In de eerste fase van de corona-epidemie telde er maar één ding: “flatten the curve”. Alle aandacht was erop gericht om het aantal coronaslachtoffers te beperken en een overbelasting van de gezondheidszorg te vermijden, zodat alle slachtoffers de nodige zorg konden krijgen. Wereldwijd legden overheden dan ook doortastende maatregelen op. In België werd er gekozen voor een algemene lockdown en slaagden we erin deze eerste golf binnen de perken te houden. Nu de storm enigszins gaan liggen is, breekt er een tijd voor reflectie aan. Wat brengt zo’n lockdown teweeg in een maatschappij en wat kunnen we in het vervolg beter doen? De effecten ervan zijn te vinden op verschillende niveaus.
Het fysiek en mentaal welzijn: In welke mate beïnvloedde de lockdown het fysiek welzijn direct (bv. meer of minder lichaamsbeweging) of indirect (bv. uitstel van medische consultaties of behandelingen versus minder verkeersslachtoffers). In welke mate beïnvloedde de intensiteit en de duurtijd van de lockdown het psychisch welbevinden, bijvoorbeeld op vlak van vereenzaming en isolatie of van werk gerelateerde stress? Hoe beïnvloeden lichamelijke en psychologische problemen elkaar? Welke effecten hadden de maatregelen op de structuur en de kwaliteit van de zorgverlening?
Het economische niveau: Wat is de economische impact van de gevolgde strategie en in welke mate leidt deze impact indirect tot lichamelijke en psychologische gevolgen.
Het sociologische niveau: Wat zijn de effecten op het vertrouwen in de overheid en op de sociale structuren? Welke impact zullen de veranderingen hebben op het onderling vertrouwen, de kwaliteit van de sociale interacties en bereidheid tot spontane samenwerking?
Het ethische niveau: In welke mate leidde de gevolgde strategie tot het vervagen en overschrijden van ethische grenzen, of net tot het scherpstellen van ethische normen?
Het ecologische niveau: In welke mate heeft de lockdown en de pandemie in het algemeen een invloed op onze milieu-impact en wat kunnen we hieruit leren over hoe een post-coronatijdperk eruit kan zien.
Economen, psychologen, sociologen en epidemiologen hebben elk hun eigen inzichten over wat beter had gekund. Maar als iedereen deze vragen enkele vanuit zijn of haar eigen expertise benadert, kunnen nooit alle nuances worden gevat. De variëteit aan domeinen waarop deze vragen betrekking hebben, toont aan dat er nood is aan een holistische benadering. Om een dergelijk complex systeem vol van interacties en feedbackmechanismen te bestuderen, vormen modellen een krachtige tool. Het bouwen van een dergelijk holistisch model vergt interdisciplinaire samenwerking en onderzoek dat verschillende wetenschappelijke silo’s overstijgt. Dat dit geen evidentie is, werd onlangs nog beklemtoond door filosoof Jean-Paul Van Bendegem in zijn opinievideo op Knack.be over het historische spanningsveld tussen humane en natuurwetenschappen. Los van de historische achtergrond is een ander heikel punt dat dit type onderzoek eigenlijk relatief weinig wordt gestimuleerd. Voeg daar nog aan toe dat interdisciplinair samenwerken een proces is dat wederzijdse openheid vereist, respect en flexibiliteit, en gezamenlijk zoeken en leren: het is een proces van lange adem. Dit impliceert dat dit type onderzoek schaars is.
Gegeven de acute nood om de Coronacrisis vanuit een interdisciplinair perspectief te bekijken besloten een aantal denkers – afkomstig uit de psychologie, de bio-ingenieurswetenschappen, de geneeskunde, de economie en de politieke en sociale wetenschappen van de UGent – toch een poging te wagen. Ze verenigden hun krachten om bovenstaande uitdaging aan te gaan.
Met deze holistische benadering beogen we een inperking van het gezichtsveld tot één van de niveaus te doorbreken. Daar waar vele wiskundige modellen zich beperken tot het simuleren van de verspreiding van het virus, ambiëren we met dit project een benadering die zich richt op het bredere ecosysteem. Met andere woorden, naast het bepalen van de impact van maatregelen op de infectiegraad en de belasting van de gezondheidssector, wil dit model ook in kaart brengen wat de impact is op verschillende economische sectoren, op het psychologische welzijn (bijvoorbeeld via de welzijnsbarometer), op andere niet-COVID gezondheidsaspecten, op politieke en sociale structuren, op ethische regelgeving en op het milieu. Op die manier ontstaat een holistisch model dat moet toelaten om maximaal te leren uit de ervaringen in de eerste piek en te bepalen welke strategie globaal – dus over alle verschillende niveaus heen – de minst schadelijke zal zijn bij een volgende opstoot van de pandemie.
Een holistische benadering is belangrijk omdat er in een eenzijdige aanpak een belangrijk risico schuilt: we boeken positieve resultaten op één dimensie (gezondheid) maar verliezen uit het oog welke nadelen zich op andere dimensies aanbieden (bv. hogere werkloosheid, meer depressies, …). De Wereldgezondheidsorganisatie stelt dat gezondheid veel meer is dan de afwezigheid van ziekte. Dat is ook hier het geval: we willen burgers die niet alleen gezond maar ook gelukkig en veerkrachtig zijn, die goed in hun vel zitten, zich geen zorgen moeten maken over morgen en gewapend zijn om uitdagingen in de toekomst met vastberadenheid aan te gaan.
Dit is een zeer ambitieus doel, maar complexe problemen vragen complexe oplossingen. Met zo mogelijk nog grotere en complexere problemen voor de deur (zoals klimaatverandering en droogte), wordt interdisciplinair en holistisch denken bovendien absoluut noodzakelijk. Een dergelijke aanpak van de huidige crisis kan dus een raamwerk bieden voor toekomstige crisissen, denk maar aan het afschakelplan bij droogte of stroomtekort en maatregelen om klimaatverandering in te dijken.
Diverse UGent onderzoekers onderschrijven deze opinie Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Ingmar Nopens: ingmar.nopens@ugent.be Jenna Vergeynst: jenna.vergeynst@ugent.be Tijs Alleman Michael Ghijs Elena Torfs Jan Baetens
Faculteit Economie en Bedrijfskunde Koen Schoors Gert Peersman
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Lieven Annemans Louise Poppe Melanie Beeckman
Faculteit Politieke en Sociale wetenschappen Piet Bracke
Faculteit Psychologie en Pedagogische wetenschappen Mattias Desmet Reitske Meganck Alexis Dewaele Geert Crombez Annick De Paepe Maarten Vansteenkiste
Met
je geliefde vastzitten in één huis: een ramp of net een kans? Hoewel deze
periode tot een toename van frustratie en conflict kan leiden, kan je ze ook
aangrijpen om als koppel meer naar elkaar toe te groeien en er samen sterker
uit te komen. Hoe doe je dat dan? In dit artikel worden enkele wetenschappelijk
onderbouwde tips meegegeven om je op weg te helpen.
De
Corona-pandemie heeft een impact op alle aspecten van het dagelijks leven, en
niet in het minst op romantische relaties. Enkele weken geleden zagen veel
koppels elkaar nog amper, bedolven onder werk, hobby’s en sociale
verplichtingen. Nu zitten dezelfde partners plots samen vast in één huis, en brengen
ze hele dagen samen door. Dit zorgt voor dramatische krantenkoppen zoals
“Toename aanvraag echtscheidingen in China” (Daily Mail, 13 maart 2020), en
“Hoe Corona de menselijke relaties onder hoogspanning zet” (De Standaard, 4 april
2020).
De
psychologische impact van de quarantainemaatregelen is niet te onderschatten.
Recent brachten enkele onderzoekers evidentie vanuit verschillende studies
samen die aantonen dat een quarantaine een sterk effect heeft op het welzijn
van mensen, en onder meer leidt tot verhoogde stress en prikkelbaarheid. Dit leidt
op zijn beurt vaak tot meer conflict en minder relatietevredenheid binnen
koppels. Echter, het feit dat je tijdens zo’n quarantaine verplicht meer tijd
met elkaar moet doorbrengen, kan je relatie ook net ten goede komen.
Zo
voorspelt de hoeveelheid tijd die koppels samen doorbrengen meer
huwelijkstevredenheid en minder kans op echtscheidingen vijf jaar later.
Bovendien zijn deze effecten sterker wanneer partners weinig toegang hebben tot
sociaal contact buiten hun huwelijk, een situatie die sterk gelijkt op de huidige
quarantaine. Een betere benadering zou dan ook zijn om deze periode net als een
kans te zien, en om van deze vrijgekomen tijd samen gebruik te maken om je
relatie te versterken. Hieronder kan je enkele wetenschappelijk onderbouwde
tips vinden die je hierbij op weg kunnen helpen.
Doe
eens iets geks samen.
Dit is het
uitgelezen moment om samen iets nieuws uit te proberen in of rond de veilige
zone van waar je momenteel verblijft. In een opmerkelijke studie werden koppels
gevraagd om verschillende taken uit te voeren: een nieuwe, opwindende taak of
een eerder alledaagse taak. In de nieuwe, opwindende taak werden koppels
gevraagd om deels verbonden aan elkaar een parcours te doorlopen zonder een
object te laten vallen. In de alledaagse taak moesten koppels een bal naar
elkaar toe rollen. De eerste taak had een duidelijk positief effect op de
relatietevredenheid van de koppels, terwijl dit niet het geval was voor de
tweede taak. Ook in andere studies werd het positief effect van het uitoefenen
van nieuwe, gezamenlijke activiteiten op het welzijn van koppels teruggevonden.
Deze studies wijzen op het belang van het doorbreken van routine en out-of-the-box denken bij het
organiseren van activiteiten. Je kan bijvoorbeeld een enorme puzzel maken, karaoke
zingen, een gezelschapsspel spelen, dansen op jullie favoriete muziek, samen
een project starten, thuis een spa-avond houden (inclusief massage en
kaarsen)… Ook in je ‘kot’ zijn er tal van mogelijkheden.
Haal
samen herinneringen op en laat elkaar eens goed lachen.
Studies tonen aan
dat het ophalen van positieve herinneringen over je relatie niet alleen op het
moment zelf voor meer positieve gevoelens zorgt, maar zelfs een jaar later nog
een positief effect heeft op hoe tevreden je bent met je relatie. In één van
deze studies moesten proefpersonen ofwel twee minuten nadenken over een
aangename vakantie die ze met hun partner beleefd hadden (een autobiografische
relatiegebeurtenis) ofwel twee minuten luisteren naar een fictief verhaal over
een koppel dat een aangename vakantie beleeft. Deze laatste taak was qua inhoud
en eigenschappen gelijkaardig aan de taak met de autobiografische relatiegebeurtenis,
maar was niet autobiografisch. Hierna moesten de proefpersonen tien minuten
herinneringen ophalen aan hun autobiografische relatiegebeurtenis of aan het
verhaal dat ze beluisterd hadden. Enkel het ophalen van de autobiografische
relatiegebeurtenis zorgde ervoor dat de proefpersonen meer warmte voelden ten
opzichte van hun relatie, en meer positieve gevoelens ervaarden.
Een andere studie
toonde aan dat het ook een goed idee is om een gedetailleerde herinnering op te
halen aan een moment waarop je samen erg moet lachen. In dit experiment zag men
dat koppels die gevraagd werden om herinneringen aan deze momenten op te halen
een grotere stijging in relatietevredenheid toonden dan koppels die gevraagd
werden herinneringen op te halen aan momenten waarin ze moesten lachen in
afwezigheid van de ander of aan andere positieve gebeurtenissen. Bovendien is samen
lachen op zichzelf al één van de factoren die bijdraagt aan een succesvolle
relatie. Deze studies suggereren dus dat het je relatie ten goede kan komen om
samen eens een avond herinneringen op te halen aan fijne momenten in jullie
relatie.
Stel
36 vragen aan elkaar.
In 1997 zetten enkele onderzoekers een experiment op waarbij ze door middel van 36 vragen intimiteit tussen vreemden probeerden te creëren. Deze vragen waren zo opgesteld dat ze in stijgende mate zorgden voor het delen van persoonlijke informatie, hetgeen cruciaal is in het tot stand brengen van intimiteit. Een voorbeeld van zo een vraag is: “Met wie zou je willen dineren, als je eender wie op de wereld zou kunnen kiezen?” Het werd duidelijk dat het beantwoorden van deze vragen inderdaad voor meer intimiteit zorgde tussen vreemden dan het beantwoorden van oppervlakkige vragen. Dit onderzoek gaf aanleiding tot talloze vervolgstudies, waarin deze vragen gebruikt werden om intergroep-contact tussen bijvoorbeeld gedetineerden en bewakers en interraciale groepen te stimuleren. Ook kreeg het heel wat aandacht in de media, waarin beweerd werd dat je via de 36 vragen iemand verliefd kan doen worden (bijvoorbeeld de New York Times, 9 januari 2015). Wegens boven vernoemde effecten is het op zijn minst het proberen waard. Je vindt de 36 vragen hier terug.
Vergeet
elkaar niet aan te raken.
De continue
nabijheid van je partner kan ervoor zorgen dat er eentonigheid en verveling optreden,
twee factoren die dodelijk zijn voor seksueel verlangen. Ook stress en
onzekerheid, gevoelens die velen nu ervaren, zijn echte libido-killers. Er zijn
echter weinig dingen zo stress-verlagend als een aanraking.
Elke aanraking die
geassocieerd wordt met affectie – denk aan handen vasthouden, knuffelen, en
tegen elkaar aanzitten of liggen – zorgt voor het verlagen van stress en
bevordert het welzijn van beide partners op relationeel, psychologisch en
fysiek vlak. Zo werden koppels in een recent onderzoek in drie verschillende
groepen opgedeeld. Voor een periode van vier weken moesten deze koppels ofwel
1) meer knuffelen, 2) meer tijd met elkaar door brengen of 3) niets aan hun
gedrag veranderen. De groep die meer had geknuffeld bleek na vier weken meer
relatietevredenheid te rapporteren dan de andere twee groepen. In een studie
naar het effect van kussen werden gelijkaardige resultaten gevonden. Een groep
koppels die was aangespoord om elkaar vaker te kussen, vertoonde minder stress
en rapporteerde meer relatietevredenheid dan een groep koppels die dergelijke
instructies niet had gekregen. Volgens deze studies kunnen zowel je relatie als
jezelf en je partner individueel er dus baat bij hebben om elkaar in deze
periode wat vaker vast te pakken en te kussen.
Maar laat elkaar af en
toe ook eens gewoon met rust.
Hoewel bovenstaande tips misschien lijken te
suggereren dat jij en je partner best zo veel mogelijk tijd samen doorbrengen,
is het volgens onderzoek even belangrijk om ook ruimte voor jezelf te creëren
en te behouden. In een relatie moet je immers telkens het evenwicht vinden
tussen de behoefte aan autonomie en de behoefte aan verbondenheid. Aan beide behoeften
moet voldaan zijn om je goed te voelen en je relatie als bevredigend te ervaren.
Meer zelfs, een gevoel van verbondenheid kan enkel ontstaan wanneer je ook de eigenheid
van de ander respecteert en ondersteunt. Zo toont onderzoek aan dat het gevoel hebben
dat je partner je aanmoedigt om jezelf te zijn niet alleen voor meer
psychologisch welzijn zorgt, maar ook tot een lagere bloeddruk leidt. Deze
studies tonen dus aan dat het belangrijk is om je partner zijn/haar eigen ding
te laten doen, door bijvoorbeeld eens alleen een wandeling te maken, op zoek te
gaan naar eigen projecten en je partner aan te moedigen om hetzelfde te doen.
Houd
er ook rekening mee dat jij en je partner kunnen verschillen in hoeveel nood je
hier precies aan hebt. Onderzoek toont bijvoorbeeld aan dat vrouwen gemiddeld
hoger scoren op de behoefte aan verbondenheid dan mannen.
Conclusie
Partners die samen in quarantaine zitten, kunnen van deze tijd gebruik maken om hun band met elkaar sterker te maken. In dit artikel gaven we hiervoor vijf tips, waarvan wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat ze romantische relaties ten goede komen. Echter, het toepassen van deze tips kan ook geen kwaad wanneer de quarantaine weer afgelopen is.
Auteurs
Laura Sels en Liesbet Berlamont zijn onderzoekers aan de onderzoeksgroep Familylab van de vakgroep Experimenteel-Klinische en Gezondheidspsychologie van de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen van de UGent.
Alea, N., & Bluck, S. (2007). I’ll keep you in mind: The intimacy function of autobiographical memory. Applied Cognitive Psychology: The Official Journal of the Society for Applied Research in Memory and Cognition, 21(8), 1091-1111. doi: 10.1002/acp.1316 Alea, N., & Vick, S. C. (2010). The first sight of love: Relationship-defining memories and marital satisfaction across adulthood. Memory, 18(7), 730-742. doi: 10.1080/09658211.2010.506443 Aron, A., Melinat, E., Aron, E. N., Vallone, R. D., & Bator, R. J. (1997). The experimental generation of interpersonal closeness: A procedure and some preliminary findings. Personality and Social Psychology Bulletin, 23(4), 363-377. doi: 10.1177/0146167297234003 Aron, A., Norman, C. C., Aron, E. N., McKenna, C., & Heyman, R. E. (2000). Couples’ shared participation in novel and arousing activities and experienced relationship quality. Journal of personality and social psychology, 78(2), 273. doi: 10.1037//0022 3514.78.2.273 Basson, R. (2001). Using a different model for female sexual response to address women’s problematic low sexual desire. Journal of Sex & Marital Therapy, 27(5), 395-403. Baxter, L. A., & Montgomery, B. M. (1996). Relating: Dialogues and dialectics. Guilford Press. Bazzini, D. G., Stack, E. R., Martincin, P. D., & Davis, C. P. (2007). The effect of reminiscing about laughter on relationship satisfaction. Motivation and Emotion, 31(1), 25-34. doi: 10.1007/s11031-006-9045-6 Bekker, M. H., & Van Assen, M. A. (2008). Autonomy-connectedness and gender. Sex Roles, 59(532). Brooks, S. K., Webster, R. K., Smith, L. E., Woodland, L., Wessely, S., Greenberg, N., & Rubin, G. J. (2020). the psychological impact of quarantine and how to reduce it: rapid review of the evidence. The Lancet. Davies, K., Wrigth, S., Arthur, A., & Comeau, J. (2011). Intergroup contact through friendship. In G. Hodson, & M. Hewstone, Advances in intergroup contact through friendship (pp. 200-228). New York: Psychology Press. Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2014). Autonomy and need satisfaction in close relationships: Relationships motivation theory. In Human motivation and interpersonal relationships (pp. 53-73). Springer, Dordrecht. Dew, J. (2009). Has the marital time cost of parenting changed over time? Social Forces, 88(2), 519–541. doi: 10.1353/sof.0.0273 Ellison, C. R. (2002). A research inquiry into some American women’s sexual concerns and problems. Women & Therapy, 24(1), 147-159. Falconier, M. K., Nussbeck, F., Bodenmann, G., Schneider, H., & Bradbury, T. (2015). Stress from daily hassles in couples: its effects on intradyadic stress, relationship satisfaction, and physical and psychological well-being. Journal of Marital and Family Therapy, 41(2), 221-235. Floyd, K., Boren, J. P., Hannawa, A. F., Hesse, C., McEwan, B., & Veksler, A. E. (2009). Kissing in marital and cohabiting relationships: effects on blood lipids, stress, and relationship satisfaction. Western Journal of Communication, 73(2), 113-133. Girme, Y. U., Overall, N. C., & Faingataa, S. (2014). “Date nights” take two: The maintenance function of shared relationship activities. Personal Relationships, 21(1), 125-149. doi: 10.1111/pere.12020 Harasymchuk, C., Muise, A., Bacev-Giles, C., Gere, J., & Impett, E. A. (2020). Broadening your horizon one day at a time: Relationship goals and exciting activities as daily antecedents of relational self-expansion. Journal of Social and Personal Relationships, 1-17. doi: 10.1177/0265407520911202 Holt-Lunstad, J., Birmingham, W. A., & Light, K. C. (2008). Influence of a “warm touch” support enhancement intervention among married couples on ambulatory blood pressure, oxytocin, alpha amylase, and cortisol. Psychosomatic medicine, 70(9), 976 985. doi: 10.1097/PSY.0b013e318187aef7 Jakubiak, B. K., & Feeney, B. C. (2017). Affectionate touch to promote relational, psychological, and physical well-being in adulthood: A theoretical model and review of the research. Personality and Social Psychology Review, 21(3), 228-252. doi: 10.1177/1088868316650307 Kingston, P. W., & Nock, S. L. (1987). Time together among dualearner couples. American Sociological Review, 52, 391–400. doi:10.2307/2095358 Lauer, R., Lauer, J., & Kerr, S. T. (1990). The long-term marriage: Perceptions of stability and satisfaction. International Journal of Aging and Human Development, 30, 189–195. doi: 10.2190/H4X7-9DVX-W2N1-D3BF Philippe, F. L., Koestner, R., & Lekes, N. (2013). On the directive function of episodic memories in people’s lives: A look at romantic relationships. Journal of Personality and Social Psychology, 104(1), 164. doi: 10.1037/a0030384 Reis, H. T., & Shaver, P. (1988). Intimacy as an interpersonal process. In Handbook of personal relationships. Reissman, C., Aron, A., & Bergen, M. R. (1993). Shared activities and marital satisfaction: Causal direction and self-expansion versus boredom. Journal of Social and Personal Relationships, 10(2), 243-254. doi: 10.1177/026540759301000205 Ruscher, J. B., Cralley, E. L., & O’Farrell, K. J. (2005). How newly acquinted dyads develop shared stereotypic impressions through conversation. Group processes & intergroup relations, 8(3), 295-270. Slatcher, R. B. (2010). When Harry and Sally met Dick and Jane: creating closeness between couples. Personal Relationships, 17(2), 279-297. Van Raalte, L. J., Floyd, K., & Mongeau, P. A. (2019). The Effects of Cuddling on Relational Quality for Married Couples: A Longitudinal Investigation. Western Journal of Communication, 1-22. doi: 10.1080/10570314.2019.1667021 Weinstein, N., Legate, N., Kumashiro, M., & Ryan, R. M. (2016). Autonomy support and diastolic blood pressue: long term effects and conflict navigation in romantic relationships. Motivation and Emotion, 40(2), 212-225. Wilcox, W. B., & Dew, J. (2012). The date night opportunity: What does couple time tell us about the potential value of date nights? Charlottesville, VA: The National Marriage Project. Ziv, A. (1988). Humor’s role in married life. Humor, 1, 223–229. Doi: 10.1515/humr.1988.1.3.223 Ziv, A., & Gadish, O. (1989). Humor and marital satisfaction. The Journal of Social Psychology, 129, 759–768. doi: 10.1080/00224545.1989.9712084
De huidige COVID19 crisis vereist voor velen onder ons aanpassingen op verschillende gebieden. Dit betekent dat ook de studenten langzaamaan hun blok zullen starten in een uiterst specifieke context. Uniek aan deze periode zijn (a) de overgang naar afstandsonderwijs; (b) de sociale isolatie; (c) de smartphone als belangrijkste connectie met de buitenwereld en (d) een gelegenheid waarbij we onszelf gemakkelijker laten gaan op vlak van voedsel en beweging. Gelukkig is er wat psychologisch onderzoek dat kan helpen met deze specifieke uitdagingen. We (een ervaren student en een hoogleraar klinische psychologie) presenteren hier een selectie van recent onderzoek naar corona-specifieke factoren dat studenten kan helpen om een goede start te maken met de blokperiode.
Online lessen als nieuwe standaard Één van de grootste veranderingen bij afstandsonderwijs is de verschuiving van lessen in de auditoria naar online lessen. Aandacht bij een online les houden, is een pak moeilijker dan in een auditorium. Niets houdt je tegen om weg te stappen van je computer, te multitasken of gewoon met je gedachten af te dwalen. Onderzoek toont zelfs aan dat de helft van de studenten na 5 minuten reeds stopt met de online les volgen. Er valt echter goed nieuws te melden: Een recent onderzoek van Wilson en collega’s onderzocht het effect van het versnellen van lessen. De resultaten van dit onderzoek toonden aan dat het versnellen van de lessen met weinig kosten gepaard gaat, terwijl studenten hun aandacht beter bij de les houden en tijd uitsparen. Twee aanvullende studies gingen de invloed na van het versnellen van lessen op een aantal aspecten, zoals het begrijpen van de leerstof, afdwalende gedachten en subjectieve evaluaties van de les en de leerervaring. Aan het eerste experiment namen enkel psychologie studenten deel. Elke student bekeek 2 lessen, één op normale snelheid en een versnelde les. Hierbij werd geregeld doorheen de les gepeild of de gedachten van de student afgedwaald waren. Na de les werd aan de studenten gevraagd of ze de les interessant, bevorderlijk of moeilijk vonden, en hoeveel moeite het volgen van de les had gekost. Vervolgens moesten de studenten inschatten hoe goed ze zouden antwoorden op een test over de leerstof, waarna ook degelijk een test werd afgenomen. De resultaten waren verrassend. De lessen bekijken aan 1.6-1.7x de normale snelheid gaf vergelijkbare resultaten als op reguliere snelheid, dus zonder verlies aan begrip konden studenten tijd uitsparen. Bovendien was er zelfs een voordeel in termen van afdwalende gedachten. Studenten konden dus beter hun aandacht bij de les houden wanneer deze versneld was. Het tweede experiment was vergelijkbaar, met als verschil dat studenten niet meer beperkt waren tot psychologiestudenten en dat ze slechts 1 les te zien kregen. De helft van de deelnemers volgde dus een les aan normale snelheid en de andere helft volgde een les aan versnelde snelheid. Dit tweede experiment toonde wel een klein verschil tussen beide snelheden op vlak van het begrijpen van de leerstof, waar de versnelde les iets minder (6%) begrepen werd. Op het afdwalen van gedachten en de leerervaring had het versnellen geen impact. Dus ondanks een minimaal verlies in termen van begrip, wonnen de studenten tijd en had het versnellen geen invloed op andere aspecten van de lesbeleving. Dus indien de leerstof verder bouwt op eerdere leerstof en studenten voorkennis hebben, is het versnellen van online lessen aan te raden. Indien de studenten minder voorkennis hebben of minder geïnteresseerd zijn in het onderwerp, is er een beperkte kost in termen van begrip.
Praktische tip voor de student: Zet je lessen, zeker de minder complexe, dus gerust op snelheid 1.5! Zo kun jij veel sneller en even aandachtig door die lessen heen raken. Jezelf motiveren om 1.5u les te kijken is waarschijnlijk gemakkelijker dan voor 2u les. Bovendien kun je de uitgespaarde tijd voor andere zaken gebruiken.
Sociale isolatie tijdens de lockdown
Door het verplicht binnen blijven tijdens deze corona-crisis is het risico op sociale isolatie groter. Veel onderzoek toont reeds aan dat sociale isolatie nefast kan zijn voor de mentale gezondheid, maar hoe zit dat in relatie tot academische prestaties? Betekent isolatie meer opportuniteit om te studeren of heeft het een negatief effect op onze studies? Recent psychologisch onderzoek van Wang en collega’s onderzocht onder andere het effect van sociaal contact op academische prestaties. Wang en collega’s hebben een 50-tal studenten van een Ivy League school gedurende 10 weken onderzocht. Dit liet toe om studenten te bestuderen binnen een veeleisende context die een hoog tempo hanteert. Deze studie was innovatief omdat de dataverzameling gebeurde door een combinatie van monitoring technieken. Er werd op die manier een brede range aan data verzameld en er was dus veel informatie beschikbaar. Enerzijds werden vragenlijsten afgenomen, alsook 3 tot 13 dagelijkse korte bevragingen op de smartphone. Deze vragenlijsten en bevragingen peilden onder andere naar stress, humeur, sociaal contact, beweging/sport en gedrag. Anderzijds werd data van de smartphones van studenten gebruikt. Dit ging om data van de microfoon, de accelerometer, de lichtsensor en de GPS/bluetooth gegevens. Op deze manier kon veel on-line informatie omtrent activiteit, conversaties, slaap en (co-)locatie verzameld worden. Dit alles resulteerde in een zeer uitgebreide dataset die een realistische weergave bood van het dagelijkse leven van de studenten. Deze studie bekeek onder andere de effecten van sociale isolatie en sociale verbondenheid op academische prestaties, die voor ons relevant zijn. Deze studie vond meerdere relevante relaties tussen academische prestaties en sociale interactie. Specifiek werd er gevonden dat zowel de frequentie als de duur van conversaties doorheen de dag gelinkt waren aan de resultaten van studenten. Dus studenten die meer en/of langere conversaties hadden met medestudenten, haalden betere academische resultaten. Er werd daarentegen een omgekeerde relatie gevonden met activiteiten binnenshuis. Dus studenten die vaker binnen zaten en minder buiten kwamen, haalden gemiddeld lagere resultaten. Tenslotte werd een verband gevonden tussen co-locatie, of het delen van de locatie met anderen, en resultaten, waarbij studenten die zich meer op dezelfde locatie bevonden als anderen, hogere resultaten behaalden. Dus dit wijst opnieuw op de link tussen sociaal contact en academische prestaties. Er werd in de studie niet gespecificeerd of de contacten en conversaties al dan niet studiegerelateerd waren.
Praktische tip voor de student: Deze studie toont het belang aan van sociale verbondenheid, niet enkel voor onze mentale gezondheid, maar ook voor onze academische prestaties. In tijden van isolatie zoals deze corona-crisis, is het dus uiterst belangrijk om sociaal contact te proberen bewaren in de mate van het mogelijke. Gebruik die smartphone dus zeker om sociaal contact te bewaren.
Uitstelgedrag en sociale media.
Nu we het toch over de smartphone hebben. Chats, telefoontjes en videocalls. Deze lockdown duwt ons richting nieuwe manieren om sociaal contact te behouden en de smartphone is hierbij essentieel. Er is echter slechts een dunne lijn tussen smartphone-gebruik voor sociaal contact enerzijds en smartphone-gebruik als uitstelgedrag anderzijds. Maar is het gebruik van sociale media nu echt zo negatief voor de studies? Het goede nieuws is dat onderzoek aantoont dat het gebruik van sociale media, zoals facebook, niet per definitie negatief hoeft te zijn. Dus sociale media vormt momenteel een van de handigste manieren voor sociaal contact. De grote boosdoener is volgens het onderzoek van Sternberg en collega’s wanneer sociale media gebruikt wordt als uitstelgedrag. Zij rapporteren twee studies die de relatie tussen angstgevoelens en Facebook-gebruik, zowel studiegerelateerd en als uitstelgedrag, nagaan. De eerste studie sloot sterk aan bij de dagelijkse realiteit. In deze studie werd 3 dagen voor een belangrijk examen aan studenten gevraagd een applicatie te installeren op hun smartphone en PC. Op die manier werd bij de deelnemers alle Facebook activiteit nagegaan. Ook kregen zij geregeld berichtjes met de vraag om hun algemeen angst-niveau aan te geven. Op het einde van de dag konden studenten aangeven hoeveel tijd ze op Facebook hadden gezeten voor studie-gerelateerde zaken. Bij de vergelijking tussen verschillende metingen van de angst-niveaus vonden de onderzoekers dat hoe meer studenten Facebook gebruikten, hoe angstiger ze zich achteraf voelden. Omgekeerd was dat niet het geval, dus angstiger voelen leidde niet tot meer Facebook-gebruik. De tweede studie had tot doel een sterker causaal verband te kunnen vaststellen. Om dit te kunnen doen, vond de studie plaats in een meer gecontroleerde labo-setting. Vooraf werd bij alle studenten het wachtwoord van hun Facebook account veranderd, zodat zij 2 dagen gedepriveerd werden. Op de dag van de studie werd aan alle deelnemers gezegd dat ze een toets zouden moeten afleggen en dat deze toets een sterke voorspeller is van zowel academisch succes als algemeen succes in het leven. De deelnemers werden in 2 groepen verdeeld die verschillende instructies kregen. Bij 1 groep werd aangedrongen om zich zo goed mogelijk voor te bereiden zodat ze beter zouden presteren. Facebook-gebruik was in deze situatie dus uitstelgedrag dat afleidde van het voorbereiden. Bij de andere groep werd gewoon vrije tijd gegeven en was Facebookgebruik dus niet noodzakelijk uitstelgedrag. Beide groepen kregen terug toegang tot hun Facebook profiel. Dit onderzoek toonde dat bij groep 1 een significante relatie bestond tussen het Facebook gebruik en toename in angst. Dit was in de tweede groep niet het geval. Wanneer sociale media interfereert met andere doelen, zoals blokken, zorgt het voor verhoogde angstgevoelens. Angstgevoelens zijn in deze periode algemeen al vaak hoger, en extra angst en stress voor examens helpt zeker niet.
Praktische tip voor de student: gebruik je sociale media tijdens pauzes of na je blok-uren, en probeer die gsm weg te leggen tijdens de lessen en tijdens het studeren, zodat de verleiding beperkt blijft.
Voeding
Het leven in lockdown zorgt op vlakken zoals voeding en beweging eveneens voor veranderingen. Er is de afgelopen tijd veel geschreven over beweging, maar voeding is wat onderbelicht gebleven. Uit eten, naar de frituur of naar een fastfood-restaurant gaat niet meer. De take-aways draaien echter overuren en tijdens het hamsteren in maart waren de diepvriespizza’s en klaargemaakte maaltijden de eerste target en al snel uitverkocht, naast toiletpapier natuurlijk. De maatschappelijke veranderingen zorgen mogelijks dus voor een verschuiving in voedingspatroon. Daarom is het interessant om te kijken wat onderzoek zegt over voeding in relatie tot academische prestaties. Een studie van Reuter en collega’s keek naar deze relatie bij een 600-tal universiteitsstudenten. Eerdere studies keken vooral naar jongere doelgroepen, waardoor onderzoek over voeding in relatie tot academische prestaties bij universiteitsstudenten beperkt is. In deze studie werden de studenten gevraagd om hun behaalde academische resultaten te rapporteren, alsook hun eetgewoonten. Specifiek moesten ze hun consumptie aangeven voor enkele categorieën: fruit, groenten, slaatjes, fruitsap, melk, energiedrank of frisdrank, ontbijt en fastfood. Op basis van deze gegevens werd gekeken of er bepaalde verbanden konden worden gelegd. Uit de resultaten bleek dat de meeste studenten niet voldeden aan de richtlijnen voor gezonde voeding. Er kwamen echter enkele belangrijke bevindingen naar voren. Zo vonden de onderzoekers dat het nemen van een ontbijt samenhangt met betere academische scores. De studenten die op 5 of meer dagen per week ontbijt aten, hadden significant hogere academische scores dan de studenten die op 3 dagen of minder ontbeten. Mogelijks was dit resultaat een reflectie van het al dan niet consciëntieuze karakter van de studenten, die bijgevolg dus al vroeg wakker zijn om aan hun lesdag te beginnen. Deze bevindingen zijn in lijn met eerder onderzoek waarbij ontbijten gelinkt werd aan betere academische prestaties. Daar tegenover vond de studie dat het eten van fastfood geassocieerd was met lagere academische prestaties. Ook dit bevestigt eerdere studies die hetzelfde aangeven. Voor de andere voedingsgroepen werden geen significante relaties gevonden.
Praktische tip voor de student: Hoewel voeding niet de bepalende factor zal worden voor het al dan niet slagen voor je examens, doe je er dus wel best aan om je ontbijt niet over te slaan en fastfood in de mate van het mogelijke te beperken.
De corona-crisis vereist van studenten heel wat aanpassingen. We selecteerden recent psychologisch onderzoek dat wat aanwijzingen geeft voor studenten om de naderende blokperiode zo goed mogelijk aan te vatten. Deze selectie is zeker nog niet zaligmakend, maar geeft toch al wat houvast naast alle bestaande studietips. Er zijn heel wat studies aangevat naar de effecten van de Corona crisis dus we verwachten dat updates en aanvullingen op onze tips slechts een kwestie van tijd zijn. Hopelijk is dit toch al een eerste hart onder de riem voor de blokkende student.
Auteurs
Prof. Ernst Koster & Pauline Stas (Universiteit Gent)
Het succes van de huidige COVID-19 maatregelen is sterk afhankelijk van de mate waarin we ons gedrag kunnen aanpassen en vooral of we dit kunnen volhouden voor lange tijd. Uit voorgaand onderzoek blijkt echter dat het aanpassen van ons gedrag een stuk moeilijker kan zijn dan we oorspronkelijk zouden denken. Een welbekend en gevalideerde theorie is de Health Action Process Approach (HAPA), dit theoretisch model stelt dat je in het proces van gedragsverandering drie profielen kan onderscheiden. Pre-intenders zijn mensen die het gewenste gedrag niet stellen en daar ook geen intentie voor hebben. Intenders hebben wel de intentie om hun gedrag te veranderen, maar hebben deze intentie nog niet omgezet in daadwerkelijke aanpassingen van het gedrag. Mensen die hun gedrag succesvol hebben aangepast worden beschouwd als actors. De ondersteuning die mensen nodig hebben, hangt af van het profiel waartoe men behoort. Daarnaast benadrukt het HAPA-model dat er ook barrières (bv. stress en angst) en hulpbronnen (bv. sociale steun) zijn die het gedrag kunnen beïnvloeden. Zo is het mogelijk dat het opvolgen van de maatregelen een mentale kost met zich meebrengt waardoor deze niet worden volgehouden.
Deze studie had twee doelen voor ogen: (1) onderzoeken of we de HAPA-profielen kunnen terugvinden bij dit volledig nieuwe gedrag, namelijk het opvolgen van de COVID-19 maatregelen en (2) bestuderen hoe het gesteld is met het welzijn van individuen tijdens de COVID-19 maatregelen en hoe dit gelinkt is aan het gedrag. Op deze manier brengen we de factoren in kaart die het al dan niet volgen van de richtlijnen kunnen beïnvloeden en doen we aanbevelingen op maat die mensen kunnen helpen de richtlijnen beter op te volgen. In deze samenvatting zijn de resultaten van de eerste fase van deze studie te vinden, de antwoorden werden verzameld in de periode tussen vrijdag 20 maart en vrijdag 27 maart en dus in de beginfase van de maatregelen.
De steekproef 2379 deelnemers vervolledigden de vragenlijst. De steekproef is echter niet representatief en bestaat voornamelijk uit jongere mensen (75% was jonger dan 44 jaar), vrouwen (80%) en mensen die hogere studies hebben gedaan (70%). Op het moment van de bevraging (beginfase; 20-28 maart) was 55% van de mensen nog steeds aan het werk (35% deed dit via telewerk). 20% ging nog steeds naar de fysieke werkplaats. Daarnaast was 8% van de steekproef technisch werkloos omwille van de pandemie. 18% van de mensen was werkzoekend, student of gepensioneerd. Opvallend is dat 80% van de mensen die nog fysiek contact hebben op hun werk verpleegkundigen zijn.
Resultaten Pre-intender, intender of actor? Binnen deze studie zagen we dat 98% van de mensen de richtlijnen met betrekking tot social distancing en handen wassen reeds opvolgde op het moment van de bevraging. Voor het hoesten of niezen in de elleboog of een papieren zakdoekje was dat 95%. We kunnen dus stellen dat een heel groot deel van de bevraagde participanten de richtlijnen van de overheid opvolgt en dus ‘actor’ is. Wat wel opvalt is dat 7% (handen wassen), 10% (niezen/hoesten in elleboog) en 20% (social distancing) van de mensen aangaven deze richtlijnen nog maar pas op te volgen. Het zal daarom belangrijk zijn deze gedragingen ook vol te houden. Vooral voor social distancing, waar 1 op 5 van de mensen aangaf dit gedrag nog niet lang te stellen.
Aanbevelingen op maat Wanneer men mensen wil aansporen om gezondheidsgedrag te stellen en dus hun eigen gedrag aan te passen, kan dit uitdagend zijn. Door mensen in te delen in bepaalde groepen wordt het gemakkelijker om gerichte en aangepaste boodschappen voor hen te maken. Zo zou het niet nuttig zijn om tips te geven omtrent wanneer men het best de handen wast aan iemand die niet van plan is om meer zijn/haar handen te wassen (i.e. een pre-intender). Pre-intenders hebben nood aan boodschappen die hen helpen om positieve uitkomstverwachtingen te krijgen (bv. Als ik mijn handen was dan heb ik een veel kleinere kans om besmet te worden) en aan boodschappen die hen overtuigen dat ze in staat zijn om het gedrag te stellen (bv. mijn handen wassen wanneer ik thuis kom is iets dat ik gemakkelijk kan doen). Intenders hebben dan weer nood aan technieken die hen helpen om het gedrag daadwerkelijk te stellen. Zo helpt het om het gewenste gedrag zo concreet mogelijk te maken (bv. Als we gaan eten dan zorg ik ervoor dat iedereen van het gezin zijn/haar handen voor min. 20 seconden heeft gewassen). Actors zijn al goed bezig. Zij hebben enkel nood aan tips omtrent hoe ze kunnen omgaan met hindernissen (bv. Wat ga ik zeggen als mijn moeder zegt dat ze eenzaam is en me vraagt om langs te komen?). Dit alles wordt ook nog eens duidelijk weergegeven op Figuur 1, deze figuur reikt voor elk van de groepen (pre-intender, intender en actor) een aantal concrete tips aan.
Figuur 1. Infographic met tips per profiel
Hoe zit het met ons welzijn in tijden van corona? Over het algemeen zien we dat op het moment van de bevraging (beginfase) mensen goed scoorden op de verschillende domeinen van welzijn (vb. angstklachten, depressieve klachten, slaapproblemen, boosheid, sociale isolatie). Dit is een positief verhaal. We zien echter dat men verhoogde angstklachten rapporteerde. Angstklachten kwamen in sterkere mate voor bij mensen die een vermoeden hebben besmet (geweest) te zijn en bij mensen die onzekerheid ervaren omtrent het al dan niet besmet (geweest) te zijn. De angstklachten hangen samen met meer middelenmisbruik en met zorgen om zelf besmet te worden en het coronavirus te verspreiden. Jongere mensen waren minder bezorgd om zelf besmet te worden, maar maakten zich meer zorgen om het virus te verspreiden. Mensen die inwonende ouderen of jonge kinderen hebben of zorg dragen voor niet-inwonende naasten waren meer bezorgd om het virus te verspreiden. Mensen die omwille van hun werk nog contact moeten hebben met anderen, gaven aan meer middelen te gebruiken (bv. alcohol en tabak) en zich meer zorgen te maken om het virus zelf te verspreiden. Figuur 2 toont de gemiddelde scores van participanten op de verschillende domeinen van welzijn (angst, depressie, boosheid, slaap en sociaal functioneren). De blauwe balken geven deze gemiddelde scores weer. De oranje lijn geeft het populatiegemiddelde weer, dat als referentiepunt fungeert. Scores die hoger of lager liggen dan de oranje lijn, maar nog binnen de groene zone liggen, worden niet gezien als problematisch.
Figuur 2.Gemiddelde scores op verschillende domeinen van welzijn.
Wat zijn mogelijke barrières of hulpbronnen om de richtlijnen te volgen of vol te houden? Hoewel de invloed van de richtlijnen op het welzijn vooralsnog beperkt lijkt te blijven, kunnen we verwachten dat dit nog zal toenemen. Dit zal ook gevolgen hebben voor de mate waarin we de richtlijnen opvolgen. Het is daarom belangrijk zicht te krijgen op hulpbronnen en barrières voor het opvolgen van de richtlijnen. Uit de eerste resultaten blijkt dat de verhoogde angst ervoor zorgt dat mensen gemotiveerd zijn om de richtlijnen te volgen. We zien dat pre-intenders gemiddeld genomen aangeven minder bezorgd te zijn om zichzelf of anderen te besmetten in vergelijking met intenders en actors. Anderzijds kan sociale ondersteuning een belangrijke hulpbron zijn om de richtlijnen op te volgen. Een gebrek aan sociale steun kan bijgevolg een belangrijke barrière vormen voor het volgen van de COVID-19 richtlijnen. De eerste resultaten geven in lijn hiermee aan dat pre-intenders lager scoren op sociaal functioneren dan actors. Een andere belangrijke barrière is uiteraard de context waarin mensen zich bevinden en de mate waarin men de vrijheid heeft om deze richtlijnen op te volgen. Voor social distancing kon 83% van de mensen die aangeven dat ze niet van plan waren het gedrag te stellen (pre-intenders) geen 1.5m afstand houden van andere mensen omwille van hun werk.
Zelf deelnemen? Wilt u dit onderzoek blijven steunen, dan kan u ook deelnemen aan de tweede fase van deze studie. Dit deze staat online tot en met vrijdag 17 april en is bedoeld voor mannen én vrouwen van alle leeftijdsgroepen vanaf 18 jaar. Help ons door deze link ook te verspreiden onder vrienden en familie: https://bit.ly/coronastudievervolg
Auteurs Deze vragenlijst is het resultaat van een samenwerking tussen de onderzoeksgroepen Gezondheidspsychologie, Gezondheidspromotie, en Fysieke Activiteit en Gezondheid van de Ugent.
We worden vandaag geconfronteerd met de coronacrisis, die iedereen in de samenleving voor uitdagingen stelt. De regering nam belangrijke maatregelen om de verspreiding van het virus in te perken. Maar hoe gemotiveerd zijn we om deze maatregelen vol te houden? UGent onderzoekers lanceerden een online vragenlijst, die onder andere peilt naar onze motivatie om de maatregelen te volgen.
Hoe goed volgen we de maatregelen?
De online vragenlijst werd gelanceerd op donderdag 19 maart. Sindsdien vulden meer dan 4000 deelnemers de vragenlijst in. Ongeveer drie kwart van hen zijn vrouwen. De gemiddelde leeftijd is 42 jaar. Deelnemers geven aan in welke mate ze de vier maatregelen volgen die de regering heeft opgelegd: zoveel mogelijk de handen wassen, fysieke afstand bewaren, je beperken tot essentiële verplaatsingen, en contact met de buitenwereld vermijden. Bijna 80% van deelnemers beweert dat ze zich (bijna) altijd aan alle maatregelen houden. Slechts een vijfde van de deelnemers volgt dus niet alle maatregelen even secuur op. Ook bij hen zijn er weinigen die de maatregelen helemaal niet opvolgen. Oudere deelnemers blijken nauwgezetter te zijn en zich significant meer aan de voorschriften te houden. Ze doen vooral meer aan ‘social distancing’.
Handen wassen blijkt moeilijker dan verwacht
In het algemeen geven deelnemers aan dat het zich beperken tot essentiële verplaatsingen het beste lukt. Verrassend genoeg wordt het wassen van handen, misschien wel de meest eenvoudige en voor de hand liggende maatregel, iets minder nageleefd. Vrouwen wassen hun handen wel iets meer dan mannen. Hoewel het advies om de handen te wassen in absolute zin wel goed wordt opgevolgd, is het misschien minder duidelijk wat het betekent om ‘zoveel mogelijk’ de handen te wassen? Is dat drie, vijf, of tien keer per dag? Doen we dat best op vaste ogenblikken of telkens als we naar buiten zijn geweest? Moet je dat dan ook doen als je niet in de openbare ruimte maar in je eigen tuin bent gegaan? Terwijl een maatregel zoals ‘contact vermijden’ onze dagelijkse routines echt doorbreekt en erg duidelijk is (maximum 1.5 meter), geldt dit iets minder voor het wassen van handen. We deden het vroeger al en het is ook minder duidelijk hoe vaak en wanneer je precies je handen moet wassen.
Sinds donderdag 19 maart werd het volgen van de maatregelen dagelijks in kaart gebracht. Zoals de figuur toont worden de maatregelen goed opgevolgd, maar is er toch een schommelend patroon over de verschillende dagen. Toch is de trend globaal licht positief sinds het begin van de metingen: we worden nog nauwgezetter in het volgen van de maatregelen. Dit is positief nieuws want met de verlenging van de maatregelen zullen we ze nog lang moeten volhouden.
Vrijwillig gemotiveerd of ‘Moetivatie’ ?
Wat verklaart waarom we in groten getale deze opgelegde maatregelen opvolgen, terwijl ze toch een grote inbreuk vormen op onze dagelijkse routines en persoonlijke beslissingsruimte? In de studie worden verschillende types motivatie bevraagd. Deelnemers geven aan dat ze zich vooral vrijwillig schikken naar de maatregelen. Opgelegde maatregelen en toch vrijwillig gemotiveerd zijn? Hoewel het een paradox lijkt, is het dat niet. Deelnemers houden zich vrijwillig aan de maatregelen omdat ze overtuigd zijn van de noodzaak en zinvolheid. Ze beseffen bijvoorbeeld dat ze anders het virus helpen verspreiden en risicogroepen in de problemen brengen. Omdat onze gezondheid in het gedrang is en omdat we met deze maatregelen anderen kunnen helpen zien mensen erg gemakkelijk de relevantie en het persoonlijke belang van de maatregelen.
De drastische maatregelen van de overheid zijn dus voor de meeste mensen perfect legitiem. Vanuit dit besef voelen ze niet aan als een beknotting van onze autonomie maar als een keuze die goed aansluit bij waarden die voor bijna alle mensen van groot belang zijn: gezondheid en altruïsme.
Toch geldt dit niet voor iedereen. Sommigen ervaren externe druk om zich aan de maatregelen te houden. Hun drijfveer om zich aan de maatregelen te houden is vrees voor kritiek of een boete. Het volgen van de maatregelen voelt aan als een verplichting. Vooral alleenstaanden vertonen meer ‘moetivatie’. Het inperken van sociaal contact valt hen vermoedelijk zwaarder in vergelijking met zij die met andere gezinsleden samenwonen. Ze kunnen ook minder afwisselen met anderen (zoals een partner) om taken op te nemen (zoals inkopen doen), waardoor de maatregelen voor hen logischerwijze iets meer als een keurslijf aanvoelen. Het is echter belangrijk om aan te stippen dat ook alleenstaanden in absolute zin de maatregelen goed volgen en globaal vrijwillig ervoor gemotiveerd zijn.
“Het is uitstekend dat de bevolking sterk vrijwillig gemotiveerd is. Deze vrijwillige motivatie voorspelt dat we de maatregelen zullen blijven opvolgen.” (Maarten Vansteenkiste)
Dozijnen studies in de motivatieliteratuur tonen aan dat vrijwillig gemotiveerde leerlingen, werknemers en sporters hun inspanningen langer volhouden. Ze bijten door, zelfs op moeilijke momenten. De jongere generaties kunnen hierbij zich spiegelen aan oudere generaties. De meer vrijwillige motivatie die oudere generaties typeert verklaart immers waarom zij zich meer houden aan de maatregelen.
Ook de evolutie in onze motivatie sinds het begin van de metingen is positief te noemen. Zoals blijkt uit de figuur is onze overtuiging om deze op te volgen het meest uitgesproken type motivatie. Deze vrijwillige motivatie schommelt nauwelijks over de verschillende dagen en blijft stabiel op een hoog peil staan. Moetivatie komt beduidend minder voor en vertoont zelfs een licht dalende trend naarmate de crisis langer duurt. Dit is een gunstige evolutie, want – misschien in tegenstelling tot wat we vaak denken – is externe druk niet de beste motivator om burgers aan te zetten tot duurzame gedragsverandering.
Zelf deelnemen?
Wil jij ook jouw steentje bijdragen aan dit onderzoek? Vul dan deze vragenlijst in. De vragenlijst is volledig anoniem en wordt geschat op 10 minuten. Er wordt gepeild naar je motivatie om de maatregelen te volgen, maar ook naar je mentale gezondheid tijdens de coronacrisis. Alvast bedankt voor je tijd!
Contact
Deze vragenlijst gaat uit van de onderzoeksgroep Ontwikkelingspsychologie van de faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen van de UGent: Maarten Vansteenkiste (0485 50 25 62), Bart Soenens (0491 05 87 69), Branko Vermote, Sofie Morbée, Joachim Waterschoot.
Stel je eens het volgende scenario voor: je hebt overdag een kleine botsing gehad met de wagen. ‘s Avonds lig je in bed en geraak je maar niet in slaap. Je gedachten blijven afdwalen naar de botsing. Er zijn een aantal verschillende gedachten die je kan hebben. Zo kan het zijn dat je je afvraagt of de botsing vermeden had kunnen worden, dat je de komende dagen heel wat moet regelen om dit af te handelen, of waarom zo’n zaken altijd juist jou moeten overkomen.
Deze gedachten zijn piekergedachten: herhalende, ongewenste gedachten die blijven terugkomen, en die je niet zomaar kan stopzetten. Deze gedachten kunnen gaan over het verleden, het heden of de toekomst, en gaan typisch over negatieve gebeurtenissen of mogelijke problemen. Piekeren is een proces dat bij vrijwel iedereen eens voorkomt. Onderzoek toonde aan dat twee op de vijf mensen zelfs elke dag piekeren.
Hoe komt dit? Piekeren helpt ons omgaan met vervelende situaties. We weten dat mensen meer piekeren wanneer stress aanwezig is. Piekeren kan helpen door enerzijds een oplossing te bedenken van een (toekomstig) probleem, of anderzijds reflectief te zijn over je eigen acties, zodat gelijkaardige situaties in de toekomst vermeden kunnen worden. Echter, soms blijven de piekergedachten aanwezig, leiden deze niet tot positieve uitkomsten en worden mensen gehinderd in hun dagelijks functioneren door het afleidend karakter van die gedachten die te pas en vooral te onpas opduiken. In het voorbeeld hierboven zijn de gedachten over de oorzaak en de toekomstige handelingen probleemoplossend. De vraag “waarom moet mij dit nu weer overkomen?” is dat echter niet.
Is dit gevaarlijk? Af en toe piekeren is op zich onschuldig. Echter, wanneer dit te vaak en te langdurend voorkomt, zonder probleemoplossend te zijn, blijft men vaak hangen in angstige anticipatie. De hersenen worden getraind om die denkpatronen te gebruiken en na een tijdje zal dit de vaste manier van denken worden. Dit is minder onschuldig: we weten vanuit onderzoek dat overmatig negatief gepieker kan leiden tot een grotere kans op het ontwikkelen van verschillende mentale problemen waaronder depressie, angst, psychose en slapeloosheid. Piekeren is ook gelinkt aan slaapproblemen en lichamelijke klachten.
Wat kan je eraan doen? Stoppen met piekeren is makkelijker gezegd dan gedaan. Door veelvuldig te piekeren, wordt dit zowat de standaard setting van je hersenen. Elke keer je piekert, wordt dit patroon verstevigd. Denk maar aan hoe het is om te wandelen doorheen een grasveld. Na een aantal passages zal je altijd datzelfde pad nemen, omdat de uitgesleten weg het makkelijkste is. Om van dat pad af te wijken – en dus om minder te piekeren – is soms wat moeite nodig. Piekergedachten onder controle te krijgen kan je dus leren door minder vaak gebruikte hersengebieden te gaan versterken, wat je kan zien als mentale fitness. Dat is precies wat de nieuwe computertraining van de Universiteit Gent probeert te doen. In die training word je verplicht om je aandacht te houden bij een moeilijke taak, waarbij er veel fouten worden gemaakt. Echter, je mag niet stilstaan bij die fouten want dan kan je de taak niet verder uitvoeren. Dat proces, het blijven focussen op datgene wat moet gebeuren, en het leren om niet te denken aan negatieve onbelangrijke zaken, maakt gebruik van de hersengebieden die piekeren tegengaan. De training bestaat uit een herhaling en combinatie van al die vermelde processen, binnen een stresserende context aangezien er dan vaker gepiekerd wordt. Door specifieke hersengebieden te versterken, zullen deze in het dagelijks leven ook een belangrijke rol kunnen gaan spelen. Hierdoor kan men uiteindelijk meer vat krijgen op piekergedachten.
Ook zijn er vormen van psychotherapie die pogen piekergedachten onder controle te houden. Je kan opteren om individueel te werken met een psychotherapeut, of een piekercursus volgen, wat je meestal in groep of online doet. Daar kan bijvoorbeeld het onderscheid tussen aanvaardbare en problematische vormen van gedachten aangeleerd worden of leren mensen zelf te herkennen wat hen mogelijk aanzet tot piekeren.
Ten slotte kan, indien een begeleidende arts dit nodig acht, ook medicatie gebruikt worden, al dan niet in combinatie met therapie.
Conclusie Af en toe eens piekeren is heel menselijk en niets om je over zorgen te maken. Het kan tijdelijk een geschikte manier zijn om met gebeurtenissen om te gaan. Echter, wanneer de piekergedachten aanwezig blijven en storend worden voor het dagelijks functioneren kan dit wel problematisch zijn. Overmatig piekeren zorgt voor een grotere kans op het ontwikkelen van mentale problemen zoals depressie of angst, en kan ook reeds aanwezige problemen ernstiger maken. Er bestaan een aantal manieren om piekergedachten onder controle te houden: individuele psychotherapie, piekercursussen in groep, medicatie of de nieuwe piekertraining van de Universiteit Gent.
Wens je zelf de online piekertraining te proberen, of wil je vrijblijvend meer info? Stuur dan een e-mail naar cogtraining@ugent.be
Bronnen Koster, E. H. W., De Lissnyder, E., Derakshan, N., & De Raedt, R. (2011). Understanding depressive rumination from a cognitive science perspective: The impaired disengagement hypothesis. Clinical Psychology Review, 31, 138–145. doi:10.1016/j.cpr.2010.08.005
Koster, E. H. W., Hoorelbeke, K., Onraedt, T., Owens, M., & Derakshan, N. (2017). Cognitive control interventions for depression: A systematic review of findings from training studies. Clinical Psychology Review, 53, 79–92. doi:10.1016/j.cpr.2017.02.002
Auteur Jasmien Vervaeke: doctoraatstudent verbonden aan de vakgroep Experimenteel-Klinische en Gezondheidspsychologie en de onderzoeksgroep imec-mict-ugent. Momenteel werkt ze aan een doctoraat over de effectiviteit van cognitieve controle training als hervalpreventie bij voorheen depressieve personen in de context van een Toegepast BioMedisch onderzoek project.
Mogelijk herken je jezelf in het volgende scenario: je bent een document aan het voorbereiden op je computer en in de rechter onderhoek van het scherm zie je een melding binnen komen. Het is een e-mail die je meteen wil beantwoorden zodat hij niet op het ellenlange to-do-lijstje komt, maar toch maar eerst dat document afwerken. Je richt je aandacht terug op de tekst, maar niet veel later voel je de trilling van je smartphone: het is een Whatsapp-bericht van je huisgenoot. Nog voor je de kans had te antwoorden dat er nog brood in de vriezer zit komt de volgende melding reeds binnen. Je agenda deze keer: de volgende vergadering gaat beginnen. Het document zal nog even moeten wachten… Continue Reading
Zet vier willekeurige Belgen aan een tafel, en minstens één van hen zal bekend zijn met psychische klachten: ruim een kwart van de mensen krijgt er in het leven mee te maken. Wie hulp zoekt, komt steeds vaker in aanraking met zogenaamde ‘geprotocolleerde’ behandelplannen. Zeg maar: een strikt stappenplan. Zo’n stappenplan is afgestemd op specifieke diagnoses, zoals depressie, angst of burn-out, en geeft de therapeut een overzicht van specifieke interventies om dergelijke klachten mee aan te pakken. Het komt voort uit wetenschappelijk onderzoek en wordt dus ‘evidence-based’ genoemd. Continue Reading
In ongeveer 1 op 10.000 mensen liggen de inwendige organen niet op hun gebruikelijke plaats met het hart aan de linkerzijde en de lever aan de rechterkant, maar zitten ze precies omgekeerd.
Tot hiertoe werd aangenomen dat de atypische orgaanlocatie van deze zeldzame groep weinig invloed had op de organisatie van hun brein, maar onderzoekers van de Universiteit Gent hebben recent aangetoond dat dit niet helemaal klopt. Continue Reading
Een kind opvoeden kan een hele uitdaging zijn. Maar wat als je kind ook nog eens een chronische ziekte heeft, zoals diabetes? Vooral bij jonge kinderen dragen ouders een grote verantwoordelijkheid over de dagelijkse diabetesbehandeling, wat kan zorgen voor gevoelens van stress en angst. Onderzoek toont bovendien aan dat dit in sommige gezinnen kan samengaan met een lager welzijn bij het kind. Maar hoe kunnen we tegengewicht bieden aan zo’n negatieve cirkel? Zijn er bepaalde kenmerken of vaardigheden die ouders kunnen ontwikkelen om op een andere manier om te gaan met dagelijkse spanningen? Vanuit de onderzoeksliteratuur krijgt mindfulness steeds meer aandacht. Echter, in de context van diabetes is dit concept nog maar weinig bestudeerd. Continue Reading
De Mensenkennis Trofee is een scriptieprijs wordt jaarlijkt uitgereikt door de vereniging van Gentse Alumni Psychologie (GAP) met de bedoeling afstuderende studenten psychologie aan de Universiteit Gent uit te dagen om hun masterproef te vertalen naar een populairwetenschappelijk artikel. Op die manier wil GAP fris psychologisch-wetenschappelijk onderzoek voor een algemeen publiek toegankelijk maken en naar de praktijk brengen. Lees meer...