Interview met Elke Geraerts over virtuele therapie – deel 1
Elke Geraerts is hoofddocente in de klinische psychologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, waar ze het clinical cognition lab runt. Haar onderzoek focust zich voornamelijk op de werking van het geheugen na traumatische ervaringen en daarbinnen doet ze ook baanbrekend onderzoek naar virtuele therapie. Elke Geraerts is lid van de Jonge Akademie en ze nam deel aan het World Economic Forum in Davos. Onlangs nog werd ze uitgeroepen tot ‘Slimste vrouw van Nederland’. Redenen genoeg dus voor Mensenkennis.be om Elke Geraerts op te zoeken voor een interview.
Laat ons beginnen met de hamvraag: werkt online therapie, en hoe ver staat het onderzoek ernaar?
Momenteel doet mijn onderzoeksgroep voornamelijk onderzoek naar virtual reality therapie voor slachtoffers van kindermisbruik , in samenwerking met de Technische Universiteit Delft. Deze slachtoffers ontwikkelen na het voorval vaak een PTSS (post-traumatisch stress syndroom) of een depressie. De voorlopige resultaten bieden een indicatie voor de werkzaamheid van virtuele therapie:
Na 4 weken virtuele therapie zijn in dit pilootonderzoek 60-70% van de cliënten verlost van het PTSS en 50% van de cliënten verlost van hun depressie.
In de toekomst zullen we meer gaan kijken naar de stabiliteit van de effecten van virtuele therapie op langere termijn. Ook zullen we de effecten van virtuele therapie onderzoeken in combinatie met face-to-face therapie, zoals de cognitieve gedragstherapie, om te zien of deze therapievormen elkaar versterken of eerder los van elkaar kunnen bestaan.
Wat moeten wij ons precies voorstellen bij een virtuele therapie?
De virtuele therapievorm voor slachtoffers van kindermisbruik duurt 4 weken. Binnen die periode logt de cliënt een 2-tal keren per week in op het online systeem. Voorgaand onderzoek heeft aangetoond dat mensen met PTSD sneller herstellen wanneer hun herinnering aan het misbruik specifieker is. Daarom proberen we in het begin van de therapie vooral om de herinnering aan het misbruik concreter te maken. Bv. wordt eerst gevraagd aan de cliënt om eerst positieve herinneringen op te halen. Na verloop van tijd worden er ook negatieve herinnering opgevraagd. Deze herinneringen kunnen op verschillende manieren online verzameld worden, zoals bv.:
- via een online dagboek dat de tijdlijn van de gebeurtenissen weergeeft
- door een concrete beschrijving van de locatie van het misbruik (bv. door de locatie toe te voegen via Google Maps)
- door het toevoegen van foto’s en links naar websites die relevant zijn voor de herinnering
In de voorlaatste sessie wordt aan de cliënt gevraagd om via het systeem een 3-D voorstelling te maken van het moment van het misbruik (zie figuur). Wat we zien bij cliënten is dat ze hier beseffen, doordat ze een soort helikopter-perspectief nemen op de gebeurtenissen, dat het misbruik ‘toch niet hun schuld was’. Vaak denken slachtoffers immers dat ze zelf schuld hebben aan het misbruik.
Samengevat, door de combinatie van het verhogen van de specificiteit van de herinnering, en de virtuele component (die drempelverlagend werkt en een veilige omgeving creëert) blijkt deze virtuele therapie voor positieve resultaten te zorgen.
Welke andere toepassingen van virtuele therapie bestaan er momenteel?
We zijn onder andere bezig met het ontwikkelen en testen van een online training voor mensen met depressie of burn-out. Uit onderzoek blijkt immers dat het werkgeheugen, wat een rol speelt bij actieve denkprocessen, van mensen met depressie minder goed functioneert. Vaak verloopt de verwerking van informatie minder goed bij mensen met een depressie en hebben ze vooral aandacht voor negatieve dingen. Wat interessant is, is dat onderzoekers uit Stockholm gevonden hebben dat het werkgeheugen van mensen trainbaar is. We zijn dus een dergelijke werkgeheugen-training aan het ontwikkelen en testen voor mensen met een depressie of burn-out.
Voor welke symptomen lijkt virtuele therapie minder geschikt?
Het ontwikkelen van virtuele therapie staat momenteel nog in haar kinderschoenen. Waar wij vooral op letten bij het onderzoek naar virtuele therapie, zijn volgende criteria:
- De therapievorm moet evidence-based zijn. De wetenschap speelt dus een zeer belangrijke rol in de ontwikkeling van virtuele therapieën.
- We letten erop dat de cliënt emotioneel stabiel is. Bv. voor cliënten die suïcidaal zijn is er supervisie door een therapeut nodig. In ons onderzoek naar virtuele therapie zorgen wij er trouwens voor dat deelnemers aan het onderzoek ons 24/24u kunnen bereiken in geval van nood. Ook is er vóór de start van de virtuele therapie en na de 4 weken telkens een gesprek met een psycholoog.
Tenslotte, staan cliënten en therapeuten al voldoende open voor virtuele therapie?
Wat opvalt, is dat mensen (zowel therapeuten als cliënten) over het algemeen erg openstaan voor virtuele therapie. Enerzijds is er bij sommige therapeuten wel wat argwaan (als zou virtuele therapie hun rol wegnemen). Anderzijds beseffen vele therapeuten hoe nuttig virtuele therapie kan zijn gegeven de lange wachtlijsten voor psychologische hulp. Ook van de deelnemers aan ons onderzoek horen wij vooral positieve ervaringen. Als ze afhaken is het vaak omdat er toch een basis computerkennis vereist is, en zelden omwille van emotionele problemen gelinkt aan de virtuele therapie.
Referentie
- Klingberg, T. (2010). Training and plasticity of working memory. Trends in Cognitive Science,14(7): 317-324.