Browse Tag: depressie

Psychoanalyse: van de zetel naar de scanner

Ruim een eeuw nadat Sigmund Freud de psychoanalyse als ‘spreekkuur’ uit de grond stampte, wordt vanuit Freuds oorspronkelijke discipline, namelijk de neurologie, vernieuwend onderzoek gedaan naar de effecten van psychoanalyse op onze hersenen. Recent verscheen immers een studie in het hoog gerankte Amerikaanse tijdschrift ‘PLoS ONE’. Deze onderzocht voor de allereerste keer het effect van langdurige psychodynamische therapie op de hersengebieden die voor depressieve patiënten betrokken zijn bij hun emotionele reacties op persoonlijk relevant materiaal.

Depressie gevisualiseerd in de hersenen

In de studie werden zestien chronisch depressieve patiënten onderzocht, die twee tot vier maal per week gedurende vijftien maanden deelnamen aan een psychodynamische psychotherapie. Bij wijze van controle werden deze patiënten vergeleken met niet-depressieve personen die qua leeftijd, geslacht en opleiding met hen overeenstemden.

In de lijn met voorgaand onderzoek toonde deze studie aan dat depressieve patiënten, in vergelijking met de controlegroep, intenser emotioneel reageerden op persoonlijk gevoelig materiaal. Bv. werd er bij een van de betrokken patiënten een afbeelding getoond met als bijschrift: “This child cries for love and the mother does not react”, een thema dat in een voorafgaand interview met deze patiënt een centrale rol innam. Deze ‘emotionele reactiviteit’ en het reguleren ervan wordt aangestuurd door verschillende hersenbanen, waarvan de activiteit via moderne beeldvormingstechnieken, zoals fMRI (functional Magnetic Resonance Imaging), gevisualiseerd kan worden. Veranderingen in activatieniveaus kunnen op die manier zichtbaar gemaakt worden.

Opmerkelijke neurobiologische veranderingen

In de studie werden de hersenscans van de betrokken depressieve patiënten, zowel bij aanvang als bij beëindiging van de psychodynamische psychotherapie, vergeleken met de scans van de controlepersonen. De resultaten wezen uit dat de aanvankelijk overgevoelige emotie- en regulatiecentra van de depressieve individuen na de behandeling beduidend minder prikkelbaar waren geworden. Daar waar de patiënten bij aanvang van de therapie nog intens emotioneel reageerden op gevoelig materiaal, was deze intensiteit aan het einde van de behandeling opmerkelijk gedaald. De vastgestelde neurobiologische veranderingen gingen hierbij zowel gepaard met een vermindering in depressiviteit als met een algemene symptoomverbetering. Bij de controlepersonen vond men deze trend echter niet terug.

Tenslotte: we zijn meer dan ons brein

Net zoals voor langdurige psychodynamische therapie, brachten fMRI-gebaseerde studies ook de effecten van kortdurende cognitieve gedragstherapie op de emotionele regulatie van depressieve patiënten in kaart. Alhoewel de waarde van dergelijk onderzoek niet onderschat mag worden, moeten we er ons van bewust zijn dat het slechts een deel van het plaatje kleurt en hersenonderzoek niet “de waarheid” uitbeeldt. Een recent nummer van ‘De Groene Amsterdammer’ waarschuwt voor “neurononsens” en “het simplisme van de breincultuur”. We zijn immers veel meer dan ons brein, luidt het, en problemen kunnen niet worden gereduceerd tot een kwestie van neuronen in ons hoofd. Kritische stemmen die pleiten voor een meer contextuele benadering klinken steeds luider. Wordt ongetwijfeld vervolgd.

Referenties

  • Buchheim, A., Viviani, R., Kesller, H., Kächele, H., Cierpka, M., Roth, G., George, C., Kernberg, O.F., Bruns, G., & Taubner, S. (2012). Changes in Prefrontal-Limbic Function in Major Depression after 15 Months of Long-Term Psychotherapy. PLoS ONE, 7 (3).

Auteur: Shana Cornelis

Shana Cornelis is klinisch psychologe en doctoreert aan de vakgroep Psychoanalyse en Raadplegingspsychologie van de UGent. Vanuit een fascinatie voor de link tussen psychische en biologische processen onderzoekt ze hoe het lichaam in het spreken van patiënten verschijnt gedurende het verloop van een psychodynamische therapie, en hoe door het spreken hierover ook de lichamelijke klachten zelf evolueren. Ter illustratie van de uitkomst van deze therapieën maakt ze onder andere gebruik van schommelingen in specifieke hormonen (waaronder cortisol, een stresshormoon) die in het speeksel van de patiënten gemeten werden.