je hen een stem en help je hen om zonder schrik rechtstreeks met elke ouder te spreken over wat ze nodig hebben (in plaats van bij de ene ouder te klagen over de andere).

Auteur
Lieve Cottyn is klinisch psycholoog, psychotherapeut, opleider en supervisor. Sinds 1986 is ze actief aan de gerenommeerde Interactie Academie (een opleidingsinstituut en klinische praktijk gespecialiseerd in systeemtheorie, communicatie en verhoudingen tussen mensen). Recent (2021) publiceerde ze het boek ‘Complexe scheiding – Uit de maalstroom van conflict’, waar ze jarenlange kennis en ervaring in samenbracht. Het boek is verkrijgbaar in de Interactie Academie en de betere boekhandel.


Lieve Cottyn krijgt op 29 juni 2023 de Prijs voor de Psycholoog van het Jaar (een initiatief van de Gentse Alumni Psychologie) voor haar bijzondere verdiensten als psycholoog in het veld. Wil je aanwezig zijn op de plechtigheid, waar ze tevens een lezing geeft? Schrijf je dan in via de GAP website.

 

Woken is werken

NVA-voorzitter Bart De Wever heeft er een nieuwe hashtag lifegoal bij. In zijn zopas verschenen boek Over Woke gaat de partijvoorzitter tekeer tegen wat hij “banaal wokisme” noemt [1]. Volgens De Wever is woke een “sluipend gif” dat onze Belgische samenleving langzaamaan ziek maakt [2], een “zelfvernietigingsoorlog georganiseerd door de intellectuele elite”, die mensen tegen elkaar opzet eerder dan de agenda van onderdrukte minderheden te dienen [3]. Om te bewijzen dat het hier echt wel om een acuut probleem gaat en dat het hem menens is, zal de politicus binnenkort het land doortrekken om zo zijn boek verder onder de aandacht te brengen – te beginnen bij onze universiteiten, want, dixit De Wever, “de vis rot aan de kop” [1].

Woke: where is the evidence?
Het idee dat woke polarizeert en bruggen verbrandt eerder dan ze te bouwen is niet nieuw [4-7]. Helaas zijn deze pleidooien uitsluitend gebaseerd op filosofische en ideologische argumenten. Er is immers, bij ons weten, geen gegronde psychologische literatuur voorhanden over woke denken en de reacties die het uitlokt. Het blijft momenteel dus gissen of Bart De Wever ons met zijn kruistocht echt zal behoeden voor Amerikaanse toestanden dan wel of de man overkomt als de spreekwoordelijke vis die hij in de bovenstaande metafoor opvoert.

Een tipje van de sluier
Wat zegt de wetenschappelijke literatuur dan wel over woke? Onderzoek dat recent verscheen in de Journal of Interpersonal Violence [8] licht alvast een tipje van de sluier op. De studie, uitgevoerd door door onderzoekers uit Australië en de VS, in samenwerking met onderzoekers van de Universiteit Gent, nam de reacties van mensen op geweld tegen minderheden – een woke thema bij uitstek – onder de loep.

Uitgangspunt van het onderzoek was de sterke stijging van gewelddadige aanvallen op mensen van Aziatische afkomst sedert het begin van de Covid-19 gezondheidsscrisis [9-10]. Voortbouwend op het idee dat alleen een klimaat van maatschappelijke nultolerantie een effectief antwoord kan bieden op dergelijke uitwassen, onderzochten de auteurs van het artikel welke factoren empathie voor de slachtoffers van zulks geweld kunnen bevorderen – en dus een voorkeur voor een strengere bestraffing –, en welke factoren deze kunnen ondermijnen.

In hun sociaalpsychologisch experimenten lieten de onderzoekers telkens hun participanten een krantenartikel lezen over een geweldpleging op een Chinese man door een witte aanvaller. Cruciaal bij dit onderzoek was dat er ook een vragenlijst werd afgenomen naar psychosociale stress, i.e., de mate waarin de participanten zelf psychisch en sociaal geleden hadden door Covid-19 (i.e., verlies van hoop, optimisme en motivatie) en daar stress van hadden ondervonden.

Hoe linkser, hoe meer “banaal wokisme”?
Zoals verwacht, bleken de reacties van de deelnemers gekleurd door hun politieke ideologie: hoe hoger mensen scoorden op rechts-autoritaire trekken, hoe minder empathie zij vertoonden voor het slachtoffer en hoe minder zij ervan overtuigd waren dat het hier om een zogenaamde “hate crime” ging. Deze reacties hingen ook samen met een verminderde roep om een strenge bestraffing van de dader bij rechtse mensen. Op zich een intuïtieve bevinding.

Interessanter echter, was wat er zich aan het andere einde van het politieke spectrum voltrok. Uit de resultaten bleek namelijk ook dat de empathische reacties van linkse participanten (i.e., zij die laag scoorden op rechts-autoritaire trekken) erg afhankelijk waren van de mate waarin zij psychosociale stress ervoeren. Bij proefpersonen die lage stressniveaus rapporteerden, werd de te verwachten link gevonden tussen politieke ideologie en wat je “woke” gedrag zou kunnen noemen: hoe linkser men zichzelf voorstelde, hoe groter de gerapporteerde sensitiviteit ten opzichte van het lijden van het Chinese slachtoffer was (i.e., hogere gerapporteerde empathie, sterkere overtuiging dat het om een hate crime ging en luidere roep om een strenge bestraffing).

Echter, bij mensen met hoge mate van stressniveaus was deze link tussen politieke ideologie en sensitiviteit ten opzichte van het lijden van het slachtoffer volledig afwezig. Met andere woorden, bij hoge niveaus van psychosociale stress werd er geen verschil gevonden tussen de reacties van linkse en rechtse mensen. Meer nog, linkse participanten met hoge stressniveaus reageerden even onverschillig ten opzichte van het lijden van de arme Chinese man als hun rechtse tegenhangers.

Psychosociale stress als “tegengif” voor woke
Moraal van het verhaal? In wezen tonen de resultaten aan dat “woke mensen” alleen woke zijn als ze niet onder stress staan. Als ze moeilijkere tijden doormaken, gedragen ze zich eerder als “niet-woke mensen”. Met andere woorden, woke denken vereist niet alleen motivatie maar ook capaciteit (om zich te kunnen inleven, om stereotypes te onderdrukken, etc.).

Kort samengevat kunnen we dus stellen dat “woken” hard werken is, en dat persoonlijke en omgevingsfactoren bepalen of mensen het kunnen opbrengen om woke te redeneren en te handelen. Misschien ligt de verklaring voor Bart De Wevers uitgesproken afkeer voor woke als “culturele zelfvernietiging” dus wel in de hevige psychosociale stress die de man ervaart als burgemeester van ’t Stad en ’s lands meest drukbevraagde politicus? We kunnen alleen maar raden…

Auteur

Kim Dierckx is als assistent bij de Vakgroep Ontwikkelings-, Persoonlijkheids-, en Sociale Psychologie (Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen) verbonden aan de Universiteit Gent. In het kader van zijn doctoraat hield hij de “super-diverse” samenleving tegen het licht. Specifiek onderzocht hij hoe maatschappelijke instellingen via de toepassing van procedurele rechtvaardigheid sociale harmonie kunnen realiseren in diverse maatschappijen. Zijn huidige onderzoek spitst zich toe op de onderlinge relaties tussen etnisch-culturele minderheden en de factoren die deze verhoudingen op een positieve manier kunnen beïnvloeden.

James Johnson, PhD, is als sociaal psycholoog verbonden aan de Weber Group, en woont en werkt in Fiji. Zijn onderzoek spitst zich toe op in interpersoonlijke conflicten en alle vormen van stereotypen tussen groepen en binnen groepen.

Referenties
[1] ‘Woke dreigt de samenleving aan de rand van een burgeroorlog te brengen, op z’n Amerikaans’. De Standaard, zaterdag 4 maart 2023
[2] ‘Bart De Wever richt pijlen op woke: “Het dreigt onze samenleving naar de rand van een burgeroorlog te brengen”’. Het Nieuwsblad, vrijdag 3 maart 2023
[3] https://www.standaardboekhandel.be/p/over-woke-9789072201720
[4] Van Dijk (2022). Nieuwe strijd voor emancipatie. www.bazarow.com
[5] ‘Over veilige bubbels en censuur’. De Standaard, zaterdag 25 februari 2023]
[6] ‘Mia Doornaert en Dyab Abou Jahjah: ‘Gelukkig blijven we in Vlaanderen gespaard van de grootste woke-waanzin’’’. Knack, 13 juli 2022
[7] Weyns, W. (2022). Wie, wat, woke? Uitgever: Pelckmans
[8] Johnson, .J., Sattler, D., Van Hiel, A., Dierckx, K. , Luo, S., & Vezzali, L. (2022). Violent assault on a Chinese man: COVID-19 psychosocial resource loss diminishes right-wing authoritarianism variability in societal reactions. Journal of Interpersonal Violence. https://doi.org/10.1177/08862605221123301

 

De ironie van sociale vooruitgang

Nu diversiteit in vrijwel alle Europese samenlevingen in de lift zit [1], worden we in stijgende mate geconfronteerd met vragen over kwesties die een etnisch-culturele component bevatten. Hoe staan we tegenover onverdoofd slachten? Mogen kinderen met een migratieachtergrond de taal van hun ouders spreken op de speelplaats van hun school? Kunnen werknemers altijd en overal een hoofddoek dragen op de werkvloer? Wat te doen met standbeelden die op een pijnlijke manier herinneren aan het Europese koloniale verleden? Hoe ver kunnen of willen we gaan met het bevoordelen van individuen die tot een minderheidsgroep behoren?


Hoe sociale vrede en harmonie verzekeren?
Een belangrijke rol in zulke debatten is weggelegd voor maatschappelijke instellingen (e.g., de politieke wereld, de rechterlijke macht, lokale besturen, etc.), want vaak zijn zij het die de uiteindelijke beslissing nemen over zulke etnisch-culturele issues. Dat lijkt niet evident in een maatschappij waarin steeds meer etnisch-culturele groepen leven die elk hun eigen belangen hebben. De actualiteit leert dat één negatieve uitkomst een steekvlam van onbegrip en sociale onrust teweeg kan brengen. Denk bijvoorbeeld maar aan de golf van verontwaardiging – en bijhorende protesten – van joodse en islamitische organisaties toen de Nederlandse Tweede Kamer een verbod op onverdoofd ritueel slachten besprak op 16 juni 2011 [2].
Toch hoeft dit niet altijd zo te zijn. Uit verscheidene onderzoeken die ons lab uitvoerde bij verschillende etnisch-culturele minderheidsgroepen blijkt namelijk dat de procedures die maatschappelijke instanties hanteren wanneer zij zulke issues behandelen, een doorslaggevende rol spelen [3,4]. Wanneer minderheidsleden namelijk het gevoel hebben dat zo’n beslissingen op een eerlijke manier tot stand komen, zijn zij veel meer geneigd om de uitkomst van de beslissing te accepteren zelfs als die in hun nadeel is. Bovendien vonden we dat de perceptie van “procedureel rechtvaardige” maatschappelijke instellingen positieve gevolgen had die verder strekten dan aanvaarding van de beslissing zelf. Minderheidsleden die ervan overtuigd zijn dat maatschappelijke actoren ernaar streven om beslissingen met betrekking tot hun eigen minderheidsgroep op een eerlijke manier te nemen, gaan zich meer betrokken voelen bij het maatschappelijke leven [5], zijn meer geneigd om willekeurige anderen te vertrouwen [6], en staan positiever en gelukkiger in het leven [7]. Het toepassen van “procedurele rechtvaardigheid” door maatschappelijke instellingen lijkt dus een veelbelovende strategie om sociale vrede en harmonie te verzekeren in diverse samenlevingen.


Faire procedures, de doodsteek voor Black Lives Matter?
Dat klinkt als een goednieuwsshow. Zijn er dan echt geen nadelen verbonden aan de toepassing van procedurele rechtvaardigheid op het functioneren van onze maatschappelijke instellingen? Toch wel, zo blijkt uit ander recent onderzoek van ons lab [8]. We bevroegen meer dan 1,000 leden van benadeelde etnisch-culturele minderheidsgroepen met zeer uiteenlopende kenmerken (gaande van Belgen van Turkse en Marokkaanse afkomst, over zwarte Amerikanen tot de erg arme gekleurde Zuid-Afrikanen). Telkens weer vonden we dat, hoe meer minderheidsleden de perceptie koesterden dat de maatschappelijke instellingen in hun regio of land zich engageren om faire beslissingen te nemen ten opzichte van hun minderheidsgroep, hoe minder zij geneigd waren initiatieven te steunen die sociale verandering bevorderen (vb. mee de straat opgaan in een Black Lives Matter betoging, of een petitie tekenen die gelijke rechten eist voor de eigen minderheidsgroep).


De perceptie van sociale vooruitgang
We hadden ook een verklaring voor deze bevreemdende bevinding. Mensen zijn nu eenmaal slecht in het percipiëren van sociale vooruitgang [9]. Zo is vooruitgang vaak traag en gefragmenteerd (i.e., specifiek voor slechts één bepaalde groep, of voor één klein aspect van het maatschappelijk functioneren). Het is bijvoorbeeld niet omdat een zwarte Amerikaan president kan worden van de Verenigde Staten, dat daarom alle sociaaleconomische tegenstellingen tussen zwarte en witte Amerikanen in één klap weggevaagd zijn. Maar onze menselijke geest heeft het moeilijk met dit soort nuances [10]. Onderzoek illustreert dit heel treffend. Als mensen tijdens een experiment gevraagd werd om terug te denken aan de Amerikaanse presidentsverkiezingen van 2008, waren zij vervolgens meer geneigd zijn om de raciale toestand in de Verenigde Staten als rooskleuriger in te schatten [11]. Mensen hebben het dus moeilijk met zich mentaal een beeld te vormen van sociale verandering en dan vooral de nuances die ermee gepaard gaan.
Wij vermoedden dat gelijkaardige misvattingen over sociale verandering een rol speelden in onze eigen studie. Daarom manipuleerden we, in drie nieuwe experimenten, hoe onze participanten (allen leden van gestigmatiseerde etnisch-culturele minderheidsgroepen) aankeken tegen de maatschappelijke instellingen in hun land of regio. Specifiek lieten we één groep participanten een (fake) “wetenschappelijk artikel” lezen waaruit zogenaamd bleek dat de maatschappelijke instellingen in hun land of regio streefden naar faire procedures bij het nemen van beslissingen die relevant waren voor hun etnisch-culturele groep. De andere groep kreeg ook zo’n artikel te lezen, maar hierin werden de maatschappelijke instellingen in hun land of regio voorgesteld als niet geïnteresseerd in het toepassen van faire procedures. Vervolgens bevroegen we de mate waarin onze participanten het gevoel hadden dat zij en andere leden van hun minderheidsgroep zich hoger konden opwerken in hun leven. We peilden ook naar de bereidheid om zich te engageren voor sociale verandering. En wat bleek? De groep die het artikel over faire instellingen las, bleek achteraf minder bereid om zich sociaal te engageren dan de groep die het artikel over onfaire instellingen voorgeschoteld kreeg. De deelnemers aan de studie denken blijkbaar dat wanneer maatschappelijke instellingen fair zijn, er ook vooruitgang is op het vlak van kansen voor sociale mobiliteit. En als de kansen er op vooruit gaan, waarom zou men zich dan nog sociaal engageren voor de eigen minderheidsgroep?


Faire procedures, een stap achteruit?
Wil dit dan zeggen dat we beter het idee kunnen laten varen om sociale vrede te bewaren door faire procedures toe te passen? Helemaal niet. Procedurele rechtvaardigheid mag alleen geen “lege doos” zijn waarachter autoriteiten zich verschuilen om noodzakelijke acties uit de weg te gaan. Alleen met een gerichte combinatie van structurele interventies (bv. het creëren van extra kansen op de arbeidsmarkt) en procedurele hefbomen kunnen we de status van benadeelde etnisch-culturele minderheden echt verbeteren. En dat kan ons dan weer helpen om een meer harmonieuze multiculturele samenleving te realiseren.

Auteur
Kim Dierckx is als assistent bij de Vakgroep Ontwikkelings-, Persoonlijkheids-, en Sociale Psychologie (Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen) verbonden aan de Universiteit Gent. In het kader van zijn doctoraat hield hij de “super-diverse” samenleving tegen het licht. Specifiek onderzocht hij hoe maatschappelijke instellingen via de toepassing van procedurele rechtvaardigheid sociale harmonie kunnen realiseren in diverse maatschappijen. Zijn huidige onderzoek spitst zich toe op de onderlinge relaties tussen etnisch-culturele minderheden en de factoren die deze verhoudingen op een positieve manier kunnen beïnvloeden.

Referenties
[1] Coleman, D. (2013, April 17). Immigration, Population and Ethnicity: The UK in International Perspective. The Migration Observatory. Retrieved from https://migrationobservatory.ox.ac.uk/resources/briefings/immigration-population-and-ethnicity-the-uk-in-international-perspective/
[2] https://nos.nl/artikel/248790-protest-tegen-verbod-ritueel-slachten
[3] Dierckx, K., Valcke, B., & Van Hiel, A. (2020). Do Minorities Perceive Procedural Fairness Merely in Terms of Ethnic Bias Suppression? Evaluation of the Concept of Fairness in Multicultural Conflicts. Journal of Ethnic and Migration Studies, 48, 3344-3364. https://doi.org/10.1080/1369183X.2020.1726733
[4] Dierckx, K, Politi, E., Valcke, B., Van Assche, J., & Van Hiel, A. (2020). The “Ironic” Fair Process Effect: .A Perceived Fair Naturalization Procedure Spurs Anti-Immigration Attitudes Through Increased National Identification Among Naturalized Citizens. Group Processes and Intergroup Relations, 25(2), 379-398. https://doi.org/10.1177/1368430220975480
[5] Valcke, B., Van Hiel, A., Onraet, E., & Dierckx, K. (2020). Procedural fairness enacted by societal actors increases social trust and social acceptance among ethnic minority members through the promotion of sense of societal belonging. Journal of Applied Social Psychology, 50(10), 573-587.
[6] Dierckx, K., Valcke, B., & Van Hiel, A. (2021). The Trickle-Down Effect of Procedural Fairness on Perceptions of Daily Discrimination: How Societal Actors Can Build Social Trust Among Minority Members. European Journal of Social Psychology, 51, 343-359. https://doi.org/10.1002/ejsp.2742
[7] Valcke, B., Van Hiel, A., Van Roey, T., Van De Putte, B., & Dierckx, K. (2020). Societal actors shape collective identities of minorities: Procedural fairness climate effects on identification, subjective well-being and psychological health. Social Justice Research, 33(4), 379-405. https://doi.org/10.1007/s11211-020-00357-6
[8] Dierckx, K., Van Hiel, A., Swart, H., & Valcke, B. (2022). The Irony of Fairness: How Procedural Fairness Climate Perceptions Can Hinder Disadvantaged Group Members’ Support for Social Change. Manuscript under review at Group Processes and Intergroup relations.
[9] Georgeac, O. A., & Rattan, A. (2021). Perceiving progress toward social equality: A model of signals and sense-making. Current Opinion in Psychology, 44, 12-17. https://doi.org/10.1016/j.copsyc.2021.08.012
[10] Greene, S. (2020). Are we there yet? Perceptions of racial progress among racial minorities. Political Science & Politics, 53(4), 685-689. https://doi.org/10.1017/s1049096520000815
[11] Lybarger, J. E., & Monteith, M. J. (2011). The effect of Obama saliency on individual-level racial bias: Silver bullet or smokescreen?. Journal of Experimental Social Psychology, 47(3), 647-652. https://doi.org/10.1016/j.jesp.2010.12.001

 

Social media gebruik in het dagelijkse leven: bron van stress of sociale steun?

Afgelopen jaren ontpopten sociale netwerking sites zich tot ware hubs van connectiviteit. Nooit eerder was het makkelijker om activiteiten van mensen op te volgen over de grenzen van landen, tijdszones en zelfs continenten heen. Al gaat dergelijke online aanwezigheid niet steeds gepaard met gunstige effecten op mentaal welzijn. Dit doet de vraag rijzen onder welke omstandigheden social media gebruik helpend kan zijn, of eerder gepaard gaat met een verminderd functioneren.

Gebruik van social media onder de loep genomen
Anno 2023 hebben ‘social media’ – zoals Facebook, Instagram of TikTok en bijhorende instant messaging diensten – een centrale plaats verworven in het dagelijks leven, en het lijkt er op dat deze daar nog even zullen blijven. In België wordt het aandeel social media gebruikers in 2023 dan ook geschat op maar liefst 10.31 miljoen (1). Daarbovenop is social media gebruik goed voor een aanzienlijk deel van onze dagelijkse schermtijd. Het zal dus niet verbazen dat afgelopen jaren heel wat onderzoek gevoerd werd naar eventueel ongewenste effecten van social media gebruik.

Zo wijzen verschillende studies op een negatieve impact van social media gebruik op psychologisch welbevinden. Denk daarbij bijvoorbeeld aan geobserveerde verbanden tussen social media gebruik, en in het bijzonder het passief consumeren van informatie op social media platformen, en verhoogde depressieve-, stress- of angstklachten, of de ontwikkeling van een negatieve lichaamsbeleving (2,3,4,5). Andere studies suggereren dan weer gunstige effecten van social media gebruik, waaronder de mogelijkheid tot de uitbouw van een ondersteunend sociaal netwerk (5,6). Daarbij zijn er sterke verschillen tussen studies inzake geobserveerde effecten van social media gebruik, wat een eenduidig antwoord omtrent de relatie tussen social media gebruik en psychologisch welbevinden bemoeilijkt. Dit is mede het gevolg van een te enge focus binnen onderzoek op de vraag of er een relatie is tussen beide constructen, eerder dan hoe we deze relatie kunnen begrijpen (7). Daarbij werd tot op heden met name onderzoek gedaan naar de impact van intensiteit van (verschillende vormen van) social media gebruik, terwijl de rol van context in het verklaren van deze relatie eerder onderbelicht bleef.

ContextMatters: Contextfactoren bepalen mee de impact van social media gebruik

Ons recent onderzoek (8) ging na in welke mate social media gebruik bijdraagt tot (dis)functioneren én of contextfactoren hier een rol in spelen. Hiertoe maakten we gebruik van een bijzondere situatie, namelijk de periode van lockdown tijdens de eerste golf van de COVID-19 pandemie. Tijdens deze periode waren heel wat mensen omwille van de toen geldende fysieke distancing maatregelen aangewezen op social media om het contact met hun naasten te onderhouden. Daarnaast gebruikten heel wat mensen social media om geïnformeerd te blijven over de op dat moment geldende COVID-19 maatregelen en de mate van besmettingen.

1433 deelnemers uit het Verenigd Koninkrijk voltooiden vragenlijsten omtrent hun gebruik van social media en indicatoren van (dis)functioneren, waaronder ervaren steun, levenskwaliteit, eenzaamheid en ernst van angst-, depressieve- en stressklachten. Om zicht te krijgen op de rol van contextfactoren gingen we na in welke mate het complexe samenspel tussen deze variabelen beïnvloed werd door zaken zoals woonsituatie (bijv. of iemand al dan niet alleen woonde tijdens de lockdown), werksituatie (bijv. of iemand het huis nog mocht verlaten voor professionele redenen), alsook COVID-19 status (bijv. of men al dan niet geïnfecteerd was door COVID-19). Een andere factor die we in rekening brachten, was of men al dan niet tot een risicogroep behoorde voor het ontwikkelen van complicaties ten gevolge van COVID-19.

Onze bevindingen tonen aan dat de unieke associaties tussen gebruik van social media en (dys)functioneren verschilden naargelang COVID-19 status en woonsituatie. Daarbij bevestigen onze resultaten potentieel gunstige én ongunstige effecten van gebruik van social media, beiden met name voor individuen die niet geïnfecteerd waren met COVID-19. Zo observeerden we bijvoorbeeld dat meer intensief gebruik van social media tijdens de lockdown gepaard ging met verhoogde angst voor besmetting met COVID-19 en bijhorende negatieve gevolgen. Tevens vonden we verbanden tussen verschillende vormen van social media gebruik, depressieve klachten en ervaren stress. Tegelijkertijd ging social media gebruik echter ook gepaard met meer ervaren steun vanuit het sociale netwerk.


Social media bleek de grootste rol te spelen bij niet-geïnfecteerde individuen die alleen woonden. Uniek voor deze populatie was dat gebruik van social media om geconnecteerd te blijven direct bijdroeg tot een verhoogde levenskwaliteit. Dit wijst op de potentieel gunstige rol van social media om connecties te onderhouden met anderen wanneer er beperkte mogelijkheden zijn tot echte sociale interactie (bijv. wanneer men fysiek afstand moest houden). Binnen deze groep waren mate van sociale steun en eenzaamheid tevens sterker gerelateerd aan depressieve klachten.

Conclusie
Onze studie benadrukt dat de context waarin mensen zich bevinden van belang is om zowel de positieve als negatieve gevolgen van social media gebruik te verklaren. Zo leken in het voorbeeld van de COVID-19 pandemie een aantal van de veronderstelde gunstige effecten van social media gebruik met name voorbehouden voor wie alleen woonde (8). Het belang van context biedt een mogelijke verklaring voor eerdere inconsistente onderzoeksbevindingen, en illustreert dat social media zowel een potentiële bron van stress kan vormen, alsook dienst kan doen als een mogelijke hulpbron (9). Willen we beter zicht krijgen op hoe social media ons functioneren beïnvloedt, dan dienen we bijgevolg verder te gaan dan het louter verkennen van de rol van intensiviteit en soort social media gebruik, en meer aandacht te spenderen aan (persoonlijk) relevante contextfactoren. We hoeven die smartphone op basis van huidige literatuur dus nog niet volledig aan de kant te leggen! Wel is het goed om alvast even te reflecteren over wanneer en onder welke omstandigheden social media gebruik voor jou een steun betekent of je net stress geeft.

Auteur
Kristof Hoorelbeke werkt als docent aan de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen van UGent. Ernst Koster is hoogleraar aan dezelfde faculteit. Beiden zijn daarnaast tevens klinisch werkzaam als gedragstherapeut.

Contactgegevens
Prof. dr. Kristof Hoorelbeke
Vakgroep Experimenteel-Klinische en Gezondheidspsychologie
Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, UGent
Henri-Dunantlaan 2, 9000 Gent
Kristof.Hoorelbeke@UGent.be

Referenties

  1. Statista (2022). Number of social network users in Belgium from 2018 to 2027. Retrieved from https://www.statista.com/statistics/568866
  2. Faelens, L., Hoorelbeke, K., Cambier, R., van Put, J., Van de Putte, E., De Raedt, R., & Koster, E.H.W. (2021). The relationship between Instagram use and indicators of mental health: A systematic review. Computers in Human Behavior Reports, 4, 100121. doi: 10.1016/j.chbr.2021.100121
  3. Saiphoo, A.N., & Vahedi, Z. (2019). A meta-analytic review of the relationship between social media use and body image disturbance. Computers in Human Behavior, 101, 259-275. doi: 10.1016/j.chb.2019.07.028
  4. Yoon, S., Kleinman, M., Mertz, J., & Brannick, M. (2019). Is social network site usage related to depression? A meta-analysis of facebook-depression relations. Journal of Affective Disorders, 248, 65-72. doi: 10.1016/j.jad.2019.01.026
  5. Appel, M., Marker, C., & Gnambs, T. (2020). Are social media ruining our lives? A review of meta-analytical evidence. Review of General Psychology, 24, 60-74. doi: 10.1177/1089268019880891
  6. Liu, D., Ainsworth, S.E., & Baumeister, R.F. (2016). A meta-analysis of social networking online and social capital. Review of General Psychology, 20, 369-291. doi: 10.1037/gpr0000091
  7. Kross, E., Verduyn, P., Sheppes, G., Costello, C.K., Jonides, J., & Ybarra, O. (2021). Social media and well-being: Pitfalls, progress, and next steps. Trends in Cognitive Sciences, 25, 55-66. doi: 10.1016/j.tics.2020.10.005
  8. Hoorelbeke, K., Faelens, L., De Raedt, R., & Koster, E.H.W. (2023). #ContextMatters! A network tree approach to model the link between social media use and well-being. Computers in Human Behavior Reports, 100269. doi: 10.1016/j.chbr.2023.100269
  9. Wolfers, L.N, & Utz, S. (2022). Social media use, stress, and coping. Current Opinion in Psychology, 45, 101305. doi: 10.1016/j.copsyc.2022.101305
 

Geloven mensen dat je te rijk kan zijn?

Een groep van 165 inwoners uit Olmen en omgeving won begin december het astronomische bedrag van bijna 143 miljoen euro met de Europese loterij Euromillions (1). In dit kleine Kempische dorpje moeten toch de gelukkigste mensen ter wereld wonen, zou je dan denken!
Uit reacties die de media de volgende dag sprokkelden bij de winnaars bleek echter dat de waarheid genuanceerder is. Alhoewel de meerderheid van de ondervraagden te kennen gaf dat zij inderdaad euforisch waren, waren er ook anderen die er wat minder vrolijk, ja, zelfs beteuterd bijliepen. Zo liet één vrouw optekenen dat ze met gemengde gevoelens haar prijs ontving (“Ik ben blij, maar ook niet blij’”), en een andere jonge vrouw zei zelfs onverholen dat het vooruitzicht plots miljonair te zijn haar bang maakte (“ik weet niet of ik dit wel wou”) (2).


Had je 10 miljoen…
Meer geld maakt niet gelukkiger, bleek reeds meermaals uit onderzoek (3-6). Een Zweedse studie toonde overtuigend aan dat een grotere pot geld winnen wel tot een beter leven leidt voor lotto winnaars (vergeleken met niet-winnaars), maar niet per se tot het ervaren van meer geluk (7). Nu blijkt uit recent onderzoek van ons lab dat mensen ook niet noodzakelijk verwachten gelukkiger te worden na het winnen van gigantische sommen geld (8). Het idee van onze studie ontstond eigenlijk bij een online bevraging waarin we peilden naar “hoeveel geld mensen zouden willen winnen in een loterij”, en waarbij er expliciet werd gezegd dat er geen limiet was (behalve al het geld van de wereld). Hoewel we uiteraard een grote verscheidenheid aan bedragen registreerden, waren twee opvallende trends het vermelden waard. Ten eerste kwam het “bescheiden” bedrag van 10 miljoen naar voren als het meest “optimale bedrag” – ondanks dat het hier om een open vraag ging en men dus met de meest krankzinnige bedragen kon afkomen. Ten tweede werden absurd hoge bedragen zoals een gogol (i.e., het getal 1 gevolgd door 100 nullen) slechts door enkelingen aangehaald. Tegen onze verwachtingen in bleven onze deelnemers dus opvallend bescheiden en met beide voetjes op de grond.


De homo economicus versus de homo psychologicus
Om deze contra-intuïtieve bevinding – dat mensen bij vrije keuze tussen astronomische en “bescheidenere” bedragen eerder geneigd zouden zijn om voor de laatste optie te gaan – verder uit te spitten, maakte we gebruik van verschillende onderzoeksmethoden. In een tweede studie vroegen we onze participanten, in een zogenaamd gedachtenexperiment, zich in te beelden dat ze de lotto gewonnen hadden. Vervolgens legden we hen een aantal bedragen voor die zij dan moesten beoordelen op een schaal van 1 = “ik zou er helemaal niet gelukkig van worden” tot “7 = ik zou er dolgelukkig van worden”. Ook in deze studie verwachtten de deelnemers zich het gelukkigst te zullen voelen bij het winnen van een pot van 10 miljoen GBP (participanten waren inwoners van het Verenigd Koninkrijk). Op zich zeker geen onaardig bedrag, maar een peulenschil in vergelijking met sommige van de andere bedragen die we hen voorschotelden – om een idee te geven, de hypothetische geldsommen liepen op tot 10 triljoen!
In een derde studie deelden we onze participanten at random in 5 groepen of “condities” in. In de eerste conditie moesten mensen zich inbeelden dat ze 1000 GBP hadden gewonnen in een fictieve loterij, in een tweede conditie was dat bedrag 1 miljoen, in de derde conditie 10 miljoen, in de vierde conditie 100 miljoen, en 10 triljoen in de vijfde conditie. Dus, het enige verschil tussen deze groepen was het hypothetisch gewonnen bedrag. Wat bleek? In de 10 miljoen conditie rapporteerden mensen meer verwacht geluk dan in alle andere condities, en verwacht geluk daalde zelfs opnieuw als we naar de condities keken met de hogere bedragen (100 miljoen en honderd triljoen).


In twee finale experimenten, tenslotte, deden we nog een laatste test om de “10 miljoen preferentie” na te gaan. Die bestond simpelweg uit het presenteren van alle mogelijke combinaties van paren sommen geld, en de participanten moesten dan per paar expliciet aanduiden bij welk van de twee bedragen zij verwachtten zich gelukkiger te voelen (vb. “Bij welk gewonnen bedrag zou je het gelukkigst zijn,10 miljoen of 10 triljoen?”). Het voordeel van die laatste methode is dat je daar dan statistische technieken op kan los laten die berekenen wat het “ideale bedrag” is voor jou, ofwel jouw meest geprefereerde bedrag ten opzichte van alle andere bedragen. En ook in deze studies vonden we een duidelijke gemiddelde preferentie voor een lottowinst van 10 miljoen .


Samengevat doorprikken onze resultaten dus de mythe van de “homo economicus” (geld als primaire drijfveer) en herstellen ze de “homo psychologicus” in ere (die geld met mate wil, en die zich durft te laten leiden door intuïtievere zaken, zoals de volkse wijsheid dat er zoiets bestaat als “te veel van het goede”).


One size fits all?
Echter, die laatste stelling moeten we toch een beetje nuanceren. Het klopt inderdaad dat we, over studies heen, een gemiddeld patroon vonden gekenmerkt door 10 miljoen als het “magische getal” (en dus van een soort “te veel van het goede” zienswijze onder de participanten). Echter, we vonden ook nog evidentie voor het bestaan van twee andere subgroepen. De eerste subgroep zouden we kunnen omschrijven als de “homo psychologicus beta”: deze participanten hadden inderdaad een soort “optimale” lotto winst in gedachte waarvan ze aannamen dat grotere bedragen hen minder gelukkig zouden maken, maar dit ideale bedrag lag wel aanzienlijk hoger dan bij de homo economicus (nl. een toch al wat minder bescheiden 50 miljoen GBP). De laatste subgroep, ten slotte, verwachtte schijnbaar dat hun ervaren geluk zou blijven stijgen met de hoeveelheid geld die men won. Met andere woorden, deze groep vertoonde een rechtlijnig stijgende relatie tussen ingebeelde lottowinst en verwacht geluk, en dacht dus als een volleerd “homo economicus”.


Moraal van het verhaal? Er is niet één “magic number”, maar meerdere. Dat impliceert dus ook dat de homo economicus en de homo psychologicus elkaar helemaal niet uitsluiten, het zijn gewoon overtuigingen die spelen bij verschillende segmenten van de bevolking. En ook, dat het misschien geen kwaad kan om voor jezelf eens op voorhand mentaal te simuleren dat je de lotto zou winnen wanneer je meespeelt, en waar jouw optimale bedrag dan lijkt te liggen. Achteraf gezien had dat een heel nuttige oefening kunnen zijn voor sommige van de winnaars in Olmen.

Auteurs
Tessa Haesevoets is als postdoctoraal onderzoeker verbonden aan de Vakgroep Ontwikkelings-, Persoonlijkheids-, en Sociale Psychologie (Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen) en de Vakgroep Bestuurskunde en Publiek Management (Faculteit Economie en Bedrijfskunde) van de Universiteit Gent. Tijdens haar doctoraat onderzocht ze welke strategieën effectief kunnen zijn om gebroken vertrouwen terug te herstellen. Haar huidig onderzoek spitst zich toe op de veranderende lokale democratie.


Kim Dierckx is als assistent bij de Vakgroep Ontwikkelings-, Persoonlijkheids-, en Sociale Psychologie (Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen) verbonden aan de Universiteit Gent. In het kader van zijn doctoraat hield hij de “super-diverse” samenleving tegen het licht. Specifiek onderzocht hij hoe maatschappelijke instellingen via de toepassing van procedurele rechtvaardigheid sociale harmonie kunnen realiseren in diverse maatschappijen. Zijn huidige onderzoek spitst zich toe op de onderlinge relaties tussen etnisch-culturele minderheden en de factoren die deze verhoudingen op een positieve manier kunnen beïnvloeden.

Bronnen
[1] https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2022/12/06/euromillions-belga/
[2] De Standaard (8-12-2022). ‘Miljonair of niet, ik moet nog naar het containerpark vanavond’
[3] Brickman, P., Coates, D., & Janoff-Bulman, R. (1978). Lottery winners and accident victims: Is happiness relative? Journal of Personality and Social Psychology, 36, 917– 927. https://doi.org/10.1037/0022-3514.36.8.917
[4] Nisslé, S., & Bschor, T. (2002). Winning the jackpot and depression: Money cannot buy happiness. International Journal of Psychiatry in Clinical Practice, 6, 183–186. https://doi.org/10.1080/136515002760276144
[5] Lutter, M. (2007). Book Review: Winning a lottery brings no happiness! Journal of Happiness Studies, 8, 155–160. https://doi.org/10.1007/s10902-006-9033-2
[6] Raschke, C. (2019). Unexpected windfalls, education, and mental health: Evidence from lottery winners in Germany. Applied Economics, 51, 207–218. https://doi.org/10.1080/00036846.2018.1494813
[7] De Standaard (29-08-2018). Nee, geld maakt niet gelukkig.
[8] Haesevoets, T., Dierckx, K., & van Hiel, A. (2022). Do people believe that you can have too much money? The relationship between hypothetical lottery wins and expected happiness. Judgment and Decision Making, 17(6), 1129-1254.

 

Virtueel aangestaard: de invloed van een virtueel publiek op taakprestatie, leren en stress

Het is eindelijk zo ver: na maanden repeteren speelt het theatergezelschap voor een uitverkochte zaal. Dennis voelt meteen de kick wanneer hij in de schijnwerpers staat en overtreft zichzelf. Kim daarentegen verstijft bij het zien van de volle zaal en struikelt over zowat elke zin. Herkenbaar? Hoe denk je dat je zelf zou reageren wanneer alle ogen op jou zijn gericht? En maakt het verschil of je ‘in het echt’ op een podium staat, of op een virtuele manier met behulp van de nieuwste technologie?

Al meer dan een eeuw geleden stelden wetenschappers vast dat mensen beïnvloed worden door de aanwezigheid van toeschouwers wanneer ze een taak uitvoeren. Doorgaans stijgt onze stress in het bijzijn van een publiek. Ook worden we over het algemeen beter in het uitvoeren van makkelijke taken, maar slechter in het uitvoeren van moeilijke en nieuwe taken wanneer we deze uitvoeren voor een publiek.

Een interessant verschil met 100 jaar geleden is echter dat de opkomst van nieuwe technologie zoals virtual reality (VR) het mogelijk maakt om taken te oefenen en uit te voeren in een virtuele wereld met virtuele toeschouwers. In plaats van elke avond in de keuken teksten te herhalen, zouden Dennis en Kim bijvoorbeeld een VR-bril kunnen opzetten en zich in een uitverkocht theater kunnen wanen. Maar zouden deze virtuele toeschouwers ook een gelijkaardig effect hebben in vergelijking met een echt publiek? Dat wilden we testen in onze studie.

De impact van het horen en zien van een virtueel publiek

In onze studie kregen de deelnemers acht bollen te zien in VR. Deze bollen lichtten een voor een op, en de taak was om de oplichtende bol zo snel en juist mogelijk aan te raken met een van de controllers. Aangezien de bollen steeds in terugkerende patronen oplichtten, konden deelnemers de volgordes aanleren. Taakprestatie maten we op basis van reactiesnelheid en het aantal fouten, en het aanleren maten we door naar de evolutie in reactiesnelheid en het aantal fouten doorheen de taak te kijken.

Ook het ervaren van stress brachten we in kaart via zelfrapportage en fysiologische metingen (namelijk pupilgrootte en hartslag). De deelnemers voerden de taak uit in een lege virtuele ruimte of in de aanwezigheid van een virtueel publiek. We verwachtten dat mensen meer stress zouden ervaren en dat ze het moeilijker zouden hebben met het leren en uitvoeren van de nieuwe taak in de aanwezigheid van het virtuele publiek. Verder waren er tijdens de taak ofwel omgevingsgeluiden (bv. een printer) ofwel menselijke geluiden (bv. hoesten) te horen. Aangezien de menselijke geluiden zorgen voor een extra hint naar de aanwezigheid van het virtuele publiek, vermoedden we dat het effect van een virtueel publiek op taakprestatie, leren en stress meer uitgesproken zou zijn bij het horen van de menselijke geluiden.

In tegenstelling tot voorgaand onderzoek met een echt publiek, werden taakprestatie en leren niet beïnvloed door de aanwezigheid van het virtuele publiek. Deelnemers gaven wel aan meer stress te ervaren wanneer ze de taak moesten uitvoeren voor een virtueel publiek. De fysiologische stressmetingen ondersteunden deze bevinding slechts gedeeltelijk. Waar hartslag niet beïnvloed werd door het virtuele publiek, was de pupil groter in het bijzijn van de virtuele toeschouwers. Een belangrijke kanttekening is echter dat een vergroting van de pupil niet enkel veroorzaakt kan worden door hogere stressniveaus, maar ook door een donkerdere omgeving. Vervolgonderzoek moet daarom uitwijzen of dergelijke veranderingen in pupilgrootte ook terug te vinden zijn onder gecontroleerde lichtomstandigheden. Tot slot had het laten horen van omgevingsgeluiden of menselijke geluiden geen invloed op de resultaten.

Hoe realistisch is VR?

Waarom worden effecten van een echt publiek op taakprestatie en leren niet teruggevonden met een virtueel publiek? Een mogelijke verklaring is dat mensen zich ervan bewust zijn dat de virtuele toeschouwers hen toch niet kunnen beoordelen. Anderzijds kan het zijn dat de kwaliteit van de virtuele omgeving niet overtuigend genoeg was. Voorgaand onderzoek vond namelijk enkel een invloed op taakprestatie wanneer deelnemers het virtuele publiek realistisch vonden. Deelnemers aan de huidige studie beoordeelden het virtuele publiek echter als slechts matig realistisch. Gezien de continue verbeteringen in de kwaliteit van VR, is het dus mogelijk dat effecten van een virtueel publiek op taakprestatie en leren wel gevonden worden in toekomstige studies die een meer realistische VR-ervaring kunnen bieden.

Wordt vervolgd?

Deelnemers aan onze huidige studie gaven aan meer stress te ervaren wanneer ze een taak uitvoerden voor een virtueel publiek. Dit was echter niet het geval voor alle fysiologische stressmetingen: de pupilgrootte nam toe maar de hartslag niet. Verder vonden we geen verschillen in taakprestatie of leren wanneer de taak uitgevoerd werd met of zonder een virtueel publiek. Toekomstig onderzoek moet uitwijzen of een meer realistisch virtueel publiek wel een invloed kan hebben op taakprestatie en leren. En jij, hoe denk je dat je zelf zou reageren wanneer alle virtuele ogen op jou zijn gericht?

Auteur

Lune Coorevits behaalde haar diploma Theoretische en Experimentele Psychologie aan de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (UGent). Ze ontving de Best Internship Award voor het onderzoek dat ze uitvoerde tijdens haar stage bij imec-mict-UGent.

Bronnen


Bond, C. F., & Titus, L. J. (1983). Social facilitation: A meta-analysis of 241 studies. Psychological Bulletin, 94(2), 265–292. https://doi.org/10.1037/0033-2909.94.2.265
Durnez, W., Bombeke, K., Joundi, J., Zheleva, A., Cracco, E., Copman, F., Brass, M., Saldien, J., & De Marez, L. (2020). Fake people, real effects: The presence of virtual onlookers can impair performance and learning. In J. Y. C. Chen & G. Fragomeni (Eds.), Virtual, augmented and mixed reality. Design and interaction (pp. 440–452). Springer. https://doi.org/10.1007/978-3-030-49695-1_29
Strojny, P. M., Dużmańska-Misiarczyk, N., Lipp, N., & Strojny, A. (2020). Moderators of social facilitation effect in virtual reality: Co-presence and realism of virtual agents. Frontiers in Psychology, 11, Article 1252. https://doi.org/10.3389/fpsyg.2020.01252

 

Waarom zwarte senatoren niet per se pro immigratie zijn

Dit is het levensverhaal van Toni, inwoner van het Italiaanse Spirano en directeur van een klein IT-bedrijfje. In 1993 trok Toni de lokale politiek in en werd gemeenteraadslid in zijn dorp voor de Lega Nord, de beruchte Italiaanse uiterst-rechtse anti-immigratie partij. Partijleider Matteo Salvini zelf droeg hem meer dan een decennium later aan om de harde lijn van de partij inzake migratie te mee te helpen uitzetten, en voerde hem in 2014 ook op als senator. Sindsdien kom je hem regelmatig tegen op partijbijeenkomsten met een grote affiche met daarop “STOP DE INVASIE”. O ja, belangrijk detail: senator Toni is zwart, en zelf afkomstig uit Nigeria [1].

Neen tegen de kinderen van buitenlanders
De volledige naam van Toni is namelijk Toni Chike Iwobi; en hij werd geboren op 26 april 1955 in het Nigeriaanse Gusau. In de jaren 70 trok hij naar Italië om er te studeren, maar bleef er uiteindelijk hangen. Hij richtte er een bedrijf op, stichtte er een gezin, en verwierf uiteindelijk ook de Italiaanse nationaliteit. En, last but not least, sinds 1993 is hij dus een uithangbord voor de Lega Nord en zelf ook niet vies van krasse uitspraken over migratie [2]. Enkele jaren geleden kreeg hij het aan de stok met voetballer Mario Balotelli – zelf zwart en Italiaan. Die laatste nam het Iwobi kwalijk dat hij tegen wetsvoorstellen had gestemd die het voor in Italië geboren kinderen van buitenlandse ouders makkelijker zouden maken om de Italiaanse nationaliteit te verwerven. “Waarom zouden de kinderen van buitenlanders zomaar Italiaan mogen worden? Dat is helemaal niet eerlijk”, had Iwobi opgeworpen [3].


Incorporatie en afkeer voor migratie
Het zal vreemd klinken, maar senator Iwobi is niet de enige Europeaan met een migratieachtergrond die er zo over denkt. In de migratieliteratuur duikt enkele jaren geleden het “incorporation effect” op. Deze term verwijst naar de vaststelling dat wanneer immigranten de nationaliteit van hun nieuwe thuisland verwerven – en met andere woorden “genaturaliseerd” worden – zij de neiging vertonen om hun politieke overtuigingen in overeenstemming te brengen met de nationale meerderheidsgroep [4-5]. In landen waar (extreem-)rechts in het zadel zit – zoals het geval is in het Italië van senator Iwobi – houdt dat dus onder meer een afkeer voor illegale immigratie en een negatieve kijk op de multiculturele samenleving in.


It’s the procedure, stupid!
Alhoewel dit zogenaamde “incorporation effect” gerepliceerd werd in meerdere landen en relatief goed gedocumenteerd is, hebben wetenschappers nog geen sluitende psychologische verklaring gevonden voor dit bizarre verschijnsel. Wat zet mensen aan om negatief te denken en te handelen tegen het belang in van een groep waar zij tot voor kort nog “officieel” deel van uitmaakten? Recent onderzoek van ons lab suggereert dat één van de drijfveren van dit gedrag wel eens de naturalisatieprocedure zelf zou kunnen zijn. We bevroegen namelijk een grote groep recent genaturaliseerde burgers in Zwitserland. Ter info, het Zwitserse naturalisatieproces is één van de langste en strengste in Europa, en deze procedure wordt dan ook geacht symbool te staan voor de op zijn zachtst gezegd sceptische houding van het Zwitserse volk. Dat maakt Zwitserland dus, vanuit sociaalpsychologisch perspectief, een context die bij uitstek geschikt is om het “incorporation effect” verder te onderzoeken. Uit onze bevraging bleek dat, hoe fairder onze respondenten de naturalisatieprocedure percipieerden, hoe meer zij geneigd waren er een negatieve kijk op immigratie op na te houden (e.g., meer steun voor restrictieve wetten, etc.) – en dus, hoe meer zij het “incorporation effect” vertoonden [6].

Om deze op het eerste gezicht bevreemdende bevinding te verklaren, moeten we teruggrijpen naar een wat in de wetenschappelijke literatuur bekendstaat als het “fair process effect”. Dit heeft betrekking op de observatie dat wanneer mensen een beslissing evalueren, zij hierbij evenzeer de beslissingsprocedure in rekening nemen als de uitkomst. Wanneer we namelijk het gevoel hebben dat beslissingen op een eerlijk manier tot stand komen, zijn we veel meer geneigd om de uitkomst van de beslissing te accepteren – zelfs als die in ons nadeel is. Bovendien zal wie zich fair behandeld voelt door een autoriteit, niet alleen de banden aanhalen met die autoriteit zelf, maar ook met de groep waar de autoriteit symbool voor staat [7-8]. Toegepast op de naturalisatiecontext – waar de beslissende autoriteiten de overheid, of “het gastland”, representeren – kunnen we dus verwachten dat de perceptie van een faire naturalisatieprocedure positief afstraalt op het gastland. Of, in psychologie jargon, de perceptie van een faire naturalisatieprocedure verhoogt de “identificatie” met het gastland.


De één zijn brood…
Dat is allemaal goed en wel, maar er is dus ook een keerzijde aan de medaille. Want, zo toont de sociale psychologie aan, betrokkenheid en verbondenheid met één groep gaat nu eenmaal vaak ten koste van hoe men staat ten opzichte van andere groepen waar men geen deel van is [9]. Met andere woorden, bij onze genaturaliseerde Zwitserse burgers ging die identificatie met het gastland deels gepaard met een verminderde betrokkenheid bij de sociale groep waar ze sinds de naturalisatie (officieel) geen deel meer van uitmaakten, namelijk het bevolkingssegment van niet-genaturaliseerde immigranten. En die verminderde betrokkenheid verklaarde dus deels hun verharde kijk op migratie.

Wil dit dan zeggen dat faire naturalisatieprocedures in se slecht zijn en moeten vermeden worden? Helemaal niet. We mogen tenslotte niet vergeten dat er eveneens een positieve noot aan ons verhaal zit, namelijk dat door zulke procedures de banden tussen het gastland (i.e., de “traditionele” inwoners) en de “nieuwe” burgers worden aangehaald. Alleen tonen onze resultaten spijtig genoeg aan dat faire procedures, gecombineerd met een enge kijk op migratie, ook tot minder mooie resultaten kan leiden. Zo kunnen ze ook de relaties tussen genaturaliseerde burgers en etnisch-culturele minderheidsgroepen verzuren.

Auteur
Kim Dierckx is als assistent bij de Vakgroep Ontwikkelings-, Persoonlijkheids-, en Sociale Psychologie (Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen) verbonden aan de Universiteit Gent. In het kader van zijn doctoraat hield hij de “super-diverse” samenleving tegen het licht. Specifiek onderzocht hij hoe maatschappelijke instellingen via de toepassing van procedurele rechtvaardigheid sociale harmonie kunnen realiseren in diverse maatschappijen. Zijn huidige onderzoek spitst zich toe op de onderlinge relaties tussen etnisch-culturele minderheden en de factoren die deze verhoudingen op een positieve manier kunnen beïnvloeden.


Referenties
[1] Toni Iwobi, The Black Face of Italy’s Far-Right. (2018, March 8) The Guardian. Retrieved from https://today.rtl.lu/news/world/1147144.html
[2] https://www.knack.be/nieuws/wereld/maak-kennis-met-toni-iwobi-de-italiaanse-anti-immigratie-immigrant/
[3] https://www.bbc.com/news/world-europe-43315686
[4] Kolbe, M., & Crepaz, M. M. (2016). The Power of Citizenship: How immigrant Incorporation Affects Attitudes Towards Social Benefits. Comparative Politics, 49(1), 105-123. https://doi.org/10.5129/001041516819582937
[5] Just, A., & Anderson, C. J. (2015). Dual Allegiances? Immigrants’ Attitudes toward Immigration. The Journal of Politics, 77(1), 188-201. https://doi.org/10.1086/678388
[6] Dierckx, K., Politi, E., Valcke, B., Van Assche, J., & Van Hiel, A. (2022). The “ironic” fair process effect: A perceived fair naturalization procedure spurs anti-immigration attitudes through increased host national identification among naturalized citizens. Group Processes & Intergroup Relations, 25(2), 379-398. https://doi.org/10.1177/1368430220975480
[7] De Cremer, D., & Van Knippenberg, D. (2002). How Do Leaders Promote Cooperation? The Effects of Charisma and Procedural Fairness. Journal of Applied Psychology, 87(5), 858-866. https://doi.org/10.1037//0021-9010.87.5.858
[8] Lind, E. A., & Tyler, T. R. (1988). The Social Psychology of Procedural Justice. New York, NY: Plenum. https://doi.org/10.1007/978-1-4613-3087-5_2
[9] Tajfel, H., & Turner, J. (1979). An Integrative Theory of Intergroup Conflict. In: W. Austin and S. Worchel (Eds.), The Social Psychology of Intergroup Relations (pp. 33-47). Montery, CA: Brookes-Cole.

 

Je depressie de baas? Cognitieve training vermindert hervalrisico

Robuust herstellen van depressie is een belangrijke uitdaging. Recente bevindingen tonen aan dat cognitieve training een interessante strategie is om het risico op het heroptreden van een depressie te reduceren. Maar wat weten we juist over dergelijke vorm van training en waarom zou zoiets interessant kunnen zijn als je in het verleden een depressie hebt meegemaakt?

Kwetsbaarheid voor (heroptredende) depressie: De rol van verstoorde cognitieve processen
Bij ‘depressie’ denkt men typisch aan de aanwezigheid van een aanhoudende negatieve stemming en/of het verlies van interesse in zaken die eerder als positief ervaren werden. Een relatief onderbelicht – maar daarvoor niet minder belangrijk – aspect van depressie is dat dit vaak gepaard gaat met heel wat cognitieve moeilijkheden. Zo wijzen overzichtsartikelen op de aanwezigheid van significante verstoringen in executieve functies bij depressie, waaronder verstoorde aandacht- en werkgeheugenprocessen (1). Deze staan het nastreven van dagelijkse doelen en activiteiten in de weg. Dit uit zich mogelijks in ervaren moeilijkheden om de aandacht bij gesprekken of andere taken te houden. Je bent bijvoorbeeld niet langer in staat om een gesprek of tv-programma te volgen, of een boek te lezen. Je hoofd voelt daarbovenop ‘vol’ negatieve gedachten, waarbij je er niet in slaagt om je aandacht hiervan los te koppelen. Het spreekt voor zich dat dit alles in sterke mate bijdraagt tot een negatieve stemming.

Ondanks de beschikbaarheid van effectieve psychologische en medicamenteuze behandelingen voor depressie, blijven heel wat mensen na het opklaren van een depressieve episode kampen met gelijkaardige klachten (2). Bovendien vormen deze bij uitstek een bron van hinder in het dagelijkse leven (3). Cognitieve klachten staan namelijk het (her)opnemen van activiteiten op verschillende levensdomeinen in de weg (bijv. op de werkvloer), of maken deze bijzonder uitdagend. Daarnaast verhogen ze de kans op het vastlopen in gepieker. Zo vormen cognitieve klachten een belangrijke voorspeller voor het heroptreden van depressie (4). Daarbovenop nemen deze klachten vaak toe naarmate men meer depressieve episoden heeft meegemaakt (5), wat een toenemende kwetsbaarheid voor depressie inhoudt. Een belangrijke vraag is dus wat je zelf kunt ondernemen om bij (gedeeltelijk) herstel van een depressie die cognitieve kwetsbaarheid aan te pakken? Een recent ontwikkelde en uiterst beloftevolle optie is ‘mentale fitness’ (werkgeheugentraining).


Train je brein en voorkom herval in depressie
Recent onderzoek toont namelijk aan dat aandacht- en werkgeheugenprocessen getraind kunnen worden aan de hand van gerichte computertaken. Het herhaaldelijk uitvoeren van dergelijke taken heeft bijvoorbeeld een gunstig effect op cognitief functioneren, depressief gepieker en depressieve klachten (6). Een belangrijke vraag is echter of dergelijke training tevens de kans op het heroptreden van een depressie kan verkleinen?

Om deze vraag te beantwoorden, hebben we in een recente klinische studie (7) 92 individuen die in het verleden een depressie meegemaakt hebben, toegewezen tot twee weken werkgeheugentraining of een alternatieve minder intensieve trainingstaak (controlegroep). Vervolgens werd het functioneren van deze individuen over een periode van één jaar online gemonitord. Op het einde van dat jaar evalueerden we of er tijdens die periode een nieuwe depressieve episode was opgetreden. Individuen die de werkgeheugentraining uitvoerden, vertoonden één jaar na de training gemiddeld een hoger niveau van cognitief functioneren (zoals gemeten a.d.h.v. een cognitieve taak) dan individuen uit de controlegroep. Daarbovenop was de kans op het optreden van een depressieve episode doorheen dat jaar significant lager. Zo observeerden we slechts 25.58% herval na voltooiing van de werkgeheugentraining, terwijl 47.50% van de individuen die tot de controlegroep behoorden een nieuwe depressieve episode meemaakten. De effectgrootte van deze interventie was bovendien gelijkaardig aan deze van andere gangbare preventieve interventies (waaronder voortgezet gebruik van antidepressiva).

Bovenstaande bevindingen wijzen op het potentieel van werkgeheugentraining als preventieve interventie voor depressie (6-7), waarbij dit type interventie omwille van de lage onderhoudskost en grote inzetbaarheid, mede door de online toegankelijkheid, relatief eenvoudig ingeschakeld zou kunnen worden binnen het bestaande behandelaanbod. Tegelijkertijd dienen verschillende vragen nog beantwoord te worden vooraleer werkgeheugentraining geïmplementeerd kan worden in de klinische praktijk. Hiertoe zijn we steeds op zoek naar kandidaten die in het verleden een depressie hebben meegemaakt en graag de werkgeheugentraining zouden uitvoeren.


Voor meer informatie omtrent lopende studies, kan je contact opnemen via volgend adres: cogtraining2@UGent.be. Zo kan jij binnenkort mogelijks ook gebruik maken van de werkgeheugentraining en help je meteen ook de wetenschap vooruit zodat we samen kunnen komen tot een betere preventie van depressie!


Auteur
Kristof Hoorelbeke werkt als docent aan de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen van UGent en is daarnaast tevens klinisch werkzaam als gedragstherapeut.

Contactgegevens
Prof. dr. Kristof Hoorelbeke
Vakgroep Experimenteel-Klinische en Gezondheidspsychologie
Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, UGent
Henri-Dunantlaan 2, 9000 Gent
Kristof.Hoorelbeke@UGent.be

Ben jij geïnteresseerd in eventuele deelname aan lopend onderzoek? Aarzel niet en contacteer ons vrijblijvend voor meer informatie via: cogtraining2@UGent.be


Referenties

  1. Rock, P.L., Roiser, J.P., Riedel, W.J. & Blackwell, A.D. (2014). Cognitive impairment in depression: A systematic review and meta-analysis. Psychological Medicine, 44, 2029-2040. doi: 10.1017/S0033291713002535
  2. Semkovska, M., Quinlivan, L., O’Grady, T., Johnson, R., Collins, A., O’Connor, J., Knittle, H., Ahern, E., & Gload, T. (2019). Cognitive function following a major depressive episode: A systematic review and meta-analysis. The Lancet Psychiatry, 6, 851-861. doi: 10.1016/S2215-0366(19)30291-3
  3. Knight, M.J., Air, T., & Baune, B.T. (2018). The role of cognitive impairment in psychosocial functioning in remitted depression. Journal of Affective Disorders, 235, 129-134. doi: 10.1016/j.jad.2018.04.051
  4. Demeyer, I., De Lissnyder, E., Koster, E. H. W., & De Raedt, R. (2012). Rumination mediates the relationship between impaired cognitive control for emotional information and depressive symptoms: A prospective study in remitted depressed adults. Behaviour Research and Therapy, 50, 292-297. doi: 10.1016/j.brat.2012.02.012
  5. Vanderhasselt, M-A., & De Raedt, R. (2009). Impairments in cognitive control persist during remission from depression and are related to the number of past episodes: An event related potentials study. Biological Psychology, 81, 169-176. doi: 10.1016/j.biopsycho.2009.03.009
  6. Hoorelbeke, K., & Koster, E. H. (2017). Internet-delivered cognitive control training as a preventive intervention for remitted depressed patients: Evidence from a double-blind randomized controlled trial study. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 85, 135-146. doi: 10.1037/ccp0000128
  7. Hoorelbeke, K., Van den Bergh, N., De Raedt, R., Wichers, M., & Koster, E. H. W. (2021). Preventing recurrence of depression: Long-term effects of a randomized controlled trial on cognitive control training for remitted depressed patients. Clinical Psychological Science, 9, 615-633. doi: 10.1177/2167702620979775
 

De kracht van een crisis

Heb je het gevoel dat je niet echt uitgerust maar eerder uitgeblust gestart bent aan dit nieuwe jaar? Of voelt je borstkas regelmatig gevuld met angst, alsof er onderhuids een trein vol emoties blijft razen die amper te stoppen valt? Crises zijn katalysators. Ze leggen ons bloot. We weten dan meestal niet goed wat we met deze kwetsbaarheid moeten doen en zoeken naar controle. Over onszelf en over anderen. Maar die krijgen we niet. In de plaats daarvan zijn we verkrampt bezig met overleven, heftig heen en weer schommelend, van een hyper- naar een zombietoestand, en terug. En hoe meer we van hetzelfde doen, hoe meer we van hetzelfde krijgen, met nog meer onrust als gevolg.


Er wordt ons zelden geleerd hoe we met onrust kunnen omgaan. Alsof het Leven ons niet te veel mag raken. De meesten van ons hebben ook niet geleerd om ongemak gewoon uit te zitten of erover te spreken. Eerder hoe ervan af te komen of te doen alsof het niet gebeurd is. Emoties ontsnappen aan onze controle, ze komen gewoon zomaar op. We vinden dat meestal onprettig en weten niet goed wat we moeten met het ongemak dat ze met zich meebrengen. We zoeken opnieuw controle, zetten anderen snel in hokjes maar hebben er zelf een hekel aan als wij diegenen zijn die in zo’n hokje worden weggezet. Wat als we vol vuur van mening mogen verschillen en tegelijk ook zoeken naar wat ons innig verbindt? Want we delen meer overeenkomsten dan verschillen.


Alles in het universum bestaat uit tegenpolen: warm en koud, pijn en plezier, licht en donker. Tegenpolen hebben elkaar nodig, ze houden elkaar in stand als twee uitersten op hetzelfde continuüm. Hoe zouden we weten of het goed met ons gaat als het nooit slecht met ons gaat? Hoe weten we wat we belangrijk vinden als we nooit meer ergens bang voor zouden zijn? De tegenpool van controle is dus niet loslaten maar nieuwsgierigheid, naar binnen en naar buiten. Het is de bereidheid om open te staan voor wat er is. Met een open, onderzoekende geest die met interesse reageert op onrust. Wat als we onszelf wat vaker het voordeel van de twijfel gunnen en niet meteen alles geloven wat we denken?

Met gemengde gevoelens leren omgaan
En als het gaat over het omgaan met pijn stuiten we opnieuw op een schijnbare tegenstelling: hoe beter we ons slecht durven voelen, hoe eerder we ons beter kunnen voelen. Pijn die je niet mag voelen, blijft namelijk langer hangen dan pijn die er wel mag zijn. Het gaat erom dit te kunnen ervaren zonder er volledig in op te gaan, om met gepaste aandacht niet te blijven vechten, vluchten of bevriezen, maar voelen. De oplossing is dat er vaak op dat moment geen oplossing is maar dat die vanzelf groeit, doordat we onszelf toestaan over tegenstrijdige dingen na te denken. Met gemengde gevoelens. Wat als we meer durven voelen wat er te voelen valt, ook als dat verwarrend of oncomfortabel is? Negatieve emoties houden niet op met bestaan als we ze onderdrukken. Ze vinden gewoon een andere manier om zich te uiten. En littekens zijn gevoelig maar ook sterker dan gewone huid.

Wat we accepteren, transformeert. Dat geldt voor een crisis, voor onrust, en voor onszelf. Veerkracht verwijst naar het tijdelijk verliezen van onze vorm én het herstel daarna. Naar het zo flexibel mogelijk omgaan met vaak verpletterende omstandigheden. In dat proces zit eveneens de enorme kracht van een metamorfose verborgen: wie zullen we zijn als we uit deze pijn tevoorschijn komen? Wat ons eerst achtervolgt, kan later kracht geven. Als acceptatie daarvan moeilijk is, is dat vaak omdat ons hoofd vertelt dat we de situatie niet aankunnen. Of het niet durven loslaten. De situatie kan ons echter pas loslaten als we zeggen: ‘Het is zoals het is, het raakt me enorm, maar ik kan daar nu niets aan veranderen.’ Dan pas komt er ruimte voor iets anders. Als een reservetank die we kunnen aanboren. Vooral als we denken dat we aan het einde van onze krachten zijn. En we krijgen niet wat we aankunnen maar we kunnen aan wat we krijgen. Beloofd.

Vertel jouw verhaal
En eigenlijk weten we diep vanbinnen best wel dat we goed genoeg zijn. Meer nog, we zijn de som van al onze schijnbare tegenstrijdigheden. We zijn aarzelend, rommelig, onvoorspelbaar, bang, gewoontjes, nonchalant, chaotisch, egoïstisch, twijfelend en kwetsbaar. Maar ook magisch. Moedig. Vernieuwend. Uniek. Met ruimte om te ontwikkelen. En sowieso genoeg.
Schommel dus liever even uit.
Ontspan je kaken.
Ontspan je geest.
Haal diep adem.
Wees stil.
Ga naar je binnenste binnen.
Zoek zin om je te verdiepen in je eigen verhaal.
Vanaf het begin.
Luister naar wat je jezelf te vertellen hebt.
Wat wil je?
Geef jezelf nu wat je vroeger gemist hebt.
Wees nu wie jij toen nodig had.
Deel deze ervaring met mensen die het gewicht van je verhaal kunnen dragen. Niet de critici die aan de zijlijn met de vinger wijzen als je struikelt. En elk verhaal doet ertoe. Ook dat van jou. En alles wat we tegen elkaar vertellen, drijft op een nog veel grotere stroom van woordeloze verbondenheid. Vanuit intimiteit. En een gedeelde menselijkheid. Want gedeelde verhalen tellen dubbel.

Auteursinfo
Dr. Els Heene is klinisch psycholoog en psychotherapeut, en auteur van het pas uitgebrachte boek “Binnenin beginnen: waar gebeurde verhalen over wat therapie met je doet”. Ze werkt in een klinische praktijk (Mentaal Beter) in Zeeland, en is sinds 1996 als docent en coördinator verbonden aan de Universiteit Gent.

“Binnenin beginnen: waar gebeurde verhalen over wat therapie met je doet.” Uitgeverij Manteau / Standaard Uitgeverij nv, vanaf 8 februari verkrijgbaar.

Referenties
Grant, A. (2021). Weten wat je niet weet. A.W. Bruna Uitgevers B.V, Amsterdam
Hayes, S.C., & Smith, S. (2005). Get out of your mind & into your life: the New Acceptance & Commitment Therapy. New Harbinger, Oakland.
Tallis, F. (2020). Leven. Wat de grootste psychologen ons vertellen over geluk, onbehagen en zingeving. Uitgeverij Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen.

 

Worden studenten met een migratieachtergrond extra benadeeld door de verengelsing van ons hoger onderwijs?

Engels in het hoger onderwijs: het is een onderwerp dat de laatste jaren voor een levendig debat zorgde in de maatschappij. Sommige academici zien alleen maar voordelen, maar voor anderen is het een ware nachtmerrie.


Een van de argumenten die tegenstanders blijven opwerpen in het debat is de groeiende sociale ongelijkheid tussen autochtone studenten en studenten met een migratieachtergrond. Door het gebruik van Engels zou de moeilijkheidsgraad van ons onderwijs namelijk toenemen en zou ook de drempel om door te stromen naar het hoger onderwijs verhogen. Deze consequenties hebben volgens sommige academici hoofdzakelijk een impact op studenten met een migratieachtergrond. Als gevolg zou de sociale gelijkheid dus in het gedrang komen. Maar waarom zouden deze veranderingen enkel deze specifieke groep treffen? De verklaring die sommige tegenstanders hiervoor geven stelt dat autochtone studenten Engels meestal als tweede taal hebben, terwijl het voor studenten met een migratie achtergrond vaak hun derde of zelfs vierde taal is. Met andere woorden, deze academici gaan ervan uit dat mensen hun tweede taal beter beheersen dan hun derde taal. Het is echter opvallend dat ze deze opinie bijna nooit onderbouwen met onderzoeksgegevens. We kunnen ons dan ook de vraag stellen “houdt dit argument wel steek?”.


Effect Engels op studeerprestatie autochtone studenten

Sommige onderzoekers hebben in het kader van dit debat enkele studies gewijd aan de impact van Engels in het hoger onderwijs. Een voorbeeld hiervan is het onderzoek van Vander Beken en Brysbaert (2018). Deze onderzoekers bestudeerden het effect van Engels als tweede taal op de studeerprestaties van autochtone studenten. Uit de resultaten bleek dat er geen taaleffect is bij examens met meerkeuze vragen, maar wel bij het beantwoorden van open vragen. Met andere woorden, autochtone studenten behalen een hogere score op open vragen na het studeren in het Nederlands in vergelijking met het Engels. Jammer genoeg beperken deze studies zich tot het bestuderen van het effect van Engels op de studeerprestaties van autochtone studenten. In onze studie besteden we echter ook aandacht aan studenten met een migratieachtergrond.


Engels lijkt niet moeilijker voor de migratiegroep
Aan de hand van dit onderzoek wilden we de potentiële negatieve impact van Engels nagaan op de studeerprestaties van studenten met een migratieachtergrond. We vergeleken de resultaten van een groep studenten met een migratieachtergrond (migratiegroep) met die van een groep autochtone studenten (controlegroep). De studenten in de migratiegroep hadden een andere moedertaal dan Nederlands en Engels en spraken deze talen ook niet thuis. Naast Turks, de moedertaal van ongeveer 30% van de deelnemers, waren Pools en Frans de meest voorkomende moedertalen bij de proefpersonen. De groep omvatte zowel eerste als tweede en derde generatie migranten. De studenten in de controlegroep hadden allemaal Nederlands als moedertaal. Tijdens het experiment studeerden de proefpersonen een tekst in het Nederlands of Engels. Na deze studeerfase boden we een distractortaak aan waarna er een testfase was. In de testfase vroegen we de proefpersonen om zoveel mogelijk informatie die ze zich herinnerden uit de tekst te noteren. De deelnemers aan de studie doorliepen deze sequentie voor beide talen. De resultaten geven we weer in Figuur 1.

Uit de resultaten bleek dat, net zoals in de studie van Vander Beken en Brysbaert (2018), de controlegroep een hogere score behaalde op de Nederlandse test in vergelijking met de Engelse test. Voor de migratiegroep is er een bijna significant verschil gevonden tussen beide talen. Naast deze analyses op groepsniveau, keken we ook naar de resultaten op niveau van taal. Deze analyse zorgde voor enkele onverwachte resultaten. Voor Nederlands vonden we namelijk een significant verschil tussen de migratiegroep en controlegroep, maar verassend genoeg bleek er voor Engels geen significant verschil te zijn tussen beide groepen. Met andere woorden, de migratiegroep scoorde significant lager dan de controlegroep, maar enkel op de Nederlandse test. Verder vonden we geen interactie effect tussen groep en taal, wat erop wijst dat Engels niet moeilijker lijkt voor de migratiegroep dan voor de controlegroep.


Nederlands hanteren als onderwijstaal zorgt voor meer ongelijkheid
Concluderend kunnen we stellen dat onze studie geen evidentie biedt voor de stelling dat studeren in het Engels moeilijker is voor studenten met een migratieachtergrond dan voor autochtone studenten. Het argument dat Engels voor meer ongelijkheid zorgt lijkt dus niet op te gaan. Integendeel, het is niet Engels, maar Nederlands dat lijkt te zorgen voor een grotere ongelijkheid. Toekomstig onderzoek dient dus meer aandacht te besteden aan wat daar precies de oorzaken van zijn.

Auteur

Sarah Slabbaert studeerde af als experimenteel psychologe aan de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (UGent). Ze won de Best Intership Award op basis van haar wetenschappelijke verdienste en sterke wetenschapscommunicatie.

Referenties

Bardoel, F. (2017, July 12). Verengelsing slecht voor de emancipatie lagere klassen. Univers. https://universonline.nl/nieuws/2017/07/12/verengelsing-slecht-voor-de-emancipatie-lagere-klassen/

D’hamers, E. (2018, September). Is meer Engels in het hoger onderwijs wel een goed idee? Knack. https://www.knack.be/nieuws/belgie/is-meer-engels-in-het-hoger-onderwijs-wel-een-goedidee/article-opinion-825297.html

De Moor, A. (2017). Is de verengelsing van onze maatschappij een veelkoppig monster ? Science Guide, 1–6.

Laureys, G. (2019). Niet tegen Engels, wel voor Nederlands. Vrt Taal. https://vrttaal.net/nieuws/opinie-niet-tegen-engels-wel-voor-nederlands

Maes, H., Van Besien, D., Duchateau, G., Laureys, G., De Moor, A., Storme, M., Becue, P., Roukens, J., Fleerackers, F., Coninx, I., Ponette, E., Daelemans, B., De Haes, D., De Waele, W., & De Wit, W. (2020). “Het is onaanvaardbaar dat er nog maar gedacht kan worden aan het verder verengelsen van het onderwijs.” Knack. https://www.knack.be/nieuws/belgie/het-is-onaanvaardbaar-dat-er-nog-maar-gedacht-kan-worden-aan-het-verder-verengelsen-van-het-onderwijs/article-opinion-1572193.html

Raad Hoger Onderwijs. (2017). Advies taalbeleid in het Vlaamse hoger onderwijs.
Roose, P. (2017). Engelstalig hoger onderwijs is asociaal. Doorbraak.be. https://doorbraak.be/engelstalig-hoger-onderwijs/

Van Besien, D., Duchateau, G., Laureys, G., De Moor, A., Storme, M., Becue, P., Debrabandere, P.,Roukens, J., Fleerackers, F., Ponette, E., De Waele, W., De Wit, W., Coninx, I., Devreese, J.,Maes, H., Roosens, H., & Debruyne, G. (2020). Verengelsing hoger onderwijs is slecht idee. Doorbraak.Be. https://doorbraak.be/verengelsing-slecht-idee/

Vander Beken, H., & Brysbaert, M. (2018). Studying texts in a second language: The importance of test type. Bilingualism, 21(5), 1062–1074. https://doi.org/10.1017/S1366728917000189