Browse Author: Karen De Visch

Karen De Visch is bedrijfspsychologe en werkt als researcher in ondernemersschap aan de Vlerick Business School. Op twitter vind je haar als @DeVisKar en ze is ook de drijvende kracht achter de @GAPugent tweets. Editor-in-chief van Mensenkennis.be

Tegen een stereotype kijk op partnergeweld.

Intiem terrorisme vs. algemeen koppelgeweld

Sinds het begin van onderzoek naar partnergeweld in de jaren 70’ in de Verenigde Staten werd het domein gedomineerd door twee tegenstrijdige stromingen (Johnson & Ferraro, 2000).  De “feministische stroming” (e.g., Dobash & Dobash, 1979) ziet de oorzaak van partnergeweld in de overheersende, patriarchale drang naar macht en controle van mannen over vrouwen. De “familie psychologie” stroming (e.g., Strauss & Gelles, 1990) daarentegen stelt dat partnergeweld het resultaat is van geëscaleerd conflict in intieme relaties. Johnson (1995) en Johnson en Ferraro (2000) probeerden de visies van beide stromingen met mekaar te verzoenen door te stellen dat er niet één uniforme vorm van partnergeweld bestaat. Deze twee stromingen verwijzen naar 2 types van partnergeweld namelijk “intiem terrorisme” en “algemeen koppelgeweld”.

Wanneer men denkt aan partnergeweld, dan denken meeste mensen spontaan aan intiem terrorisme. In het algemeen staat dit type van geweld bekend als de heteroseksuele man die ernstig fysiek en psychologisch geweld gebruikt ten opzichte van zijn vrouwelijke partner. Dit type van geweld verwijst naar het systematisch gebruik van ernstig geweld om de partner te domineren, intimideren, controleren en onderwerpen. Dikwijls escaleert dit type van geweld ook over de tijd heen. Intiem terrorisme wordt het meest opgemerkt in klinische populaties en in forensisch onderzoek.

Echter, de meest voorkomende vorm van partnergeweld is algemeen koppelgeweld. Een of beide partners stellen licht tot ernstig agressief gedrag maar geen van beiden gebruikt geweld in functie van een voortdurende nood aan macht en controle in de relatie. In tegendeel, algemeen koppelgeweld is situatie gebonden en wordt daarom ook soms “situationeel koppelgeweld” genoemd. Dit type van partnergeweld komt voornamelijk voor in de context van onenigheid en gespannen conflictsituaties in de relatie. Ondanks het feit dat ruzie en onenigheid onvermijdelijk zijn in elke relatie, escaleren deze situaties bij sommige koppels tot geweld. Dit type van geweld weerspiegelt andere relatiedynamieken dan  intiem terrorisme en wordt daarom veeleer opgemerkt in bevolkingsonderzoeken dan in klinisch of forensisch onderzoek.

Hoe vaak komt partnergeweld algemeen voor?

In dit doctoraatsonderzoek wilden we meer inzicht krijgen in het voorkomen van algemeen koppelgeweld in verschillende populaties: Vlaamse heteroseksuele mannen en vrouwen, Vlaamse mannen en vrouwen van Turkse origine en holebi’s. Onze resultaten toonden duidelijk aan dat algemeen koppelgeweld niet enkel heteroseksuele vrouwen treft. Het doet zich in beide richtingen voor en in alle relaties, ongeacht de etnische achtergrond of seksuele voorkeur. We vonden dat 10% van de Vlaamse hetero’s ooit fysiek geweld meemaakte en dat 56.7% van hen ooit geconfronteerd werd met psychologisch algemeen koppelgeweld. Kijken we naar het voorkomen van algemeen koppelgeweld bij Vlaamse personen van Turkse origine (2de generatie), dan zien we dat 14.3% van hen ooit fysiek geweld meemaakte en 66% van hen ooit psychologisch geweld ervoor door een intieme partner. Tenslotte toonden onze resultaten aan dat 14.5% van de holebi’s ervaring had met fysiek geweld en 57.9% van hen had ooit psychologisch geweld meegemaakt. Zoals we verwacht hadden ging het over onze verschillende studies heen voornamelijk om lichte tot milde vormen van partnergeweld.

Geslachtsverschillen?

Zoals verwacht vonden we geen verschil tussen heteroseksuele mannen en vrouwen in het ervaren van algemeen koppelgeweld. Vlaamse vrouwen van Turkse origine werden vaker het slachtoffer van fysiek geweld dan Vlaamse mannen van Turkse origine maar voor psychologisch geweld vonden we geen verschil tussen beide groepen. Tenslotte suggereren onze resultaten dat lesbische vrouwen en homomannen even vaak het slachtoffer worden van fysiek en psychologisch geweld. Echter, onder de slachtoffers rapporteerden de lesbische vrouwen meer psychologisch geweld dan homomannen.

Mentaal, relationeel en seksueel welzijn van slachtoffers?

We weten dat slachtoffers van ernstig fysiek en psychologisch geweld op tal van vlakken een verminderd welzijn rapporteren. Dit doctoraatsonderzoek laat zien dat partnergeweld geen extreme proporties dient aan te nemen om een negatief effect te hebben op het welzijn van slachtoffers. Bovendien hoeft dit geweld niet van fysieke aard te zijn om het welzijn van slachtoffers te beïnvloeden. Slachtoffers van fysiek en psychologisch partnergeweld ervaren een minder goed mentaal welzijn, minder relatietevredenheid, minder seksuele tevredenheid en meer seksuele disfuncties.

Beleids- en klinische implicaties

Onenigheid en conflict zijn inherent aan intieme relaties. Jammer genoeg zoeken heel wat koppels hun toevlucht tot geweld wanneer ze geconfronteerd worden met situaties die niet stroken met hun persoonlijke belangen en interesses. Met onze resultaten hopen we bij te dragen aan de empirische grondslag die nodig is om deze problematiek aan te pakken op beleidsniveau. Zoals verwacht is algemeen koppelgeweld een globaal fenomeen dat geen grenzen kent naar geslacht, seksuele voorkeur of etnische achtergrond. Het meest recente Nationaal Actieplan tegen Partnergeweld (NAP 2010-2014) bespreekt het belang van aandacht voor partnergeweld bij etnische minderheidsgroepen in België. Met onze cijfers hopen we het belang hiervan verder te onderstrepen opdat deze slachtoffers ook voldoende geïnformeerd worden over de problematiek alsook op ondersteuning kunnen rekenen. Vervolgens hopen we ook dat er op maatschappelijk niveau meer expliciet zal gemeld worden dat partnergeweld ook voorkomt in holebirelaties. Onderzoek naar partnergeweld in holebirelaties is uitermate relevant om aan te tonen dat geweld ook voorkomt buiten de traditionele man – vrouw relaties, zoals voorgeschreven door feministische aanhangers.

Relatieproblemen zijn een belangrijke reden waarom mensen de stap zetten naar psychotherapie. Echter, personen of koppels in therapie melden dikwijls niet spontaan dat er sprake is/was van geweld in hun huidige of vorige partnerrelatie. Gegeven het feit dat in een intieme relatie zelf lichte vormen van geweld gerelateerd zijn aan een verminderd relationeel en seksueel welzijn in een intieme relatie hopen we dat dit doctoraatsonderzoek (a) bijdraagt tot meer onderzoek naar de relationele dynamieken van partnergeweld in klinische en niet-klinische steekproeven en (b) het belang benadrukt van te peilen naar mogelijkse geweldervaringen en aandacht te hebben voor de conflictstrategieën van koppels in psychotherapie.

Auteur: Sabine Hellemans

Sabine Hellemans  is postdoctoraal onderzoeker aan de Universiteit Gent, vakgroep Experimenteel, Klinische en Gezondheidspsychologie. Ze maakt deel uit van het UGent FamilyLab en  haar onderzoek focust zich op geweld in intieme relaties. Haar doctoraatsthesis (2014) spitste zich toe op het nagaan in welke mate Vlaamse heteroseksuele mannen en vrouwen, Vlaamse mannen en vrouwen van Turkse origine en holebi’s te maken krijgen met verschillende vormen van partnergeweld. Ze deed dit aan de hand van enkele grootschalige bevolkingssteekproeven. Ze onderzocht eveneens hoe het ervaren van partnergeweld gerelateerd is aan slachtoffers’ mentaal welzijn en hun relationeel en seksueel welzijn in een intieme relatie.

 

Sociale media maakt niet asociaal.

“Bewijs: nieuwe media maken ons asociaal” verkondigde De Redactie onlangs. In het NRC Handelsblad somde men op wat de effecten kunnen zijn van sociale media, en die opsomming was niet al te fraai: egotripperij wordt gestimuleerd, het kan geestesziekte uitlokken, het doet ons vervreemden van de realiteit en kan zelfs aanzetten tot terreur. Zij staan daarin niet alleen, je hoort wel vaker dat internet in het algemeen maar sociale media in het bijzonder ons dom en asociaal maken. Net zoals iemand excessief alcohol of drugs kan gebruiken, kan men ook ‘internetverslaafd’ of ‘Facebookverslaafd” zijn. Hoeveel waarheid zit er in deze uitspraken?

Sociale media: verslavend en asociaal

In de wetenschappelijke literatuur wordt verslaving gedefinieerd als een toestand waarin een individu fysiek en/of mentaal van een gewoonte of stof (drugs, alcohol…) afhankelijk is. Hierdoor kan men deze gewoonte of stof niet of heel moeilijk loslaten en kan het ten koste gaan van andere activiteiten. Uit een onderzoek bij en door eerstejaarsstudenten Psychologie blijkt dat ze inderdaad in zekere mate verslingerd zijn aan het internet en sociale media. Er werd specifiek onderzocht of hun internetgebruik kon begrepen worden in termen van verslaving en afhankelijkheid, bijvoorbeeld met items als “Vijf dagen zonder sociale media zou me gek maken”. Bijna 30% van de 250 studenten die deelnamen aan het onderzoek, gingen akkoord of helemaal akkoord met deze items. Dit wijst erop dat het gebruik van sociale media voor hen toch een effect heeft dat vergelijkbaar is met een verslaving.

Maar leidt deze verslaving ook tot een asociaal bestaan? Volgens deze resultaten niet: er is geen significante relatie tussen de afhankelijkheid van sociale media en alledaags contact met vrienden. Het lijkt er dus niet op dat het online contact een vervanging is van offline contact met anderen. Studenten gaan nog graag met vrienden op café, er zijn nog zekerheden in het leven.

All this technology is making us antisocial

‘Social self’

Uit eerder onderzoek komt naar voor dat mensen niet alles delen op sociale media. Dit wordt deels veroorzaakt door onze groeiende bezorgdheid rond privacy en het beeld dat (toekomstige) werkgevers kunnen krijgen op basis van onze online profielen. Een andere oorzaak is van psychologische aard: de ‘social self’.

We hebben allemaal verschillende rollen in het leven die op andere tijdstippen tot uiting komen: werknemer, partner, ouder, kind, vriend/vriendin… Het kan zijn dat we ons in de verschillende rollen anders gedragen en dat sommige rollen zelfs in conflict komen met elkaar. De rol van werknemer goed uitvoeren vereist dat u ’s avonds nog even snel een presentatie afwerkt, maar volgens de ouderagenda moet u om 20u aan de muziekschool staan. Op sociale media hebben we ook een rol te vervullen: de sociale rol. We maken een selectie van het beste materiaal dat (over ons) bestaat om ons als individu te vertegenwoordigen en hoe we onszelf liefst presenteren naar anderen toe. Dit zijn flatterende foto’s, “kijk-wat-ik-nu-meemaak” verhalen, interessante zaken delen en dergelijke meer. We stellen zo een sociaalgedreven rol samen die we vervullen op het internet: de social self. Op sociale media documenteren we dus niet louter de andere rollen (door foto’s en verhalen online te zetten). Een bijkomende rol kan voor stress zorgen, want ze kan – net zoals alle rollen in ons leven – in conflict komen met een andere. We vergeten ook makkelijk dat anderen deze selectie ook maken. Hoewel zij dus ook bewust de mindere kantjes in het leven achterwege laten, bekijken we hun social self alsof het een weerspiegeling is van de dagdagelijkse realiteit. De vergelijking van de social self van iemand anders met ons eigen leven maakt dus zelden gelukkig. Door deze vergelijking en omdat we onze ‘social self’ in stand moeten houden, heeft het gebruik van sociale media wel degelijk potentieel om effect te hebben op onze mentale en psychische gezondheid.

The reason we struggle with insecurity is because we compare our behind-the-scenes with everyone elses highlight reel. – Steven Furtick

Kortom, het gebruik van sociale media kan verslavend werken, maar maakt niet noodzakelijk asociaal. Een ‘social self’ onderhouden kan beslastend zijn, maar zonder Facebook raakt u niet aan uw Candy Crush levens. Het leven is geven en nemen, niet waar.

Referenties

  • Van Hiel, A. Jongeren en sociale media: verslavend maar niet asociaal. (2014).
  • Brunskill, D. Social media, social avatars and the psyche: is Facebook good for us? Australas Psychiatry, 21(6), 527-532.

Auteur: Karen De Visch

Karen De Visch is bedrijfspsychologe en werkt als researcher in ondernemerschap aan de Vlerick Business School.

 

Tijd tekort? Geef er wat weg!

Druk, druk, druk…

We worden alsmaar ouder, we hebben toegang tot technologie die ons leven eenvoudiger en efficiënter maakt… en toch hebben we vaak het gevoel tijd tekort te komen. Hoe vaak beantwoord u zelf de vraag “hoe ist?” met een bijna automatische “druk, druk, druk”. We hebben het gevoel constant onder tijdsdruk te staan.

Die tijdsdruk is ook niet zo onschuldig als we misschien geneigd zijn te denken. Er is een hoop onderzoek naar verricht en hoewel een beetje druk op de ketel kan helpen, heeft een zwaardere tijdsdruk negatieve effecten op onze prestaties, creativiteit, rationele besluitvorming, algemene tevredenheid en sociaal gedrag. Eén van de zaken die leidt onder tijdsdruk is de neiging om onze medemens te helpen.

Bijvoorbeeld, in een experiment lieten onderzoekers priesterstudenten een spreekbeurt voorbereiden over de parabel van de barmhartige Samaritaan. De studenten moesten hun spreekbeurt gaan geven in een nabijgelegen gebouwtje en bij sommigen werden de omstandigheden zo gemanipuleerd dat ze zich moesten haasten om op tijd te komen. Wanneer de deelnemers dan werden geconfronteerd met een vreemdeling (een acteur) die hulp nodig had, lieten ze die vaker links liggen dan mensen die voldoende tijd hadden. Als u zich herinnert waarover de parabel van de barmhartige Samaritaan ook weer ging, weet u ook dat “ironie” wel in psychologen hun woordenboek staat.

Tegen-intuïtieve oplossingen

Recent onderzoek van Amerikaanse onderzoekers van Wharton, Yale en Harvard onderzocht hoe we onze percepties van tijdsdruk kunnen verminderen op enkele tegen-intuïtieve manieren. Centraal is het idee dat elk gedrag gevoelens van effectiviteit stimuleert, er ook voor zorgt dat we het gevoel hebben genoeg tijd te hebben. Je ziet je meester over je taken dus er is tijd genoeg.

In een eerste experiment werd nagekeken of tijd verkwanselen of tijd geven aan anderen een effect had op tijdpercepties. In de studie werd aan deelnemers gevraagd om een paar minuten te nemen om ofwel een briefje te schrijven naar een ziek kind ofwel gedurende dezelfde tijd de e’s te omcirkelen in een nonsens tekst. Mensen die het briefje hadden geschreven rapporteerden vervolgens vaker dat tijd geen probleem was in hun leven.

In een volgend onderzoek gingen de onderzoekers de effecten onderzoeken van tijd geven aan jezelf vs. tijd geven aan anderen. Deelnemers kregen op zaterdagochtend de instructie om tijd te besteden (iets dat nog niet gepland was). Ofwel aan zichzelf ofwel aan vrienden. Alweer toonden de resultaten dat mensen die tijd aan anderen hadden besteed meer het gevoel hadden dat ze minder tijdstekort ervaren in hun leven.

Tenslotte, werd het effect van tijd geven aan anderen vergeleken met extra tijd krijgen. Daarom werden aan deelnemers aan een experiment in twee groepen verdeeld: de ene groep kreeg te horen dat ze onverwacht sneller klaar waren en konden vertrekken, de andere werd gevraagd om een student van een lokale middelbare school te helpen door zijn opstel na te lezen en te verbeteren. Voor de deelnemers echt konden vertrekken werd hen nog gevraagd hoeveel tijd ze graag zouden investeren in (betaald) online onderzoek in de komende week. Deelnemers die de opstellen hadden verbeterd gaven niet enkel aan dat ze meer tijd zouden besteden aan onderzoek in de komende week, later bleek dat ze ook effectief meer tijd over hadden voor onderzoek.

Een warme kerstboodschap

Deze studies tonen aan dat loont om tijd te geven. Niet alleen worden we er gelukkiger van en voelen we ons meer verbonden met anderen, we krijgen ook het gevoel dat we onze eigen taken beter aankunnen. Hierdoor leidt tijd geven tot het gevoel meer tijd te hebben. Tenminste, zolang u er niet mee overdrijft. Wanneer u zoveel tijd aan andere geeft dat u niet meer toekomt aan uw eigen leven, zullen de positieve effecten volledig omdraaien.  Alles met mate dus!

Wanneer kort voor de vakantie de deadlines u dreigen in te halen en u door de druk er niet meer in slaagt om ook maar iets gedaan te krijgen… Misschien is het dan toch nog een goede investering om tijd te maken om een collega te helpen, een vriend een plezier te doen of een glühwein te gaan drinken voor het goede doel. U krijgt meer terug dan vriendschap en gezelligheid.

Referenties

  • Mogilner, C., Chance, Z., & Norton, M. I. 2012. Giving time gives you time. Psychological Science, 23(10): 1233-1238.

Auteur

Bart Verwaeren (@BaVerwa) is bedrijfspsycholoog en doctoreert aan de UGent en Vlerick Business School, gefinancierd door het Interuniversitair Centrum voor Managementonderzoek. Zijn onderzoeksinteressen zijn de gedragsmatige effecten van rewards systemen, meer specifiek m.b.t. creativiteit en innovatie.

 

The Cheerleader Effect: waarom mensen mooier zijn in groep.

Bij de How I Met Your Mother kijkers zal de titel van deze blogpost misschien al een belletje doen rinkelen. Barney legt namelijk hoogstpersoonlijk uit waar The Cheerleader Effect over gaat: vrouwen in groep lijken aantrekkelijk, maar de kans is groot dat ze individueel niet veel soeps zijn. In de jaren ’90 is dit effect ook al omschreven als “The Spice Girls Conspiracy”. Het lijkt erop dat de wetenschap recent bevestigd heeft dat dit fenomeen inderdaad bestaat, zowel voor mannen als vrouwen die zich in een groep van hetzelfde geslacht bevinden.

Een gemiddeld gezicht

Het is namelijk zo dat onze mindere kantjes ‘uitgemiddeld’ worden als we in een groep bekeken worden. Kleine onvolmaaktheden, imperfecties of asymmetrieën worden gecombineerd met die van de andere groepsleden en zo eindigen we met een gebalanceerd groepsgemiddelde. Is dit ‘gemiddelde groepsgezicht’ dan een Mila Kunis of Scarlett Johansson? Absoluut niet, maar het zit in de menselijke natuur om symmetrie mooi te vinden en daarom zal een uitbalancering van verschillende gezichten ons bijna altijd meer aanstaan.

Daarenboven ziet ons visueel systeem zaken graag als een geheel. Dit is bijvoorbeeld ook waarom we zo snel gezichten zien in een willekeurige opstelling. Ook een groep mensen is voor je hersenen een geheel, en dus straalt een naar ons aanvoelen mooier groepsgezicht af op de individuele leden (in de plaats van ermee te contrasteren, wat ervoor zou zorgen dat we net lelijker zijn in groep).

Dit effect hangt niet af van de hoeveelheid gezichten in de groep en werkt al vanaf kleine aantallen. In het experiment maakte het niet uit of de groepsfoto een collage was van pasfoto’s (zoals hieronder) of dat de individuele foto uit de groepsfoto werd geknipt – louter het toevoegen van gezichten is dus voldoende, je hoeft er niet mee in een betekenisvolle positie te staan. Het is ook zeker geen pleidooi om je enkel te omringen met mooie mensen. Als je actief wil profiteren van dit effect, is de beste strategie vrienden te zoeken wiens gezichtskenmerken, positief en negatief, dejouwe complimenteren.

Groepen zijn goed voor je

Er is natuurlijk een belangrijke mogelijke alternatieve verklaring voor deze bevindingen: misschien zien we er wel beter uit in groep omdat we ons onder vrienden waarschijnlijker gelukkiger voelen en meer plezier maken dan op momenten waarbij we in isolement ‘gekeurd’ worden. Maar laat de waarschijnlijkheid van een Cheerleader Effect dan een extra stimulans betekenen om wat meer onder de mensen te zijn.

Referentie

  • Walker, D, & Vul, E. (2013). Hierarchical Encoding Makes Individuals in a Group Seem More Attractive. Psychological Science, 1-6.

Auteur: Karen De Visch

Karen De Visch is bedrijfspsychologe en werkt als researcher in ondernemerschap aan de Vlerick Business School. Op twitter vind je haar als @DeVisKar en ze is ook de drijvende kracht achter de @GAPugent tweets.

 

 

 

De psychologie bij het nemen van een penalty

In een voetbalmatch is een penalty de ultieme kans om een goal te scoren. Eender welke speler van het team mag vanaf 11 meter zijn kans wagen en hoeft enkel de keeper te passeren. Diezelfde speler heeft al van veel moeilijker posities kunnen scoren en zo’n penalty kan dus geen al te grote uitdaging zijn… in theorie. In de praktijk zien we dat een penalty scoren toch geen vanzelfsprekendheid is, zelfs al ben je regerend landskampioen. Supporters hebben hier vaak weinig begrip voor. Wetenschappers hebben een verklaring gezocht voor dit fenomeen.

Psychologie

Zij stelden vast dat er een aantal factoren meespelen bij het nemen van een penalty: geluk (bijvoorbeeld de keeper die naar de verkeerde hoek duikt), conditie (bijvoorbeeld hoe goed de geleverde inspanningen verteerd zijn door de speler), vaardigheden en ervaring (bijvoorbeeld een goeie traptechniek hebben) en de psychologische factoren (bijvoorbeeld stressbestendig zijn). Het zal je misschien niet verbazen dat de psychologische factoren de grootste invloed hebben.

Wanneer we kijken naar alle penalties die genomen zijn in de wereldbeker, de Europese kampioenschappen en de Copa America tussen 1976 en 2004, zien we duidelijk dat er meer penalties gemist worden naar het einde van het kampioenschap toe dan in het begin, wanneer er meer op het spel staat. Ook in het algemeen legt een wereldkampioenschap meer druk op de spelers dan in hun nationale competitie: gemiddeld 71% van de penalties wordt gescoord tegenover 85%. Waarom speelt de stress nu zo’n grote rol?

Stress

Het is niet zo dat een mens bij definitie slecht presteert onder druk. In tegendeel, er is een stabiele relatie gevonden tussen prestatie (zowel fysiek als mentaal) en arousal die de vorm van een omgekeerde U aanneemt: bij een ‘gemiddelde arousal’ wordt onze prestatie zelfs naar een hoger niveau getilt. Arousal kan geïnterpreteerd worden als de energie die je krijgt door bijvoorbeeld een deadline. Je kan een bepaald niveau van stress omzetten in positieve energie die een boost geeft aan je prestatie. Wanneer de druk en de arousal te groot worden, klappen we dicht, gaan we vermijdingsgedrag vertonen of geven we op. Het spreekt voor zich dat de prestatie daaronder zal lijden. Onderstaande figuur illustreert dit fenomeen.

Waarom tast een teveel aan stress waarschijnlijk onze prestatie aan? Enerzijds weten we dat spanning een effect heeft op lichaam en geest. We kunnen ons niet zo goed concentreren als we zouden willen en stress kan verlammend werken. Dit zijn twee zaken die voor een penaltynemer fataal zijn. Anderzijds zorgt stress ervoor dat we ons oncomfortabel voelen in een situatie en dat we die liefst zo snel mogelijk willen beëindigen. Op WK’s, EK’s en Champions Leagues van de voorbije jaren zagen we dat hoe sneller een speler naar de bal toeloopt na het fluitsignaal van de scheidsrechter, hoe groter zijn kans op falen was. Spelers die in minder dan 200 miliseconden reageerden, scoorden slechts in 57% van de gevallen. Bij spelers die meer dan 1 seconde de tijd namen, raakt de bal in 80% van de gevallen de netten. Naast de hoger omschreven effecten van stress, heeft het hier dus nog een bijkomende invloed: hoe belangrijker de penalty, hoe meer spanning op de schouders van de speler rust, hoe groter zijn onbehaaglijk gevoel zal zijn en hoe groter dus ook de impuls om de penalty zo snel mogelijk te zetten om er vanaf te zijn.

Je aandacht richten op wat je wil bereiken

Dus, louter wat meer tijd nemen is het geheim voor een goeie penalty? Niet echt. Het is niet puur het verstrijken van tijd dat het positieve effect lijkt te hebben. We zien namelijk ook dat het nadelig is wanneer de scheidsrechter de reden is voor uitstel van het trappen en niet de speler – zelfs als de totale vertreken tijd even lang is. Het causale verband ligt vermoedelijk andersom: meer tijd zorgt niet voor een betere penalty, een betere penalty zetten vereist waarschijnlijk iets meer tijd.

Onderzoekers vonden dat er meer kans is op een penaltygoal als de speler even bewust focust op de plaats in de goal waar hij de bal wil schieten. Logisch, zegt u? In tegendeel: in de praktijk kijken spelers naar de bal of, vaker, naar de keeper. Dit zorgt ervoor dat je je acties ook onbewust naar de keeper zal richten, en niet naar de vrije ruimte in de goal. Daarom geeft men bijvoorbeeld bij slip- en rijvaardigheidscursussen ook de raad altijd te fixeren op het punt waar je auto moet belanden, en niet op de boom of het ongeval voor je. Eenvoudig gezegd registreren hersenen geen negatieve informatie, “Niet tegen de boom rijden!”, “Het ongeval ontwijken!”, “Naast de keeper schieten!” wordt motorisch vertaald naar “Boom!” “Ongeval!” en “Keeper!”. Deze reflex is des te aanwezig in een stresserende situatie. Er zijn natuurlijk spelers die dermate stressbestendig zijn dat ze boven deze automatismen staan. Eden Hazard kijkt quasi altijd naar de keeper om de bal vervolgens in de andere hoek te plaatsen, zelfs bij een beslissende penalty in de 95ste minuut zoals dit weekend. Voor de mindere goden onder ons kan het fixatietruckje een goeie houvast zijn om de stress niet de bovenhand te laten nemen.

Het lijkt de speler voorts een gevoel van controle te geven wanneer hij zich voorstelt waar hij de bal zal plaatsen en daar zijn aandacht naartoe laat gaan. De bal er ook effectief trappen voelt minder aan als een uitdaging, in zijn hoofd is de goal al zo goed als gemaakt.

Conclusie

Hoewel penalties tot op bepaalde hoogte een loterij zijn, is erop trainen geen verloren moeite. Het simpele fixatietrukje kan al een impact hebben op de kansen van een speler die een penalty neemt. Ook durven trainers al eens het argument gebruiken dat de stress in de match niet kan nagebootst worden op training. Je kan daarom overwegen op penalties te trainen voor een zo groot mogelijk publiek of om de resultaten van penalty shoot-outs op training achteraf te communiceren.

Referenties

  • Jordet, G., Hartman, E., Visscher, C. & Lemmink, K.A.P.M. (2007). Kicks from the penalty maker in soccer: the role of stress, skill and fatiguefor kick outcomes. Journal of Sport Sciences, 25, 121-129.
  • Wood, G., & Wilson, M. R. (2012). Quiet-Eye training, perceived control and performing under pressure. Psychology of Sport and Exercise.
  • Hartman, J., G. & Sigmunstad, E. (2009). Temporal links to performing under pressure in international socces penalty shootouts. Psychology of Sport and Exercise.

Auteur: Karen De Visch

Karen De Visch is bedrijfspsychologe en werkt als researcher in ondernemerschap aan de Vlerick Business School. Op twitter vind je haar als @DeVisKar en ze is ook de drijvende kracht achter de @GAPugent tweets.

 

Geweld in videogames: verloedert het onze jeugd?

Af en toe, bij de release van een controversiële videogame, laait de discussie weer in alle hevigheid op: zijn gewelddadige spellen nefast voor jongeren. Bij de release van Grand Theft Auto 5, de jongste telg in de GTA-reeks, hoorden we opnieuw veel ongerustheid over de populariteit van dit spel, waarin de speler de vrijheid heeft alle grenzen van de legaliteit te overschrijden. Ook de steeds grotere herkenbaarheid van de virtuele wereld – GTA speelt zich af in Los Santos, een stad die zeer sterk lijkt op Los Angeles – baart velen zorgen. Traumapsycholoog Erik De Soir riep in Hautekiet en Reyers Laat nog op tot een verbod op dergelijke games. Occasioneel krijgen we zelfs in de media te horen dat daders van schietpartijen zich baseren op gewelddadige games of dat criminelen een (GTA) gaming verleden hebben. Hoewel Grand Theft Auto expliciet gericht is naar en geschikt is voor mensen van 18 jaar of ouder en het verboden is ze aan minderjarigen te verkopen, komen ook veel van hen ermee in contact. Hetzij thuis van oudere broer of zus, hetzij bij vrienden, hetzij door de massale media aandacht en het herhalen van de ruwste scènes die net zo nefast zouden zijn. Verder is GTA nog steeds de populairste game bij jongens en 1 van de populairste game bij meisjes. Het is natuurlijk zo dat een correlatie geen causaliteit is en dat er minstens evenveel jongeren zijn die ettelijke uren slijten achter de console zonder uiteindelijk criminele feiten te plegen. Hoog tijd dus om even te kijken naar wat de wetenschap ons hierover kan vertellen.

Aantrekkingskracht

1 van de vele redenen waarom jongeren videospelletjes spelen is de aantrekkingskracht van “the unreal”, zaken kunnen doen en beleven die in de realiteit niet mogelijk zijn. Games zoals GTA vallen perfect onder deze omschrijving. Ook zichzelf iets eigen willen maken is een motief, net als stress of kwaadheid ventileren of het plezier van competitiviteit. De ‘hunker’ naar geweld in videogames is niet zo deviant als ouders soms vrezen. Sterker nog, het bleek dat wanneer een game deze noden kan beantwoorden, geweld slechts miniem bijdraagt tot de aantrekking van een spel of het plezier van het te spelen. Een Formule 1 spel kan bijvoorbeeld even aantrekkelijk zijn, omdat een speler de motivatie kan hebben een bepaalde race feilloos af te leggen.

Agressie op het scherm is agressie voor de speler

Er werd inderdaad een positieve, significante correlatie gevonden tussen geweld in videogames en agressief gedrag in verschillende studies (voor de liefhebbers, resultaten lagen meestal rond r=.45). Deze correlatie werd minder sterk – maar bleef significant – wanneer men controleert voor geslacht, antisociale persoonlijkheid of de tijd die men aan eender welke videogame spendeerde. Meestal vergeleek men in dit onderzoek een groep tieners/jongvolwassenen die gedurende een bepaalde tijd een gewelddadig videogame speelden met een controlegroep die ofwel geen videogame speelde, ofwel een geweldvrij spel.

Op deze studies kwam echter snel methodologische kritiek. Onderzoekers waren bijvoorbeeld niet bepaald secuur met het meten van agressie, maar pikten ook algemeen activiteitsniveau op. Men liet ook wel eens na andere, relevante controlevariabelen op te nemen zoals de mate waarin proefpersonen competitief zijn. Men kan verwachten dat een verlieservaring na eender welk spel hen geïrriteerder zal maken. Ook de moeilijkheidsgraad van een spel beïnvloedt het gevoel van spelers, of dat nu Battlefield is of een te lange slang in Snake. Desalniettemin werden er nog steeds linken gevonden tussen agressieve games en agressief gedrag, soms vrij sterk (effect size .26) en ook op langere termijn, maar al bij al is het bewijs dat gewelddadige spellen agressiviteit uitlokken eerder bescheiden, doch bestaande.

Publication bias

Recent deden onderzoekers echter melding van een duidelijke “publication bias” rond het thema. Een publication bias houdt in dat een studie (veel) meer kans heeft om gepubliceerd te worden als ze een bepaald resultaat hebben kunnen aantonen. Het zou kunnen dat we daarom gewoon geen weet hebben van studies die het negatieve effect van geweld in videogames tegenspreken. Het debat rond videogames wordt in de populaire media en in de samenleving erg gekleurd gevoerd. De menselijke neiging om bevestiging te zoeken voor wat we verwachten, is ook wetenschappers of de mensen die beslissen of een studie gepubliceerd wordt niet vreemd. The Moral Panic Wheel illustreert dit.

 

De “morele paniek” wordt gevoed door allerlei zaken. Zo zijn er bij de release van controversiële games steevast enkele mensen met een zekere autoriteit die een veroordelende uitspraak doen (bijvoorbeeld David Grossman in de VS die zichzelf een “killologist” noemt) of wordt dit meteen als oorzaak gelinkt met incidenten daarna, ookal heeft de dader een verleden van criminele feiten. Omdat dit zo opvallende gebeurtenissen zijn, blijft de informatie wel goed hangen bij het grote publiek. Verder worden er ook onwaarheden verkondigd. Daders van schietpartijen worden als gebruikelijke gamers bestempeld wanneer dit niet zo is, of er worden scènes uit games beschreven die gewoonweg niet bestaan.

Voorbij de bias

Het is daarom natuurlijk nog niet gezegd dat er ook studies bestaan die het tegendeel aantonen. Dit bleek wel het geval: er werd onderzoek gepubliceerd waarin enkel nul effecten konden vastgesteld worden op korte en lange termijn, of waar de experimentele groep na het spelen van een gewelddadig spel lagere niveaus van agressiviteit liet optekenen. Er zijn sterke aanwijzingen dat videogames in het algemeen een positieve invloed hebben op cognitieve (informatieverwerking, verbanden leggen,…) en motorische (oog/hand coördinatie) vaardigheden van de speler. Bij videogames met geweld kunnen deze positieve effecten nog uitgesprokener zijn omdat ze over het algemeen een hogere druk op de speler leggen om snel informatie te verwerken en voor langere tijd aandachtig te zijn. Ander onderzoek vond dat mensen na het spelen van een gewelddadig spel beter scoorden op zaken als een positieve mentale gezondheid, vriendennetwerk en gehoorzaamheid ten opzichte van ouders dan vrienden die dit niet deden.

Conclusie

Het lijkt dus niet makkelijk of juist om gewelddadige videogames zwart/wit te beoordelen. Natuurlijk is het belangrijk onderscheid te maken tussen een kwetsbare groep jongeren en de algemene populatie.

Wetenschappers weten de dag van vandaag niet of agressief gedrag na het spelen van gewelddadige spelletjes het gevolg is van de game, van een vijandigheid die ervoor al bestond of van een samenspel van deze en andere factoren.

Als laatste kan ik nog meegeven dat er géén causale relatie werd gevonden tussen gewelddadige videogames en schietpartijen op scholen in Amerika. Ondermeer privaat wapenbezit en de gigantische media aandacht die dergelijke voorvallen krijgen, kwamen naar voor als beïnvloedende factoren.

Referenties

  • Plener, P.L. & Fegert, J.M. (2010). What’s going on here? Video games and school shooting. Nervenheilkunde, 29 (7-8),  446-450.
  • Olsen, C.K. (2010). Children’s Motivations for Video Game Play in the Context of Normal Development. Review of General Psychology, 14 (2), 180-187.
  • Anderson, C.A., Berkowitz, L., Donnerstein, E., & Huesmann, L. R. (2003). The Influence of Media Violence on Youth. Psychological Science in the Public Interest, 4(3), 81-110.
  • Durkin, K., & Barber, B. (2002). Not so doomed: computer game play and positive adolescent development. Applied Developmental Psychology, 23, 373-392.
  • Ferguson, C. J. (2010). Blazing Angels or Resident Evil? Can Violent Video Games Be a Force for Good? Review of General Psychology, 14(2), 68-81.
  • Anderson, C. A. (2003). An update on th effects of playing violent video games. Journal of Adolescence, 27, 113-122.
  • Fraser, A. M., Padilla-Walker, L. M., Coyne, S. M., Nelson, L. J., & Stockdale L. A. (2012). Associations between violent gaming empathic concern, and prosocial behaviour toward strangers, friends and family members. Journal of Youth Adolescence, 41, 636-649.
  • Ferguson, C. J. (2007). The Good, The Bad, and the Ugly: A Meta-analytic Review of Positive and Negative Effects of Violent Video Games. Psychiatric Quarterly, 78, 309-316.
  • Ferguson, C. J., Garza, A., Jerabeck, J., Ramos, R., & Galindo M. (2013). Not Worth the Fuss After All? Cross-sectional and Prospective Data on Violent Video Game Influences on Aggression, Visuospatial Cognition and Mathematics Ability in a Sample of Youth. Journal of Youth Adolescence, 42, 109-122.
  • Schulzke, M. (2010). Defending the morality of violent video games. Ethics of Informational Technology, 12, 127-138.
  • Ivory, A. H., & Kaestle, C. E. (2013). The Effects of Profanity in Violent Video Games on Players’ Hostile Expectations, Agressive Thoughts and Feelings, and Other Responses. Journal of Broadcasting & Electronic Media, 57, 224-241.
  • Porter, G., & Starcevic, V. (2007). Are violent vide games harmful? The Royal Australian and New Zealand College of Psychiatrists.
  • Bushman, B. J. & Rothstein, H. R. (2010). Much Ado About Something: Violent Video Game Effects and a School of Red Herring: Reply to Ferguson and Kilburn (2010). Psychological Bulletin, 136, 182-187.
  • Ferguson, C. F., & Kilburn, J. (2010). Much Ado About Nothing: The Misestimation and Overinterpretation of Violent Video Game Effects in Eastern and Western Nations: Comment on Anderson et al. (2010). Psychological Bulletin, 136, 174-178.
  • Prot, S., McDonald, K. A., Anderson, C. A., & Gentile, D. A. (2012). Video Games: good, bad or other?
  • Ferguson, C. J, Rueda, S., M, Cruz, A. M., Ferguson, D. E., Fritz, S., & Smith, S. M. (2008). Violent video games and aggression: causal relationship or byproduct of family violence and intrinsic violence motivation? International Association for Correctional and Forensic Psychology.
  • Przybylski, A. K; & Rigby, C. S. (2009). The motivating role of violence in video games. Society for Personality and Social Psychology, 35, 243-259.
  • Ferguson, C. J. (2007). Evidence for publication bias in video game violence effect literature: a meta-analytic review. Aggression and Violent Behaviour.
  • Adachi, P. J. , & Willoughby, T. (2011). The effect of violent video games on aggression: is it more than just the violence? Aggression and Violent Behaviour, 16, 55-62.

Auteur: Karen De Visch

Karen De Visch is bedrijfspsychologe en werkt als researcher in ondernemersschap aan de Vlerick Business School. Op twitter vind je haar als @DeVisKar en ze is ook de drijvende kracht achter de @GAPugent tweets.

 

Kinderen eisen deel van uw loon, ook die van uw baas.

Misschien zit u wel in de volgende situatie: u krijgt een vrij goed loon naar werken, opslag vragen is niet echt gepast en/of heeft weinig kans op slagen, maar een beetje meer netto in de maand zou u toch graag zien komen. Maak van die misschien maar een waarschijnlijk. Wel, u kan ook iets omfloerser tewerk gaan om die maandelijkse storting op uw rekening te verhogen. U kan bijvoorbeeld trachten invloed uit te oefenen op de geboorteplanning van uw CEO, zeker als u een vrouw bent.

CEO wordt papa

Jawel. Er blijkt een verband te bestaan tussen het nageslacht van uw grote baas en uw salaris. Helaas niet altijd op de voor u positieve manier.

Algemeen gesproken kunnen we zelfs zeggen dat CEO’s die papa worden, lagere lonen uitkeren aan hun werknemers. Dit effect hangt echter af van het geslacht van de baby: wanneer er een meisje geboren wordt, is dit effect minder negatief dan bij jongens. U zal het dus minder in uw portemonnee voelen, of enkel ten goede. Als de CEO voor de eerste keer papa wordt van een dochterlief, dan wordt dit effect zelfs positief in de plaats van negatief. Cashen dus!

Verder blijkt ook uw eigen geslacht ertoe te doen. Vrouwelijke werknemers worden minder negatief geraakt op de loonfiche dan mannelijke werknemers, ongeacht het geslacht van de baby.

Op uw rekening

Voelt u dit nu werkelijk of zijn dit eerder marginale effecten? Eerst en vooral zijn dit conclusies die gebaseerd zijn op de data van meer dan een miljoen unieke werknemers onder meer dan 18000 unieke (mannelijke) CEO’s, goed voor meer dan 5 miljoen observaties in totaal in de periode 1996-2006. Dit is een vrij stevige steekproef, met dank aan Deense autoriteiten.

Concreet zag men een gemiddelde daling van de lonen van 0.2% vanaf het moment dat de CEO papa is geworden. Dit zijn ongeveer $100 op een jaar die u zomaar zou mislopen. In de praktijk kan het nog erger, want dit gemiddelde effect is volledig de schuld van baby zoontjes: zij zorgen voor een daling van 0.4%, terwijl baby meisjes geen effect hadden op de lonen.

Gemiddeld gesproken – opnieuw ongeacht het geslacht van de baby – voelen vrouwelijke werknemers dit minder op het einde van de maand dan mannen: een daling van 0.2% tegenover 0.5%. Als u zelf een vrouw bent en de baby van de baas is een meisje heeft u dubbel geluk: 0.1% loonsstijging in de pocket. Dochters van de CEO halveren voor de mannen het verlies.

Deze effecten zijn nog veel sterker wanneer de CEO voor de eerste keer papa wordt. Een eerstgeboren zoon heeft voor de mannen een daling van 0.5% van het loon tot gevolg, maar een stijging van 0.8% bij de vrouwen (ongeveer $330 per jaar extra). Wanneer er sprake is van een eerstgeboren dochter, zien we voor beiden een positief effect: de mannen zien 0.6% loonsstijging, de vrouwen 1.1% (ongeveer $460 per jaar).

Waarden

Wat zorgt nu voor deze opmerkelijke resultaten? Op basis van wetenschappelijk onderzoek kunnen we stellen dat dit waarschijnlijk in de hand gewerkt wordt door de waarden van de CEO. In eerder onderzoek is reeds aangetoond dat deze waarden een effect hebben op het beleid in het bedrijf, dus ook op de lonen. Zo kan bijvoorbeeld een sterk ontwikkeld rechtvaardigheidsgevoel bij een CEO aanleiding geven tot een andere loonpolitiek dan in een ander bedrijf. Tevens staat het vast dat vader worden een grote invloed heeft op de waarden en het waardenbesef van mannen. Vrouwelijke werknemers profiteren daarvan, omdat papa’s onder andere een (her)nieuw(d) respect hebben voor “De Vrouw”. Hij ziet zijn partner ook organisatorisch uitblinken na de geboorte van een kindje en vandaar worden vrouwen, onbewust, als capabeler gezien in het algemeen.

Dochters hebben een ander effect dan zonen, omdat papa’s zich anders opstellen tegenover hen. Papa’s zijn voor hun zonen ‘het goeie voorbeeld’ en ze stellen zich vaak iets directiever op. In het geval van een dochter wordt meer aandacht besteed aan het zorgen voor, de band en de hechting. Omdat deze denkschema’s thuis sterk geactiveerd worden, nemen CEO’s dit ook een deel mee naar het werk.

Last but not least bleek ook dat de CEO zichzelf na het vaderschap iets meer betalen, vooral als ze een zoontje krijgen. Dit is waarschijnlijk het gevolg van een verhoogd gevoel van verantwoordelijkheid als persoon die – traditioneel gezien – het brood op de plank brengt. Dit verklaart ook waarom gemiddeld gesproken de werknemers minder overhouden van de koek. Als u de kans op succes groter inschat dan 50%, zou ik dus toch maar loononderhandelingen starten.

Referenties

  • Dahl, S. M., Dezso, L. C., & Ross, D. G. (2012). Fatherhood and Managerial Style: How a Male CEO’s Children Affect the Wages of His Employees. Administrative Science Quarterly, 1-25.

Auteur: Karen De Visch

Karen De Visch is bedrijfspsychologe en werkt als researcher in ondernemersschap aan de Vlerick Business School. Op twitter vind je haar als @DeVisKar en ze is ook de drijvende kracht achter de @GAPugent tweets.