Browse Tag: pijn

Geen beloning zonder pijn? Hoe verschillende doelen een impact hebben op angst voor pijn en vermijdingsgedrag

We krijgen allemaal wel eens te maken met pijn. Gelukkig duurt pijn meestal maar even, en kunnen we snel onze dagelijkse activiteiten terug hervatten. Soms houdt pijn echter langdurig aan, waardoor het een negatieve impact heeft op ons dagelijks leven. We spreken dan van chronische pijn.

Continue Reading

 

Wat kan ouders helpen met een kind dat pijn heeft?

Pijn beschouwen we vaak als een strikt persoonlijke ervaring, maar dat is het eigenlijk zelden. Pijn trekt immers, bijvoorbeeld door een pijnlijke grimas, de aandacht van anderen wiens reactie, op zijn beurt, een invloed kan hebben op hoe wij zelf omgaan met pijn. Onderzoek suggereert dat emoties die ontstaan bij het zien van een ander in pijn centraal zijn in het begrijpen van hoe wij zorg dragen voor elkaar.

Ouders beschermen, soms zelfs te veel

Het zien van een ander in pijn motiveert ons om pijn bij de ander onder controle te proberen houden. Dat is natuurlijk ook zo wanneer het over je eigen kind gaat. Als reactie op het zien van je kind in pijn gaan ouders de pijn zoveel mogelijk proberen te beperken door bijvoorbeeld deelname aan mogelijks risicovolle pijnuitlokkende activiteiten te ontmoedigen. Bij acute pijn, zijn deze reacties zinvol omdat ze het kind kunnen beschermen. Echter, bij chronische pijn, wanneer ontsnappen aan de pijn vaak onmogelijk is, zijn deze reacties eerder negatief omdat ze het kind waardevolle dagelijkse activiteiten ontnemen. Daardoor kunnen de pijnproblemen zelfs nog verergeren. Ouders kunnen hun kind vaak beter helpen wanneer ze hun eigen emoties onder controle houden. In labo-onderzoek aan de Universiteit Gent gingen onderzoekers na hoe de aandacht van ouders, het onder controle houden van emoties en pijncontrolerend gedrag samengaan. De studie werd gepubliceerd in het gerenommeerde vakblad ‘Pain’.

Het experiment: de koudwatertaak

Tijdens het experiment moest het kind een ‘koudwatertaak’ uitvoeren. Onderzoekers vragen het kind om zijn of haar hand onder te dompelen in een box gevuld met zeer koud water waardoor een pijnlijke sensatie ontstaat. Voor hun kind de koudwatertaak moest uitvoeren, kregen de ouders een ‘kijktaak’ als opdracht. Tijdens deze taak kregen de ouders op een computerscherm fotoparen te zien, telkens met een kind met een pijnlijk gezicht en één met een neutraal gezicht. Eén groep ouders kreeg de instructie om weg te kijken van het pijnlijke gezicht, de andere groep diende er net de aandacht op te vestigen.

Ouders met en zonder angst hebben andere noden

Voor en na de kijktaak werd onder andere hartslag en variatie in hartslag gemeten. Deze kunnen immers een teken zijn van verhoogde stress. Na de kijktaak observeerde de ouder zijn of haar eigen kind die deelnam aan de koudwatertaak. De onderzoekers gingen ook na of de ouders pogingen deden om de pijn van het kind te controleren. De verwachtingen van het onderzoek werden grotendeels bevestigd: ouders die als opdracht kregen om naar het pijnlijke gezicht te kijken, piekerden meer en voelden zich meer betrokken wanneer hun eigen kind de koudwatertaak moest uitvoeren. Maar er was ook een verschil al naargelang ouders nog voor het experiment meer of minder angstig waren: laag angstige ouders die de opdracht kregen naar het pijnlijke gezicht te kijken hadden meer vrees en poogden meer de pijn van hun kind onder controle te krijgen. Wanneer hoog angstige ouders de opdracht kregen om hun aandacht weg te richten van pijn, gingen ze hun emoties net minder onder controle proberen te houden en meer pijncontrolerend gedrag stellen.

One size does not fit all!

Wanneer ouders geconfronteerd worden met hun kind dat pijn heeft dan is het onder controle houden van emoties belangrijk. Maar hoe dat precies verloopt is dus anders voor angstige of minder angstige ouders. Voor weinig angstige ouders lijkt het goed te zijn om de aandacht weg te houden van de pijn, voor angstige ouders is het net beter om te focussen op de pijn. Ouders zijn dan ook gebaat bij hulp op maat van hun specifieke behoeften.

Meer informatie over deze studie: klik hier om het artikel te downloaden.

Referenties

  • Caes, L., Vervoort, T., Eccleston, C., & Goubert, L. (2012). Parents who catastrophize about their child’s pain prioritize attempts to control pain. Pain, 153, 1695-1701.
  • Schoth, D.E., Georgallis, T., & Liossi, C. (2013). Attentional bias modification in people with chronic pain: a proof of concept study. Cognitive Behaviour Therapy, 42, 233-243.
  • Vervoort, T., Trost, Z., Sutterlin S., Caes, L., & Moors, A. (2014a). The emotion regulatory function of parent attention to child pain and associated implications for parental pain control behaviour. Pain,155, 1453-1463.

Auteur: Prof. Dr. Tine Vervoort

Prof. Tine Vervoort werkt binnen de vakgroep Experimenteel-Klinische en Gezondheidspsychologie van de Universiteit Gent waar ze onderzoek verricht naar onder andere pijn bij kinderen. In 2014 kreeg ze de prestigieuze ‘IASP Ulf Lindblom Young Investigator Award’.

 

Wanneer je de fysieke pijn van een ander voelt.

Stel je voor dat je samen met je partner het eten klaarmaakt. Plots zie je dat je partner zich per ongeluk snijdt met het keukenmes. Een oncomfortabel gevoel steekt de kop op als je zijn/haar bebloede hand ziet.

Bij sommige mensen gaat deze korte emotionele ‘stressreactie’ ook gepaard met het effectief voelen van de fysieke pijn van de ander. Huh, kan dit? Ja…, in de literatuur wordt dit ‘plaatsvervangende pijn’ genoemd.

Plaatsvervangende pijn meten: een pijnlijke opdracht

Om plaatsvervangende pijn wetenschappelijk te meten heb je natuurlijk meer nodig dan enkel de vraag of mensen fysieke pijn voelen bij het zien van een ander met pijn. Een eerste doel werd daarom het ontwikkelen van een gepast experimenteel paradigma, dat ons toelaat dit effectief te gaan meten in de plaats van bevragen. Proefpersonen kregen een scherm te zien waarbij korte filmpjes van een linker- en rechterhand werden getoond. In elk filmpje werd één van deze twee handen geprikt of aangeraakt. Tegelijkertijd kon de proefpersoon een pijnlijke prikkel of niet-pijnlijke prikkel toegediend krijgen op de eigen linker- of rechterhand of op beide handen. De proefpersoon werd gevraagd zo snel mogelijk de locatie van de toegediende prikkels op de eigen handen te detecteren (luidop aangeven door “links”, “rechts” of “beide handen” te zeggen). In dit experimenteel opzet gaan we er vanuit dat mensen die een plaatsvervangende sensatie ervaren, moeilijk het onderscheid kunnen maken tussen een plaatsvervangende sensatie en een toegediende prikkel op de eigen hand. Wanneer ze foutief aangeven iets te hebben gevoeld aan de kant van de visuele prikkel – dus wanneer ze “links” zeggen omdat de linkerhand in het filmpje werd getoond, maar ze infeite zelf rechts een sensatie zouden moeten ervaren hebben – dan werd dit gezien als een plaatsvervangende fout. Een illusionaire ervaring dus. Wat bleek? Het opzet leek te werken, plaatsvervangende fouten kwamen geregeld voor!

Plaatsvervangende sensaties in het dagelijkse leven

Doorheen verschillende studies met variaties op bovenstaand experimenteel opzet bleek dat diegene die plaatsvervangende pijn in het dagelijkse leven rapporteren, meer illusionaire gewaarwordingen ervaren tijdens dergelijke opzet in vergelijking met controle personen. Wanneer je je dus regelmatig de pijn van iemand anders “voelt” (bijvoorbeeld, als iemand zich prikt aan een cactus, zelf je hand wegtrekken), zal je in dit experiment ook vaker ten prooi vallen aan de illusie dan iemand die dit niet ervaart. Belangrijke kanttekening hierbij is dat de algemene frequentie van plaatsvervangende sensaties eerder laag is (minder dan 10% van de trials). Daarnaast werden meer plaatsvervangende fouten gerapporteerd bij het zien van pijn-gerelateerde filmpjes in vergelijking met controle filmpjes waarbij dezelfde bewegingen te zien waren maar zonder pijn. Dus bijvoorbeeld wanneer iemand geprikt wordt met een speld, lokt dit meer illusies uit dan wanneer exact dezelfde beweging wordt gedaan maar bijvoorbeeld met een pluim. De literatuur suggereert dat mensen met chronische pijn of trauma (bv. amputatie) vatbaarder zijn voor het fenomeen.

Worden we gevoeliger bij het zien van pijn?

Ook bleken mensen in het algemeen accurater in het detecteren van subtiele tactiele prikkels bij het zien van pijn in vergelijking met het zien van een aanraking of een controle filmpje. Dit toont dat waarneming afhankelijk is van de context waarin deze voorkomt en niet zomaar op zichzelf staat. Pijn zien, maakt je gevoeliger voor aanraking.

Conclusie

Sommige mensen voelen fysieke pijn of andere vage sensaties wanneer ze een ander met pijn observeren. Wanneer we pijn en aanrakingen observeren bij een ander worden we ook beter in het detecteren van tactiele prikkels op het eigen lichaam. Deze studies tonen opnieuw aan dat somatosensatie vanuit een biopsychosociaal standpunt moet bekeken worden en niet louter vanuit een biomedische hoek waarbij geen rekening wordt gehouden met sociale en psychologische factoren.

Referenties

  • Vandenbroucke, S., Crombez, G., Loeys, T., & Goubert, L. (in press).  Vicarious experiences and detection accuracy while observing pain and touch: the effect of perspective taking. Attention, perception & Psychophysics.
  • Vandenbroucke, S., Crombez, G., Harrar, V., Devulder, J., Spence, C., & Goubert, L. (2014). Fibromyalgia patients and controls are equally accurate in detecting tactile stimuli while observing another in pain: an experimental study in fibromyalgia patients and controls. Attention, Perception & Psychology, 76, 2548-2559. doi:10.3758/s13414-014-0729-9
  • Vandenbroucke, S., Crombez, G., Van Ryckeghem, D.M.L, Brass, M, Van Damme, S., & Goubert, L. (2013). Vicarious pain while observing another in pain: an experimental approach. Frontiers in Human Neuroscience, 7, 265. doi:10.3389/fnhum.2013.00265
  • Vandenbroucke, S., Loeys, T., Crombez, G., & Goubert, L. (2014) Observing another in pain facilitates vicarious experiences and modulates somatosensory experiences. Frontiers in Human Neuroscience, 8, 631. doi:10.3389/fnhum.2014.00631

Auteur

Sophie Vandenbroucke verdedigt haar doctoraat in mei 2015 aan de vakgroep Experimenteel-Klinische en Gezondheidspsychologie van de Universiteit Gent. Haar onderzoek focust vooral op de interpersoonlijke processen bij pijn. Naast haar wetenschappelijke interesse is Sophie zeer klinisch georiënteerd. Ze volgt momenteel een postgraduaatopleiding ‘Cognitieve gedragstherapie’ en is werkzaam als klinisch psycholoog in haar eigen groepspraktijk (www.praktijkdesleutelbloem.be). Daar begeleidt ze enerzijds kinderen, jongeren en hun ouders met internaliserende en externaliserende moeilijkheden en anderzijds mensen met chronische pijn.

 

BDSM in Vlaanderen: meer dan vijftig tinten.

Alomtegenwoordig maar nog steeds miskend

Tegenwoordig sijpelt extreme seks ons leven binnen via allerhande media, als ware het niets speciaals. Expliciet naakt, seksspeeltjes, handboeien en mensen aan de leiband worden niet enkel tentoongespreid in hardcore pornografie maar zelfs in videoclips van onder andere Rammstein, Rihanna en Britney Spears. Het wereldwijde succes van het drieluik Vijftig tinten grijs, donkerder en vrij bewijst dat heel wat mensen nieuwsgierig zijn naar dat tikje meer en geïntrigeerd zijn door bdsm (bondage & discipline, dominantie & submissie, sadisme & masochisme).

Er zijn mensen die bdsm vooral lichamelijk beleven en het sadomasochisme vooropstellen. Anderen houden dan weer van het psychologische spel, waarbij onder andere vernedering, controleverlies, het uitvoeren van opdrachten en het verschil in verhouding centraal staan. Bdsm kan voor iemand ook louter draaien om het artistieke aspect aan bijvoorbeeld bondage of fetisjisme. Vaak blijkt het een combinatie of uitbreiding te zijn van al het voorgaande, en dit van lichte tot extremere niveaus.

Sadisme en masochisme hebben een speciale plaats in de perversies, omdat het contrast van activiteit en passiviteit dat aan hun basis ligt tot de universele trekken behoort van seksualiteit.” (Freud, 1920)

De combinatie van genot en pijn is niets nieuws. In het oude Egypte werden reeds vormen van bdsm beoefend, en ook de Kama Sutra ziet de inductie van pijn als een aanvaardbare manier om extra seksuele prikkels te veroorzaken. De nagels sporadisch in iemands rug planten, bijten op allerhande plekken en een occasionele klets op de poep lijken deel uit te maken van de conventionele seksuele verhouding. Desondanks wordt de bdsm-minnende medemens door de Diagnostic and Statistical Manual of kortweg de DSM-5 (APA, 2013) wetenschappelijk gecategoriseerd onder de noemer ‘parafiel’, een zogezegd minder stigmatiserende versie van het woord ‘pervert’. In realiteit zijn bdsm’ers mensen wiens seksualiteitsbeleving afwijkt van de norm, maar daarom zijn zij niet de zonderlinge lustmoordenaars in lederen pakjes die komen opdraven in allerlei misdaadseries. Binnen de psychoanalyse worden seksueel deviante fantasieën en gedragingen dan weer losgekoppeld van een perverse structuur. Het hebben van bijzondere seksuele verlangens of het stellen van pervers gedrag, betekent dus niet dat iemand sowieso een pervert is.

Wat betekent bdsm voor de beoefenaars ervan in Vlaanderen? Zijn zij de perverten waarvoor zij aangezien worden? Om een antwoord op deze vragen te krijgen, deed ik twee jaar een kwalitatief exploratief onderzoek.

Van opwinding over vertrouwen tot geborgenheid en liefde

Beoefenaars situeren zich op een continuüm van kinky seks over lidmaatschap van een vereniging tot een 24/7-levensstijl, en komen uit alle lagen van de bevolking. Elke bdsm’er is immers iemands kind, (groot)ouder, buurman, collega, kassajuf in de plaatselijke supermarkt, enzovoort. Clichébeelden die aan het woord ‘bdsm’ gekoppeld worden zoals verwerpelijke orgieën en folteringen in groezelige kelders, slaan nergens op. Op een openbaar bdsm-feestje zie je amper seksuele handelingen en zowel onderdanigen, switches als dominanten geven naast opwinding vooral vertrouwen, respect, openheid, geborgenheid, veiligheid, vrijheid, geluk, en liefde aan als kernaspecten van wat bdsm voor hen betekent. Bdsm’ers vertrouwen de ander vaak écht hun leven toe.

Compulsiviteit en habituatie als recept voor extremiteiten?

Dat fysieke pijniging fijn bevonden wordt, valt neurologisch te verklaren. De gebieden in de hersenen die pijn en plezier beoordelen, hebben immers een soortgelijke werking. Ook klassieke conditionering helpt om de combinatie pijn-genot als lustvol te ervaren. Pijnbeleving wordt langzaam opgebouwd en de sadist of dominant zal daarbij een arsenaal aan seksueel prikkelende attributen aanwenden, gaande van zwepen en tepelklemmen tot vibrators. Masochisten of onderdanigen kunnen in een bdsm-spel streven naar het bereiken van subspace, een soort trance waarbij men genot en absolute rust ervaart in plaats van pure kwelling.

Bdsm’ers kunnen hun driften net zoals andere mensen beheersen en een spel uitstellen tot het daarvoor geschikte moment aanbreekt. Slechts een minderheid respondenten voelt bdsm aan als iets compulsiefs dat móét gebeuren om opgewonden te geraken. Dit zijn de mensen voor wie bdsm sterk aanleunt tegen een psychische problematiek waarbij de verlangens in periodes een negatieve weerslag hebben op hun persoonlijk, sociaal en/of beroepsmatig functioneren. Maar zelfs bij deze groep is er zelden sprake van een vooropgesteld scenario. Het niet weten wat je te wachten staat, is net een van de aspecten aan bdsm die respondenten als lustvol ervaren.

Ook in een bdsm-relatie kan er sleur komen. Hoewel er – zeker wat de pijnbeleving betreft – ontegensprekelijk habituatie optreedt en grenzen continu verlegd worden, betekent dit niet dat bdsm’ers steeds extremer hoeven te gaan om eenzelfde niveau van bevrediging te bereiken. Men zet soms ook stapjes terug en gebruikt nieuwe technieken die door het verrassende effect eveneens weten te plezieren. Extremer spelen hangt niet noodzakelijk samen met leeftijd, maar eerder met de mate waarin iemand op zoek is naar kicks, sadomasochistische gevoelens koestert en beschikt over een partner die mee wil in dat verhaal. Echte buitensporigheden worden in het verenigingsleven sowieso niet getolereerd.

Fetisjisme: ‘Your kink is not my kink, and your kink is pretty fucked up’

Fetisjisme heeft betrekking op veel meer dan opgewonden geraken van objecten. Denk aan een specifieke situatie, een type persoon, een handeling, geluid, geur of gevoel: sowieso bestaat er iemand die daar een fetisj voor heeft. Men wil het fetisjobject zelf aanraken, likken, ruiken, strelen of gebruikt zien worden door iemand anders. Verschillende fetisjen kunnen met elkaar samenhangen. Een meesteres in hoge laarzen lijkt nog groter, vrouwelijker en onbereikbaarder voor de onderdanige. Wanneer zij die laarzen vervolgens gebruikt om ermee op het geslachtsdeel te gaan staan in het kader van CBT ofte cock & ball torture, wordt het gewenste machtsverschil tussen beiden nog meer benadrukt.  Bij veel fetisjen speelt de esthetiek van objecten een grote rol. Mensen hebben een fetisj voor specifieke soorten neuzen, schoenen, voeten, latex, enzovoort. We kunnen niet zozeer spreken van ‘mooie’ objecten. Iemand kan zich namelijk net aangetrokken voelen tot datgene wat anderen lelijk of beangstigend vinden, zoals geamputeerde ledematen of het besmeurd worden met uitwerpselen. Onder het motto ‘Your kink is not my kink, but your kink is ok’ wordt binnen de bdsm-wereld zo goed als alles op zijn minst bespreekbaar geacht. Wat minder vaak voorkomende fetisjen betreft, lijkt de uitspraak ‘Your kink is not my kink, and your kink is pretty fucked up’ helaas eerder van toepassing te zijn. Zelfs binnen de bdsm-wereld blijven taboes bestaan.

Bdsm als een geaardheid?

Je kunt iemand de technieken leren om bdsm te beoefenen, maar je kunt niemand leren om ervan te houden. Een man stelde droog dat hij zijn vrouw anders wel al lang een spoedcursus had gegeven. Er is niet zoiets als een ‘oorzaak’ die kan verklaren waarom men van bdsm houdt. De gedachtegang dat iemand een traumatische jeugd gehad moet hebben om seksualiteit zo te beleven, valt zeker niet te veralgemenen naar deze steekproef respondenten.

Fantasiespelen als cowboy en indiaantje of politie en boef, de blinkende hoge sandalen van de juf, een stripverhaal met als thema slavernij of een schooluitstap naar het Gravensteen in Gent: de eerste herinnering aan bdsm-gevoelens blijkt vaak getriggerd te zijn door beelden, situaties of personen in de kindertijd, en is niet zelden eveneens de eerste seksuele herinnering van respondenten. Bdsm’ers rapporteerden dat lustvolle gevoel terug op te zoeken als puber of volwassene.

Bdsm lijkt voor velen niet enkel iets wat zij doen, maar eveneens een deel van hun zijn. Liefhebbers ervaren deze gevoelens als een inherent deel van hun identiteit. Meer dan de helft van de respondenten voelt het zelfs aan als een geaardheid. Zoals een hetero houdt van een partner van het andere geslacht, houdt een onderdanige dan van een partner die dominant is. Benoemt men bdsm als een geaardheid bij een gebrek aan een andere gepaste term? Binnen de bdsm-wereld is hierover weinig consensus.

Keerzijden aan bdsm

“Ik wil mensen pijn doen. Betekent dit dat ik een tweede Dutroux zal worden?”, “Hoe vertel ik mijn vrouw dat ik verlang naar pijn?”, “Waarom word ik niet opgewonden van liefdevolle seks?”, “Hoe ver kan ik nog gaan voordat het gevaarlijk wordt?”, “Ben ik psychisch ziek, abnormaal?”

De psychische klachten die gelinkt kunnen worden aan iemands bdsm-voorkeur, hebben voornamelijk te maken met het proces van de ontdekking en aanvaarding van de bdsm-gevoelens en -gedachten, alsook met vragen over de absolute grens van de bdsm-gedragingen die kunnen neigen naar een verslaving, en ten slotte met de afkeuring van bdsm door de omgeving. Zelfs binnen het gezondheidssysteem zouden er nog mythes heersen met betrekking tot bdsm. Ook in Vlaanderen worden mensen soms meteen doorverwezen bij het uitspreken van hun bdsm-voorkeur. Maar waar kan je heen met vragen rond afwijkende gedragingen, gevoelens en geaardheden als zelfs psychologen of huisartsen deze onderwerpen liever vermijden?

Men is zich in Vlaanderen niet alleen bewust van de geestelijke en lichamelijke gevolgen, maar ook van de sociale en zelfs juridische risico’s van bdsm-beoefening. Respondenten verloren bijvoorbeeld al hun kinderen in een echtscheiding, hun job, of werden omwille van hun bdsm-voorkeur naar de psychiater gestuurd met de bedoeling zich te laten omvormen tot het ‘heteronormatieve’ model. De oorsprong van de algemene negatieve opvattingen over bdsm ligt bij een aantal factoren, waarvan religie, feminisme, de media, de wetgeving en de categoriale manier van diagnosticeren de voornaamste blijven. Onderzoek suggereert nochtans dat aan bdsm doen niet noodzakelijk een uitdrukking is van een onderliggende psychopathologie. Bdsm heeft ook niets te maken met geweldpleging. Het aspect vrijwilligheid is voor bdsm’ers van cruciaal belang, net zoals het op de hoogte zijn van de risico’s die beide partijen nemen. Alles wat gebeurt, moet verantwoord en veilig voorbereid zijn. Mensen die aan geweldpleging doen, houden geen rekening met de ander. Maar hoe bewijs je na een relatiebreuk dat de blauwe plekken op het lichaam van je ex niets te maken hebben met intrafamiliaal geweld? En hoe leg je als bdsm’er aan de politie uit waarom je een tas vol zwepen en touw hebt staan in je kofferbak?

Conclusie

Er is weinig evidentie om te besluiten dat bdsm’ers doorgaans een perverse structuur hebben. Er bestaat echter geen twijfel over dat er veel perverse trekken zitten in bdsm’ers hun interacties met elkaar en naar derden toe. Niettegenstaande respondenten aangeven dat bdsm hun leven verrijkt, wordt het anno 2013 nog steeds ten onrechte beschimpt, juridisch afgestraft en gepathologiseerd. Wordt bdsm zoals het door de beoefenaars daarvan beleefd wordt, verward met de ziektebeelden die in de categoriale manier van diagnosticeren terug te vinden zijn? Het is daarom belangrijk dat degenen die deze diagnoses toekennen op de hoogte zijn van wat bdsm inhoudt voor de beoefenaars ervan. Mensen van wie de seksuele verlangens afwijken van het heteronormatieve model, blijven anders de klinische diagnoses krijgen die het idee dat leeft bij de grote massa beïnvloeden. En dat beïnvloedt op zijn beurt weer de wetenschap. Zou het kunnen dat niet de wetenschappelijke evidentie, maar de publieke opinie de hoofdreden is waarom bdsm-gerelateerde parafilieën nog steeds weinig genuanceerd vermeld staan in de DSM-5? Onderzoek naar de perceptie van buitenstaanders – en in het bijzonder hulpverleners – lijkt zinvol, zowel voor bdsm’end Vlaanderen als voor hen die bdsm’ers door een gebrek aan correcte informatie nog steeds als vreemde perverten beschouwen.

Bronnen

  • Federoff, J. P. (2008). Sadism, sadomasochism, sex, and violence. The Canadian Journal of Psychiatry, 53 (10), 637-646.
  • Newmahr, S. (2010). Rethinking kink: sadomasochism as serious leisure. Qualitative Sociology, 33, 313-331.
  • Taylor, G. W., Ussher, J. M. (2001). Making sense of S&M: a discourse analytic account. Sexualities, 4, 293-314.
  • Weinberg, S., Williams, C. J, Moser, C. (1984). The social constituents of sadomasochism. Social Problems, 31 (4), 379-389.
  • Yost, M. R. (2010). Development and validation of the attitudes about sadomasochism scale. Journal of Sex Research, 47 (1), 79-91.

Download hier de volledige Masterproef ‘Meer dan vijftig tinten. Een exploratieve studie naar bdsm in Vlaanderen.’

Auteur: Jantien Seeuws

Jantien Seeuws studeerde af als master in de klinische psychologie met een exploratieve studie over bdsm in Vlaanderen, en dit aan de Vakgroep Psychoanalyse en Raadplegingspsychologie van de UGent. Sinds 2012 is ze werkzaam bij Gerechtelijk Opgelegde Hulpverlening in het CAW Regio Brugge. Aan de HUB geeft ze als gastdocent het vak Psychopathologie. Ze wil zich graag verder verdiepen in alternatieve vormen van seksualiteitsbeleving en de forensische psychologie.

 

Leven met chronische pijn

Balanceren tussen aanvaarden en zoeken naar oplossingen

Naar schatting een persoon op twaalf krijgt in zijn/haar leven te maken met chronische pijn. Dit maakt chronische pijn niet enkel een veelvoorkomend gezondheidsprobleem, het heeft vaak ook een aanzienlijke impact op de levenskwaliteit. Patiënten rapporteren dat hun pijn een negatieve invloed heeft op hun dagdagelijks functioneren en het bereiken van doelen. Ook emotionele problemen ten gevolge van pijn, zoals angst en depressie, zijn niet ongewoon. Het is dan ook niet verwonderlijk dat velen pogingen zullen ondernemen om een oplossing te vinden voor hun pijn.

Het zoeken naar een oplossing voor pijn

Patiënten blijken vaak gemotiveerd een oplossing te vinden voor hun pijn en doen hierbij beroep op het medisch hulpverlenerscircuit. Tot op heden bestaat er echter nog geen mirakelmiddel of – therapie die chronische pijn definitief kan doen verlichten. Het gevaar bestaat dan dat patiënten blijven hangen in niet-succesvolle pogingen om hun pijn op te lossen. Bij deze patiënten wordt het zoeken naar een oplossing voor pijn het probleem, en niet meer het antwoord. Paradoxaal, niet?

Maar toch, onderzoek heeft aangetoond dat het vasthouden aan verwoede pogingen om pijn op te lossen kan bijdragen tot meer emotionele ontreddering en meer hinder. Er zijn zelfs aanwijzingen dat sommige patiënten meer geneigd zijn tot het nemen van medische risico’s, zoals overgebruik van pijnstillers, met aantoonbare negatieve effecten op de lange termijn. Wanneer er geen onmiddellijke oplossing bestaat voor de pijn, is aanvaarden een betere optie. Laat hier geen onduidelijkheid over bestaan: dit is niet synoniem met opgeven. Aanvaarding van chronische pijn wordt eerder omschreven als de bereidheid om met pijn te leven, en het zich engageren in andere doelen die waardevol en bevredigend zijn, ondanks de pijn. Verschillende studies wijzen op de positieve effecten van aanvaarding: het zou verband houden met een beter emotioneel, fysiek en sociaal functioneren, minder gebruik van gezondheidszorg en medicatie, en een betere werkstatus.

We zouden kunnen verwachten dat zij die gedreven zijn om een oplossing te vinden voor hun pijn een groter belang hechten aan het doel om pijn te verminderen of te controleren, ten koste van andere waardevolle doelen. Het aanvaarden van chronische pijn zou dan eerder verband houden met een meer bevredigend nastreven van doelen in het leven, los van de pijn. Een recente studie richtte zich dan ook op het ontrafelen van doelstreven bij chronische pijnlijders.

Een studie naar doelen bij chronische pijnlijders

In het voorjaar van 2011 werd in samenwerking met de Vlaamse Pijnliga, een koepelorganisatie van zelfhulpgroepen voor hen die chronische pijn ervaren, een oproep voor de studie verspreid onder een grote groep van Vlaamse chronische pijnlijders. 73 mensen met chronische pijn namen uiteindelijk deel aan de studie, en er werd van hen een interview afgenomen omtrent de doelen die ze momenteel nastreefden in hun leven. Hiernaast werd de groep ook bevraagd naar de ervaren intensiteit van hun pijn, hun wijze van omgaan met de pijn (de mate waarin ze trachtten te zoeken naar een oplossing voor de pijn of eerder aanvaardend stonden ten opzichte van hun pijn), de mate waarin ze de ervaring van pijn als bedreigend inschatten en hierover piekerden, alsook naar emotionele problemen (angst en depressie).

Doelen blootgelegd

Uit het interview met de groep van chronische pijnlijders bleek het volgende:

  • Het aantal gerapporteerde doelen dat de groep aangaf momenteel na te streven, varieerde sterk (van 3 tot maar liefst 12 doelen). Ook was er substantiële variatie merkbaar in het type doelen dat werd gerapporteerd, met doelen die betrekking hebben op het nastreven van (intieme) relaties, werk en opleiding, ontspanning, en fysiek en mentaal welbevinden als koplopers.
  • 41% van de ondervraagde chronische pijnlijders gaf spontaan aan dat het streven naar een oplossing voor of controle over pijn (zoals pijnmedicatie innemen of artsen opzoeken) voor hen een doel was dat ze momenteel nastreefden. Na bevraging gaf iedereen van de ondervraagden aan dat ze dit doel in hoge mate belangrijk achtten.
  • In vergelijking met niet-pijn doelen wordt het doel om pijn op te lossen of te controleren over het algemeen aanzien als moeilijker en meer stresserend om te bereiken. Hiernaast vraagt het nastreven van dit pijndoel ook een grotere tijdsinvestering.
  • Een aantal van de ondervraagden gaf aan dat het nastreven van een oplossing voor of controle over pijn voor hen een noodzakelijke voorwaarde was alvorens ze andere doelen konden bereiken.

Gevaar: leven “on hold” zetten

Bij een aantal chronische pijnlijders lijkt het nastreven van een oplossing voor of controle over pijn een wel erg belangrijke plaats in te nemen. Meer nog, het wordt soms gezien als een essentiële stap alvorens men verder kan leven. De groep van patiënten bij wie dit het geval was, gaf ook aan meer te piekeren over de pijn, stond minder aanvaardend ten opzichte van de pijn, en rapporteerde meer depressieve symptomen. Het gevaar bestaat er dus in dat chronische pijnlijders hun leven “on hold” zetten door hun zoektocht naar pijnverlichting, zonder enig perspectief op verbetering.

Conclusie

Het krampachtig nastreven van een oplossing voor of controle over pijn kan het bereiken van andere doelen in de weg staan. Is het nastreven van pijnverlichting of – controle dan een te vermijden optie? Wij argumenteren van niet. Wellicht is het leven met pijn best te vergelijken met het balanceren op een slappe koord. Het nastreven van een oplossing voor of controle over pijn lijkt voornamelijk onevenwicht te creëren wanneer dit het meest centrale doel wordt, ten koste van andere dingen in het leven. Het tijdelijk loslaten van dit doel en zich richten op andere waardevolle doelen kan dan belangrijk zijn in het terug herstellen van de balans. Dit is een kunst en vergt wellicht jarenlange inspanning…

Referenties

  • Lauwerier, E., Paemeleire, K., Van Damme, S., Goubert, L., & Crombez, G. (2011). Medication use in patients with migraine and medication-overuse headache: the role of problem solving and attitudes about pain medication. Pain, 152, 1334-1339.
  • Lauwerier, E., Van Damme, S., Goubert, L., Paemeleire, K., Devulder, J., & Crombez, G. (2012). To control or not? A motivational perspective on coping with pain. Acta Neurologica Belgica, 112, 3-7.
  • Van Damme, S., Crombez, G., & Eccleston, C. (2008). Coping with pain: A motivational perspective. Pain, 139, 1-4.

Auteur: Emelien Lauwerier

Emelien Lauwerier is sinds oktober 2007 werkzaam als assistent aan de vakgroep Experimenteel-Klinische en Gezondheidspsychologie van de Universiteit Gent. Ze maakt deel uit van het ‘Health Psychology Lab’ en haar onderzoek focust zich op hoe men omgaat met chronische pijn, en wat de impact hiervan is op kwaliteit van leven. Haar doctoraatsthesis (2013) spitste zich toe op het empirisch valideren van de idee dat patiënten kunnen komen vast te zitten in ineffectieve pogingen om het probleem van chronische pijn op te lossen. Ze onderzocht ook de validiteit van metingen naar probleem oplossen en acceptatie binnen de context van chronische pijn.

 

Is jouw pijn wel echt?

Pijn is een interpersoonlijke ervaring

Pijn is de voornaamste gezondheidsklacht waarvoor mensen medische hulp zoeken. Zowel acute als chronische pijn (i.e., wanneer de pijn langer aanhoudt dan 3 maanden) gaat niet enkel samen met de pijnsymptomen op zich, maar ook met aanzienlijke belemmeringen in het dagelijkse leven. Pijn is evenwel geen individuele ervaring: pijn wordt door het individu met pijn geuit door middel van (non-)verbaal pijngedrag, en dit gedrag wordt waargenomen door anderen die, op hun beurt, een inschatting van de pijn maken.

Inschatten van andermans pijn

De inschattingen die mensen maken van andermans pijn zijn van groot belang. We kunnen immers veronderstellen dat deze inschattingen aan de basis liggen van heel wat cruciale beslissingen met betrekking tot de behandeling van pijn, bv. de keuze van behandeling, het voorschrijven van medicatie, en het plaatsen van een patiënt op de wachtlijst. De afwezigheid van medische evidentie voor de pijn is een cruciale factor die een invloed heeft op de pijninschattingen die mensen maken van andermans pijn.

Pijn zonder medische evidentie of fysiek letsel

Heel wat patiënten kampen met pijn die momenteel niet of nog niet goed medisch begrepen is. Denk bij voorbeeld aan chronische lage rugpijn waarbij de pijn vaak geen signaal meer is voor onderliggende lichamelijke weefselschade. Een ander voorbeeld is fibromyalgie, een pijnstoornis waarvan de medische oorzaak tot op vandaag nog onvoldoende gekend is.

Onderzoek: pijninschattingen met/zonder medische evidentie voor pijn

Twee recente studies onderzochten de invloed van de afwezigheid van medische evidentie voor de pijn op de inschattingen die observatoren maakten van de pijn van patiënten. De observatoren waren hulpverleners en mensen uit de algemene populatie. In deze studies kregen de observatoren informatie omtrent de aanwezigheid (bijvoorbeeld: een geknelde zenuw of artrose) of de afwezigheid van medische evidentie voor de pijn. Deze informatie ging gepaard met een foto van een patiënt en werd gevolgd door een videofragment waarin de patiënt een bepaalde, mogelijks pijnlijke beweging uitvoerde. In deze videofragmenten werd niet enkel de gezichtsexpressie van pijn in beeld gebracht; het hele lichaam (en daarbij horende pijngedragingen) werd getoond.

De resultaten

Wanneer er geen medische evidentie voor de pijn van de patiënt was:

  • Schreven de mensen uit de algemene populatie, maar ook de hulpverleners, minder pijn toe aan de patiënten
  • Rapporteerden de mensen uit de algemene populatie, maar ook de hulpverleners, minder sympathie te voelen voor de patiënten
  • Rapporteerden de mensen uit de algemene populatie minder bereid te zijn de patiënt te helpen met dagelijkse activiteiten
  • Dachten de hulpverleners dat pijnmedicatie minder effectief zou zijn
  • Gaven de hulpverleners aan zich minder effectief te voelen in het helpen van de patiënten
  • Geloofden zowel mensen uit de algemene populatie als hulpverleners meer in het veinzen van de pijn in vergelijking met wanneer er wel medische evidentie voor de pijn was

Conclusie

Patiënten met pijn die (nog) niet medisch begrepen is, vormen een kwetsbare patiëntengroep. De onderzoeksresultaten doen vermoeden dat patiënten met “medisch onverklaarde” pijn kwetsbaar zijn voor stigmatiserende reacties van anderen, zoals bijvoorbeeld sociale uitsluiting.

Referenties

  • De Ruddere, L., Goubert, L., Vervoort, T., Prkachin, K., & Crombez, G. (2012). We discount the pain of others when pain has no medical explanation. Journal of Pain, 13, 1198-1205.
  • De Ruddere, L., Goubert, L., Stevens, M.A.L., Deveugele, M., Craig, K., & Crombez, G. (submitted). Health care professional reactions to patient pain: Impact of knowledge about medical evidence and psychosocial influences.
  • Hadjistavropoulos, T., Craig, K.D., Duck, S., Cano, A., Goubert, L., Jackson, P.L., … Fitzgerald, T.D. (2011). A biopsychosocial formulation of pain communication. Psychological Bulletin, 137, 910-939.

Auteur: Lies De Ruddere

Lies De Ruddere is als onderzoekster verbonden aan de Universiteit Gent, faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, vakgroep Experimenteel-Klinische en Gezondheidspsychologie. Haar onderzoek focust zich op de interpersoonlijke context van pijn, meer specifiek op de inschattingen die mensen maken van andermans pijn. Haar doctoraatsthesis (2013) toonde aan dat het voor mensen met pijn niet vanzelfsprekend is om geloofd te worden door anderen. De huidige onderzoeksfocus van Lies De Ruddere betreft de rol van sociale uitsluiting op het welbevinden van mensen met pijn waarvoor er (nog) geen medische verklaring is.