Browse Author: Karen De Visch

Karen De Visch is bedrijfspsychologe en werkt als researcher in ondernemersschap aan de Vlerick Business School. Op twitter vind je haar als @DeVisKar en ze is ook de drijvende kracht achter de @GAPugent tweets. Editor-in-chief van Mensenkennis.be

Aandacht voor hoesten.

“Dus jij doet onderzoek over hoesten…”

Ik ben geïnteresseerd in de waarneming van lichamelijke klachten, en hoe deze een rol spelen bij de verdediging van het lichaam tegen dreiging van buitenaf. En dan is hoesten een interessant onderzoeksonderwerp.

Iedereen hoest wel eens, bijvoorbeeld als je je verslikt, of als je verkouden bent. In die gevallen is hoesten zelfs nuttig: dingen die niet in de luchtwegen thuishoren zoals voedsel en overtollige slijmen worden door het hoesten verwijderd. Toch kan hoesten knap lastig zijn, zeker als het hoesten een langere tijd aanhoudt. Omdat hoesten zo vaak voorkomt en vervelend is, is het zelf een van de meest voorkomende lichamelijke klachten die besproken worden bij de huisarts.

Onderzoek naar hoesten heeft ook een praktisch voordeel: hoesten zijn relatief eenvoudig te meten. Je kan ze gewoon observeren en tellen, wat bij andere lichamelijke klachten zoals pijn, benauwdheid of verstikking natuurlijk niet mogelijk is.

Hoesten gaat automatisch

Hoesten is vaak een automatische reflex: als reactie op een prikkel in de keel of luchtwegen wordt in de hersenstam het signaal gegeven om de gewone ademhaling te onderbreken en te hoesten. Tegelijkertijd wordt deze prikkel waargenomen als een aandrang om te hoesten. Dit is een onaangename ervaring (kikker in de keel). Als de aandrang om te hoesten  hoog genoeg is, volgt een hoest. Maar je kan ook beslissen om de hoestreflex te onderdrukken, wat bijvoorbeeld gebeurt op plaatsen waar het niet gepast zou zijn om te hoesten.

Aandacht of afleiding

Ook de hoestreflex zelf kan versterkt of afgezwakt worden. In een experiment lieten we deelnemers verschillende korte geluiden horen, en ondertussen verschillende dosissen citroenzuur inademen. De meeste deelnemers moesten hiervan hoesten, maar niet iedereen hoestte even sterk bij dezelfde dosis. Bovendien merkten we dat als we de deelnemers vroegen om het aantal hoesten te tellen het totaal aantal hoesten hoger was dan wanneer we vroegen om de verschillende geluiden te tellen. We concludeerden dat het richten van de aandacht op het hoesten de hoestreflex versterkt, terwijl het afleiden van de aandacht de hoestreflex verzwakt.

Gevaarlijke chemische stoffen

Net zoals bij andere lichamelijke prikkels (zoals bijvoorbeeld pijn) is ook de aandrang om te hoesten gevoelig voor de betekenis de we aan deze prikkels geven. In een ander experiment lieten we deelnemers opnieuw verschillende dosissen citroenzuur inademen. De helft van de deelnemers kreeg hierbij de informatie dat het citroenzuur afkomstig was van biologische citroenen, terwijl de andere helft de informatie kreeg dat het zuur een afvalproduct was van de agrochemische industrie. Zoals verwacht was in deze laatste groep de aandrang om te hoesten sterker dan in de groep die de minder bedreigende informatie had gekregen.

Willen we meer of minder hoesten?

Met de resultaten van deze experimenten kunnen we speculeren over betere manieren om hoesten te behandelen. de resultaten suggereren dat het afleiden van aandacht of het verminderen van de dreiging die van hoesten uitgaat bruikbare strategieën zijn om de aandrang om te hoesten te verminderen en er dus voor te zorgen dat mensen minder last hebben van hoesten. Resultaten van een mindfulnessinterventie laten zien dat dit mogelijk is, maar verder onderzoek is nodig om uit te zoeken waarom deze interventie enkel lijkt te werken bij gezonde patiënten die occasioneel hoesten, en niet bij patiënten met een chronisch hoest.

Het verhogen van de dreiging die van hoestprikkels uitgaat zou dan weer kunnen helpen om ervoor te zorgen dat patiënten met parkinson vaker en beter hoesten als ze zich verslikken, wat tot een vermindering van het aantal longontstekingen zou kunnen leiden bij deze patiëntengroep.

Referenties

  • Janssens, T., Brepoels, S., Dupont, L., & Van den Bergh, O. (2015). The impact of harmfulness information on citric acid induced cough and urge-to-cough. Pulmonary Pharmacology and Therapeutics, 31(0), 9-14. doi: 10.1016/j.pupt.2015.01.002
  • Janssens, T., Silva, M., Davenport, P. W., Van Diest, I., Dupont, L. J., & Van den Bergh, O. (2014). Attentional modulation of reflex cough. CHEST Journal, 146(1), 135-141. doi: 10.1378/chest.13-2536
  • Young, E. C., Brammer, C., Owen, E., Brown, N., Lowe, J., Johnson, C., . . . Smith, J. A. (2009). The effect of mindfulness meditation on cough reflex sensitivity. Thorax, 64(11), 993-998. doi: 10.1136/thx.2009.116723

Auteur

Thomas Janssens @ThomasEJanssens is onderzoeker verbonden aan de onderzoekseenheid Gedrag, Gezondheid en Psychopathologie van de KU Leuven. Met zijn zijn onderzoek naar de rol van psychologische factoren bij de perceptie van ademhalingsklachten probeert hij de klachten van personen met ademhalingsklachten beter te begrijpen en hoopt hij een bijdrage te leveren aan de behandeling van respiratoire aandoeningen. Daarnaast probeert hij (toekomstige) zorgverleners en het grote publiek te overtuigen van het belang van een biopsychosociale visie op ziekte en gezondheid.

 

Therapie met een keurmerk: psychoanalytische therapie krijgt het stempel van effectiviteit.

Therapie met een keurmerk: psychoanalytische therapie krijgt het stempel van effectiviteit

Psychologische problemen: zeker een kwart van de mensen daar in zijn of haar leven mee te maken (WHO, 2001). De markt wordt overspoeld met behandelvormen en oplossingen – van zelfhulp en kruidenpillen tot gesprekken, gedragstherapie en zelfs virtual reality. Maar wat werkt nu echt, en voor wie? Waar wend jij je toe als je kampt met psychologische klachten?

Keurmerk voor psychotherapie

Sinds de jaren ’90 wordt steeds meer gestreefd naar Evidence-Based Treatment: behandelingen waarvan de werkzaamheid wetenschappelijk is bewezen (Leichsenring et al., 2015).

Alleen als therapieën voldoen aan een aantal strenge criteria, krijgen ze het stempel ‘effectieve behandeling’. Dat kwaliteitskeurmerk is handig voor de patiënt om te vertrouwen op de werkzaamheid van een therapie, maar zorgt er bijvoorbeeld ook voor dat behandelingen door de ziekteverzekering worden terugbetaald.

Wanneer krijgt een therapie nu een keurmerk? Logischerwijs moeten patiënten beter af zijn ná de therapie dan ervoor. Sterker nog: patiënten zouden méér moeten herstellen als zij de therapie hebben gevolgd dan als alleen de tijd zijn werk had gedaan. Die werkzaamheid moet bovendien blijken uit minimaal twee onafhankelijke wetenschappelijke studies, die zelf ook aan strenge eisen gebonden zijn (zie Chambless & Hollon, 1998). Bijna twintig jaar na het opstellen van deze kwaliteitseisen, is bewezen dat psychotherapie effectief is om een breed scala aan psychologische klachten te verhelpen, zoals depressie, angstklachten, trauma, eetproblemen, interpersoonlijke problemen, enzovoort.

Psychoanalytische therapie krijgt het stempel

Psychoanalytische en psychodynamische therapieën worden al anderhalve eeuw naar voren gebracht als effectieve behandelvorm voor allerlei psychologische problemen, zoals de klassieke hysterie en de melancholie in de Victoriaanse tijd, en depressie, angst en stressproblemen die we tegenwoordig veel tegen komen. Over die lange periode is de psychoanalyse met haar tijd meegegaan: de sofa is in veel gevallen uit de praktijk verdwenen, maar de onmisbare aandacht voor de interactie tussen de therapeut en de patiënt is nog altijd cruciaal in de spreekkamer. Psychoanalyse kijkt naar de relaties die mensen aangaan met hun omgeving, en de rol die ze daarin zelf nemen.

Dit jaar vergeleken Leichsenring en collega’s (2015) alle wetenschappelijke studies waarin de werkzaamheid van psychoanalytische therapieën werd onderzocht. Alleen als de onderzoeken voldeden aan de strenge eisen voor Evidence-Based Treatment, werden ze bestudeerd. Die eisen scherpten de auteurs zelfs nog aan, door striktere regels in te voeren voor de cijfers waaruit effectiviteit moet blijken. In totaal 39 onafhankelijke studies onderzochten samen bijna 2.100 patiënten, en toonden daarin de werkzaamheid aan. Meer bepaald wordt psychoanalytische therapie als effectief bestempeld voor depressie, sociale angst, borderline, diverse persoonlijkheidsstoornissen, pijnstoornissen, en anorexia nervosa. Ook voor rouwproblemen, paniekaanvallen en verslaving zijn er aanwijzingen voor effectiviteit, hoewel voor een keurmerk nog meer onderzoek nodig is.

En wat levert dat nu op?

Met zo’n grote groep mensen die met psychologische problemen te maken krijgt, wordt het steeds belangrijker gevonden dat psychotherapie kosteneffectief is. Dat wil zeggen: het moet meer opleveren dan het kost. Kort geleden onderzochten Abbass en collega’s (2015) hoe dat zit voor psychoanalytische therapie. Zij bekeken in Canada de zorgkosten van 890 patiënten, die een kortdurende psychoanalytische therapie hadden gevolgd voor verschillende psychologische klachten. Per patiënt bleek dat een behandeling gemiddeld $700 kost, maar dat in de drie jaar na het einde van de behandeling gemiddeld $12.000 aan zorgkosten is bespaard (alle kosten zouden in België iets lager liggen). Die zorgkosten zouden anders besteed zijn aan bezoeken aan huisartsen, specialisten en kinesisten, maar bijvoorbeeld ook aan het thuisblijven van de job (American Psychological Association, 2013). Opvallend was dat ook mensen met fysieke klachten, zoals fybromyalgie en prikkelbare darm syndroom, lagere zorgkosten hebben na het volgen van kortdurende psychoanalytische therapie.

Psychotherapie is dus werkzaam voor verschillende psychologische problemen, en op lange termijn scheelt dat bovendien zorgkosten. Daarmee kunnen we concluderen dat psychoanalytische therapie voor een hele reeks psychische problematieken – net als een aantal andere vormen van evidence-based therapie – terecht het keurstempel krijgt. Met (be)spaarzegels erbij.

Referenties

  • Abbass, A., Kisely, S., Rasic, D., Town, J. M., & Johansson, R. (2015). Long-term healthcare cost reduction with Intensive Short-term Dynamic Psychotherapy in a tertiary psychiatric service. Journal of Psychiatric Research, http://dx.doi.org/10.1016/j.jpsychires.2015.03.001.
  • American Psychological Association (2013). Recognition of psychotherapy effectiveness. Psychotherapy, 50, 102-109.
  • Chambless, D. L., & Hollon, S. D. (1998). Defining empirically supported therapies. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 66, 7–18.
  • Leichsenring, F., Leweke, F., Klein, S., & Steinert, C. (2015). The empirical status of psychodynamic therapy – an update: Bambi’s alive and kicking. Psychotherapy and psychosomatics, 84, 129-148.
  • World Health Organization (2001). The world health report 2001. Mental health: New understanding, new hope. Geneva: World Health Organization.

Auteur: Femke Truijens

Femke Truijens is doctoranda in klinische psychologie en wetenschapsfilosofie, onder supervisie van prof. dr. Mattias Desmet. Zij is verbonden aan de vakgroep Psychoanalyse en Raadplegingspsychologie van de Universiteit Gent. Deze vakgroep is een onderdeel van PSYNC, het consortium klinische psychologie.

 

Psycholoog van het jaar 2015 Marc Buelens

Mijn hoofd tolde wel even toen ik vernam dat ik verkozen was tot ‘psycholoog van het jaar’.

Ik hoopte vooral dat het geen flauwe grap was van mijn vroegere collega’s. Langzamerhand begreep ik waarom mij zoveel eer te beurt viel.  Uiteraard niet door mijn klinische praktijk. Ik ontvang geen mensen op de sofa. Ook niet door mijn baanbrekende nieuwe theorieën over het menselijke gedrag, alhoewel de wet van Buelens niet te versmaden is. De eerste wet van Buelens luidt immers: vertrouw geen mensen die een wet naar zichzelf noemen.

Bij de toelichting blijkt dat ik deze prijs verdien omwille van ‘de indrukwekkende manier waarop hij doorheen zijn loopbaan psychologische inzichten ontwikkelde, vertaalde en voor een breed managementpubliek toegankelijk maakte.’ Daar kon ik inkomen.  Ik heb wel wat geschreven en heb honderden voordrachten gegeven. En bij de uitreiking mocht ik terug blikken op mijn loopbaan. Maar over je eigen loopbaan zinvolle dingen zeggen, leek toch niet zo gemakkelijk.

Prijzen worden meestal uitgereikt voor succes. We zien succes, maar zelden het proces dat tot dit succes heeft geleid. Dat proces kennen alleen een aantal ingewijden.  Succes zijn de baten. Maar wie heeft de kosten gedragen?  De familie? Roofbouw op de toekomst? De collega’s?  Ik denk dat je onmiddellijke niet-professionele omgeving de grootste prijs betaalt, ook in mijn geval. Je bent misschien wel fysiek thuis, maar niet mentaal. Toen mijn dochter Tine ooit de telefoon opnam en ik haar wat instructies begon te geven, reageerde ze: papa, ik ben je secretaresse niet. Je hebt weinig tijd voor buren of voor het lokale verenigingsleven.   Anderzijds is het ook de familie die vaak meegeniet van de leuke aspecten van succes. Meer dan eens ben ik het raam op een bredere wereld kunnen zijn voor mijn familie. Dat was niet mogelijk geweest zonder succes.

Hoe groter het succes, hoe meer het toeval heeft meegespeeld. De toevalligheden in mijn leven zijn zeer talrijk en niet overzichtelijk.  En ik ben ervan overtuigd dat verschil tussen succes en nederlaag vaak schuilt in een aantal kleine details, die je vaak niet in de hand hebt. Maar Louis Pasteur heeft toch ooit gesteld dat ‘chance’ weggelegd is voor wie goed voorbereid is. En Napoleon heeft beweerd dat het geluk aan de kant staat van de sterkste kanonnen. En de bekende golfspeler Arnold Palmer zou ooit gezegd hebben: vreemd, maar hoe meer ik oefen, hoe meer geluk ik heb. Als ik dan toch mijn eigen lof mag bezingen, dan zou ik zeggen: ik heb nooit een mooie kans laten liggen. Als je dan toch eens goede kaarten toebedeeld krijgt, dan steek je best nog een tandje bij.  Toen Ann (helaas overleden in november 2011) en ikzelf ons boek ‘Zelfzorg’ schreven in 1997, kon je wel vermoeden dat de tijden rijp waren voor een Vlaams boek over evenwicht in het eigen leven. We hadden dit boek grondig voorbereid. Dat is uiteraard niet voldoende voor succes. Maar we hebben een groot deel van het boek ook eerst laten lezen door een grote groep kritische lezers.  Dat doen weinige auteurs. We stonden wel in ons hemd. Hebben jullie iets tegen huismoeders? Waar zijn de voorbeelden rond grootouders?  Jullie hebben vooral je eigen situatie geprojecteerd op een hele samenleving. We hebben toen het boek nog grondig bijgestuurd. Dat het nadien 27 weken in de top-tien der meest verkochte boeken stond, was met andere woorden een combinatie van hard werken, de nodige dosis geluk, maar toch ook je afdekken tegen domme fouten.  De tijden waren wel degelijk rijp, daar konden we niets aan veranderen. Maar dat gold ook voor al die andere boeken die op dat moment rond zelf-ontplooiing verschenen.

Waaraan herken je nu een professionele psycholoog?  Dat is een heel moeilijke vraag, want ik heb bij herhaling in diverse media gewaarschuwd dat de scheidingslijn tussen charlatanisme en verantwoord psycholoog zijn wel erg dun is.  Ik gebruik voor mezelf drie criteria. Het eerste criterium  is het aloude Latijnse inzicht ‘timeo virum unius libri’, ik ben beducht voor de man van slechts één boek.

Een psycholoog beheerst meer dan één model. Als hij er slechts één kent, is hij een ideoloog.

Vervolgens tracht een  goede psycholoog te objectiveren. Hij zoekt naar inzichten in gedrag die ook voor anderen zichtbaar en begrijpbaar zijn. Wie lid is van een obscure sekte en duister jargon moet gebruiken om eenvoudige dingen te beschrijven, is meteen bij mij verdacht. Ben ik nu zelf wat duister? Weet dan dat ik niet hoog oploopt met NLP, Freudiaans en Jungiaanse benaderingen. De grote leiderschapsprofessor Manfred de Kets de Vries is een Freudiaan, maar hij is zo subliem ondanks zijn Freudiaans denken.  De  marktleider inzake persoonlijkheidsvragenlijsten, de MBTI, leunt verdacht veel aan bij de mummie van Carl Gustav Jung. Ik zelf voel echter heel weinig de drang mummies ten toon te stellen van reeds lang overleden boeiende figuren. Ze hebben hun tijd gehad; ze kunnen ons inspireren, maar hun theorieën zijn ondertussen al lang voorbijgestreefd. Maslow, Kubler-Ross. Wie dergelijke auteurs nu nog letterlijk overdraagt, is geen professioneel psycholoog. En ten slotte moet een psycholoog kunnen toepassen wat hij preekt. Therapeuten met smetvrees, bedrijfspsychologen die hun medewerkers demotiveren of stress-consultenten die razendsnel in een burnout belanden. Zeer menselijk, niet ongewoon, maar voor mij toch maar wat bizar. Want van alle professionele takken is de psychologie toch wel, samen met preventieve geneeskunde en dieetleer,  die wetenschap die je in de allereerste plaats op jezelf kan toepassen.

Als psycholoog zou ik (op papier tenminste) in staat moeten kunnen zijn om te onderzoeken of ik tijdens mijn loopbaan heb toegepast wat ik zelf heb gepreekt.  Aan de positieve zijde denk ik dat ik de prijs van psycholoog van het jaar heb gekregen ook omdat ik eerlijk heb geprobeerd voor mijn omgeving een coach, een mentor en respectvol collega te zijn. Dat is ten minste wat men bij herhaling tegen mij zegt. Aan de negatieve zijde, moet ik eigenlijk ‘raden’ wat men niet tegen mij zegt. En ik vermoed dat dit dan allerlei variaties zijn op het thema ‘gebrek aan moed’.  Gebrek aan moed leidt tot gebrek aan duidelijkheid, gebrek aan feedback en gebrek aan heldere vernieuwende afspraken. En met deze terechte kritiek heb ik leren leven, en heel af en toe probeer ik er nog iets aan te doen ook. Maar dat is verre van eenvoudig.  Gegeven deze (gelukkig voor mij veel voorkomende) zwakte, is het de facto wel erg verwonderlijk dat het begrip ‘moed’ zo weinig voorkomt in de psychologie. Ik nodig dan ook de jongere generatie psychologen uit om rond het thema ‘moed’ relevant, boeiend en bruikbaar onderzoek te verrichten. Want opvoeden, leiden, les geven, en psycholoog zijn vraagt op vele ogenblikken moed. Ik hoop dat de volgende psycholoog van het jaar dat talent in hoge mate bezit.

Em. prof. Marc Buelens

 

Vastzitten in depressieve gedachten.

Stel je voor, tijdens een sollicitatiegesprek voor een felbegeerde baan merk je dat een commissielid de wenkbrauwen fronst en een ander commissielid knikkend met jouw verhaal instemt. Deze dubbelzinnige situatie kan je op een verschillende manieren interpreteren, gaande van “ik maak een slechte indruk” tot “ze vinden me een degelijke kandidaat”. Terwijl niet-depressieve personen eerder positieve gedachten hebben, flitsen er bij depressieve personen negatieve gedachten door hun hoofd. Aan de basis negatieve gedachten ligt er een vicieuze cirkel waarbij depressieve individuen in toenemende mate negatieve prikkels verwerken, zo blijkt uit onderzoek door drs. Jonas Everaert en prof. dr. Ernst Koster (Universiteit Gent).

De vicieuze cirkel

Depressieve personen merken meer negatieve en minder positieve signalen op uit hun dagelijkse leven. Zo zullen zij bijvoorbeeld meer kijken naar het fronsende dan naar het instemmende commissielid. Depressieve personen zullen deze negatieve signalen vervolgens veel vaker op een negatieve manier interpreteren. In plaats van de interpretatie “het norse commissielid heeft een slechte dag”, zullen depressieve personen eerder denken “ik maak geen goede indruk, laat staan een kans op de baan”. Op deze manier worden er negatieve herinneringen gevormd: “mijn vorig sollicitatiegesprek liep helemaal mis”. Zulke negatieve herinneringen kunnen op hun beurt er weer voor zorgen dat er negatieve signalen nog sneller en vaker worden opgemerkt, ook in andere situaties (vb.: de geeuwende persoon in het publiek tijdens jouw presentatie), waardoor de cirkel rond is.Deze processen verlopen nagenoeg onbewust en het is niet eenvoudig om deze negatieve spiraal te doorbreken, die in de ogen van de depressieve persoon continu bevestigd wordt: “zie je wel…ik kan het niet”. Vastzitten in depressieve gedachten, dus.

De zwakste schakel

Toekomstige depressiesymptomen kunnen worden voorspeld op basis van hoe iemand de aandacht richt, dubbelzinnige situaties interpreteert, en herinneringen ophaalt. Hoe meer gericht op het negatieve, hoe groter de kans dat iemand depressieve gevoelens zal ervaren. De beste voorspeller van depressie verschilt wel van persoon tot persoon. Een persoon zijn of haar ‘zwakste schakel’, of het meest negatief vertekende proces kan depressiesymptomen voorspellen over een periode van een jaar en soms zelfs langer.

Toekomstmuziek

Deze nieuwe inzichten openen de weg voor behandelingen gericht op het doorbreken van deze vicieuze cirkel. Door intensieve training beogen deze nieuwe methoden de negatieve focus in de snelle denkprocessen te verminderen, waardoor iemand meer positieve prikkels opmerkt (bv. het instemmende jurylid), vaker positieve interpretaties overweegt (bv. “die fronsende persoon voelt zich niet lekker”), en ook positieve herinneringen kan ophalen (bv. “het was zo slecht nog niet”). Het verfijnen van deze methodieken vormt een boeiende uitdaging voor de klinische wetenschap. Het moet ons in de toekomst ook in staat stellen om een betere preventie en behandelmodellen te ontwikkelen.

Auteur

Jonas Everaert is als doctorandus, onder supervisie van prof. dr. Ernst Koster, verbonden aan de vakgroep Experimenteel-Klinische en Gezondheidspsychologie van de Universiteit Gent. Deze vakgroep is een onderdeel van PSYNC, het consortium klinische psychologie.

 

If you can dream it, you can do it! Toch? Over dromen en ze realiseren.

Walt Disney inspireert ons niet alleen met creaties als Mickey Mouse, maar ook met motiverende quotes: If you can dream it, you can do it. De tijdlijn van mijn facebookvrienden staat vol met dergelijke slagzinnen. Het geeft ons moed. Want dromen kan toch iedereen?

Het onderzoek: een shock?!

Uit onderzoek blijkt dat dromen de realisatie van je dromen en wensen kan blokkeren. Daarom is “If you dream it, you can’t do it!” misschien wetenschappelijk correcter? Gabriele Oettingen, een Duitse onderzoekster verbonden aan New York University, en collega’s beten zich vast in deze materie en deden in de afgelopen jaren heel wat boeiende experimenten. In één van hun eerste experimenten lieten ze vrouwen dromen over het dragen van het perfecte paar schoenen met hak. De gedachten die in hen opkwamen dienden ze te noteren.

“Ik draag ze met een zwarte jurk en paradeer zelfzeker door de straten. De schoenen zorgen ervoor dat mijn benen er langer en smaller uitzien.”

Vervolgens werd aan de helft van de participanten gevraagd om na te denken over de nadelen, die gepaard gaan bij het dragen van zulke schoenen. De andere helft van de vrouwen diende te blijven focussen op positieve gedachten. De vrouwen, die over de nadelen dienden na te denken, genereerden gedachten zoals:

“Mijn voeten doen pijn en bijna niemand merkt mijn schoenen op.”

Uit de resultaten bleek dat de vrouwen die zich louter moesten richten op positieve gedachten, na afloop van het experiment veel relaxter waren (bv. een verlaagde bloeddruk) dan de vrouwen die zowel over positieve als negatieve aspecten dienden na te denken. Bovendien werd er bij de eerste groep vrouwen ook een lager energieniveau gerapporteerd. Om uit te zoeken wat er precies aan de hand was, testten Oettingen en Collega’s hun idee bij groepen studenten. Een eerste groep kreeg de opdracht om te dromen over een week waarin alles extreem goed zou gaan (bv., het behalen van goede resultaten). De andere groep dienden neutrale gedachten te genereren. Studenten die droomden over een ideale week hadden een lager energieniveau en dit zorgde voor een duidelijke prestatievermindering bij de studenten. De relaxte toestand als gevolg van het dromen onderdrukte de behoefte om actie te ondernemen. Bijgevolg wordt het moeilijker om je dromen om te zetten in werkelijkheid. Dromen en het willen bereiken van jouw dromen hebben dus niet noodzakelijk een oorzaak-gevolg relatie.

Verklaring: mental attainment.

Een verklaring voor het actie-inhiberende karakter van dromen benoemt met in de psychologie als mental attainment. Kort samengevat betekent dit dat je gedachten over succes je hersenen om de tuin leiden. Een voorbeeld kan dit idee verduidelijken: Kris droomt ervan om promotie te krijgen op het werk. Deze droom blijkt niet onrealistisch want volgende maand, op het einde van het jaar, worden de promoties bekend gemaakt. Hij fantaseert nu al over zijn droomwagen die hij zich dan zal kunnen permitteren en over de verre reizen die hij met zijn vrouw zal kunnen maken. Kris is er zich echter niet van bewust dat hij door te dromen zijn hersenen het idee geeft dat de promotie al in handen is. Bijgevolg kan hij relaxen en hoeft er geen actie meer ondernomen te worden.

“Keep on dreaming, Kris!”

Kortom, door te dromen maak je jouw hersenen wijs dat de droom reeds gerealiseerd is. Bijgevolg zal de behoefte op actie verkleinen waardoor het moeilijker wordt om de droom om te zetten in werkelijkheid.

Keep on dreaming!

Dit wil echter nog niet zeggen dat we massaal onze dromen moeten opbergen (“Fioew!”). Al is het maar omdat dromen ons een zalig ontspannen gevoel geeft.  Echter, dromen kan ons ook helpen in het realiseren van onze doelen als we het op de ‘juiste’ manier aanpakken. Oettingen onderzocht hoe ze mensen alsnog kon motiveren om hun dromen na te jagen na een sessie fantaseren. Mental contrasting biedt de oplossing. Dit houdt in dat mensen na het dromen, dienen na te denken over de obstakels die een verwezenlijking van dromen in de weg staat. Een combinatie van dromen en het bewust worden van obstakels zet mensen aan tot actie.

Samengevat: Droom! Maar denk ook aan de obstakels die de verwezenlijking van je droom in de weg staan. Onderneem acties om deze obstakels moedig weg te werken. Want enkel door het ondernemen van actie kan je jouw droom verwezenlijken. En dit wist Walt Disney natuurlijk al veel langer: “All our dreams can come true, if we have the courage to pursue them.”

En… actie!

Actie ondernemen en obstakels wegwerken: makkelijker gezegd dan gedaan. Om ons  hierin bij te staan ontwikkelden Oettingen en collega’s  een gratis applicatie om actief aan je dromen te kunnen werken: de WOOP-app. Een handige applicatie op basis van wetenschappelijk onderzoek en door mij persoonlijk getest en goedgekeurd!

Referentie

  • Oettingen G. (2014). Rethinking Positive Thinking: Inside the new science of motivation.  New York: Penguin Group USA (na tip van Frederik Anseel)
  • WOOP-app (na tip van Bernd Carette)

Auteur

Julie Rosseel is Phd canditate aan de vakgroep bedrijfspyschologie van de UGent.

 

Ben jij een ideekampioen? Het belang van innovatie.

Innovatie wint steeds meer aan belang in organisaties. Nieuwe productinnovaties zorgen voor vernieuwing en voor een sterkere positie ten opzichte van de concurrentie. Innovaties komen er niet zomaar. Alles start met een creatief idee. 90% van deze ideeën raken echter niet verder dan het bureau waaraan ze zijn ontstaan. Iedereen kan zich wel de geniale creatieveling inbeelden die iedere dag tientallen ideeën bedenkt, maar waar nooit iets van in huis komt. Hoe komt dit?

Het innovatieproces

Als we spreken over het nastreven van innovatie en verandering denken we dat deze doelstellingen vooral veel creativiteit vergen. Een idee bedenken dat de wereld zal veranderen is één, maar dat idee ook verkocht krijgen is echter een ander verhaal. Opdat een idee de werkelijkheid ziet en door iedereen wordt toegepast, moet je diverse belanghebbenden zoals je teamleden, je manager, CEO, netwerk, etc. kunnen overtuigen en enthousiasmeren opdat ze jouw idee willen steunen. Dit vraagt specifieke eigenschappen en vaardigheden die verschillen van creatieve vaardigheden. Zonder deze competenties zullen zelfs de beste ideeën stuiten op weerstand en in de prullenmand verdwijnen. Stel je hebt zelf een geniaal idee, wat doe je? Ga je verder met je opdrachten en laat je het uitvoeren van ideeën aan anderen over, of vertel je iedereen enthousiast over jouw idee en tracht je hen mee enthousiast te maken?

Welke eigenschappen en gedragingen kenmerken ideekampioenen?

Bij een succesvolle ideekampioen springen drie gedragingen in het oog. Ten eerste zijn ze zeer enthousiast over de innovatie en tonen ze hier een eindeloos vertrouwen in. Ten tweede zijn ze hierbij in staat om de steun te verkrijgen en de medewerking van de key stakeholders zoals investeerders, potentiële klanten, etc. Als laatste weten ze steeds door te zetten en te volharden om de negatieve reacties en aversie tegenover het idee weg te werken.

“The new idea either finds a champion or it dies. No ordinary involvement with a new idea provides the energy required to cope with the indifference and resistance that change provokes.” – Tom Peters

In 2005 bestudeerde Jane Howell van The University of Western Ontario zowel effectieve als ineffectieve ideekampioenen. Robert Vincent was een voorbeeld van een effectieve ideekampioen. Hij slaagde er in om producten te verkopen die nog niet bestonden, maar die het innovatieteam volgens hem wel succesvol zou kunnen ontwikkelen. Door zijn manier van werken, werd hij twee keer ontslagen door twee verschillende divisie managers. Robert hield toch vol en paste zijn verkooptechniek telkens aan aan de personen die hij wou overtuigen. Hij beweerde dat om je idee succesvol te kunnen verkopen, je dient te begrijpen wat personen willen horen en hen informatie te geven op een manier dat het voor hen nuttig en bruikbaar wordt. Wat steeds terugkwam bij personen die er niet in slaagden om hun idee te verkopen was dat ze geïsoleerd bezig waren met hun idee en niet communiceerden met hun teamleden, management en netwerk.

Hoe gaan ze te werk?

Ideescanning

Hoe vinden ideekampioenen beloftevolle ideeën?  Ze maken gebruik van hun netwerk binnen en buiten de organisatie en zoeken voortdurend via alle bronnen waar ze toegang tot hebben zoals kranten, tijdschriften, actualiteit, klanten, collega’s, leveranciers, etc. De belangrijkste eigenschappen die ideekampioenen hierbij helpen, zijn dan ook een brede interesse en een flexibele rol oriëntatie. Met andere woorden, ze doen meer  dan enkel hun voorgeschreven functieverantwoordelijkheden door zich te engageren voor creatieve en innovatieve activiteiten zoals de eigen kennis en vaardigheden up-to-date houden of het ontwikkelen van advies en aanbevelingen  om de organisatie te verbeteren.

Idee promotie 

Effectieve ideekampioenen bouwen ondersteuning op voor de innovatie door in te spelen op de interesses van de betrokken stakeholders. Ze optimaliseren hun verkoopstrategieën  om maximale resultaten te bereiken. Hierbij  koppelen ze  hun innovatie idee aan positieve, effectieve organisatie uitkomsten. Ze presenteren hun idee als een kans in plaats van een bedreiging voor de organisatie. Informele kanalen blijken hierbij een effectief middel. Zo slagen ideekampioenen er in om op informele momenten hun manager, de CEO of andere sleutelfiguren te informeren en te overtuigen om het initiatief te steunen. Aarzel dus niet om je kans te grijpen bij het volgende personeelsfeest om je ideeën te verkopen.

De eigenschappen waar ideekampioenen gebruik van maken zijn ten eerste hun brede contextuele kennis. Dit is de kennis over de strategie en doelen van de organisatie, het innovatietraject, de concurrentie, etc. Ten tweede  hebben ze de rotsvaste overtuiging dat zijzelf een impact kunnen hebben op hun omgeving en de richting van gebeurtenissen. Ten slotte monitoren ze voortduren hoe anderen reageren en passen hun communicatiestrategieën nauwkeurig aan om hen over de streep te trekken.

Besluit

Diverse gedragingen en eigenschappen zorgen ervoor dat de ideekampioen erin slaagt om een idee te promoten en de nodige steun en middelen verkrijgt zodat het  kan worden gerealiseerd en uitgroeien tot een innovatiesucces.

Wil je zelf ontdekken of je een ideekampioen bent? Samen met CREAX heeft de Universiteit Gent INNDUCE.me (http://www.innduce.me/) ontwikkeld. Deze simulatietest meet onder meer je potentieel om succesvol innovaties te bedenken, promoten en te realiseren. Bedrijven die voor een innovatietraject staan kunnen de test ook gebruiken om de juiste mensen aan te werven of het innovatiepotentieel in te schatten van een bepaald team of afdeling.

Referenties

  • Howell, J. M. (2005). The right stuff: identifying and developing effective champions of innovation. Academy of Management Executive, 19(2), 108-119.
  • Anderson, N., Potocnik, K., & Zhou, J. (2014). Innovation and Creativity in Organizations: A State of-the Science Review, Prospective Commentary, and Guiding Framework. Journal of Management, 40, 1297-1333.

Auteur: Saar Van Lysebetten

Saar Van Lysebetten is Junior Researcher aan de vakgroep Personeelsbeleid, Arbeids-, en Organisatiepsychologie van de Universiteit Gent. Ze werkte het voorbije jaar mee aan de ontwikkeling van Innduce.me en aan een simulatietest om de ondernemerschapsvaardigheden bij studenten te meten. In de toekomst wenst ze onderzoek te doen naar het trainen en ontwikkelen van impliciete kennis over innovatie bij werknemers via simulatietrainingen.

 

Lezen, hoe doen we dat?

Het is herfstvakantie, dus gaan we weer met zijn allen naar de boekenbeurs om een voorraad lectuur in te slaan. Maar hoe doen we dat eigenlijk, lezen?

Het is niets voor ons

Lezen is uw ding niet, zegt u? Groot gelijk. Pas een slordige 6000 jaar geleden vonden de Chinezen het schrift uit, gevolgd door de Sumeriërs, Egyptenaren en Maya’s. Een peulenschil voor de evolutie. U heeft misschien zelfs nog een overgrootvader gekend die niet het geluk had om op school te leren lezen. Onze hersenen zijn dan ook eigenlijk niet gemaakt om te lezen. Ze zijn wel zo flexibel dat ze hersencellen in het ventraal occipitotemporaal gebied (onderaan en achteraan de hersenen dus) konden recycleren en gebruiken om letters te ontcijferen. Dichtbij dat gebied wordt ook andere visuele informatie verwerkt, zoals gezichten, huizen en allerlei andere voorwerpen. Woorden konden er dus nog wel bij.

Letters worden naar links gestuurd…

Wij Belgen lezen van links naar rechts. Als we dat bekijken met een eyetracker, een toestel dat onze oogbewegingen kan registreren, dan zien we dat onze ogen meestal in de eerste helft van een woord landen. Dat komt goed uit, want zo staan de meeste letters aan de rechterkant en worden ze naar onze linkerhersenhelft geprojecteerd. Onze optische banen kruisen namelijk deels waardoor visuele info naar de andere kant wordt gezonden. De meeste mensen hebben vooral hun linkerhersenhelft nodig als ze met taal bezig zijn (spreken, luisteren, …). Dus als de meeste letters al rechts staan, dan moeten er minder letters overgedragen worden naar de andere hersenhelft. Dat spaart tijd om nog een paar extra bladzijden te lezen voor het slapengaan.

… of toch naar rechts?

Als u linkshandig bent, heeft u 25% kans dat uw hersenen wat anders georganiseerd zijn en toch  woorden vooral aan hun rechterzijde verwerken (zie ook deze blogpost). Aangezien spraak de meest uitgesproken voorkeur voor links of rechts heeft, testten onderzoekers eerst de hersendominantie terwijl linkshandigen woorden opsomden die met een bepaalde letter beginnen (zoals het dierenspelletje op de achterbank van de auto). Daarna lazen de testpersonen woorden in stilte in de scanner. Degenen die de meeste spraakhersencellen rechts activeerden tijdens de opsomtaak, bleken ook rechtsdominant te zijn terwijl ze woorden lazen. Daar is een logische verklaring voor: Als je leest, is ook het spraakgebied actief. Probeer dat stemmetje in je hoofd maar eens te doen zwijgen terwijl je deze tekst in stilte leest. Het lees- en spraakcentrum liggen daarom best in dezelfde hersenhelft om optimaal te kunnen communiceren.
Bewegen de ogen van die atypische linkshandigen dan niet trager als de meeste letters nog van links naar rechts moeten gebracht worden? Nee, want ze zijn blijkbaar zo slim geweest om hun ogen iets meer naar het woordeinde toe te richten zodat het tijdverlies beperkt wordt. Apps voor snellezen zoals Spritz zouden dus beter voor hen een aangepaste versie maken, mochten die apps al werken.

En u?

Ben je nieuwsgierig geworden of jij nu meest je linker- of rechterhersenhelft gebruikt om deze tekst te lezen? Kom het dan zelf testen op 23 november tijdens iBrain, een festival over hersenen georganiseerd door Breinwijzer vzw. Nog meer informatie kom je te weten tijden hun lezing op 13 november, of door je als linkshandige kandidaat te stellen voor wetenschappelijk onderzoek via deze website.

Auteur

Lise Van der Haegen is post-doctoraal researcher aan de vakgroep experimentele psychologie van de UGent. Ze onderzoekt hoe onze linker- en rechterhersenhelft samenwerken tijdens taalverwerking (lezen, spreken, …). Daarnaast vergelijkt ze de hersenorganisatie van links- en rechtshandigen op het gebied van taal en gezichtsherkenning. Ze is lid van het Centrum voor Leesonderzoek en is medelesgever bij de vakken neuropsychologie en algemene psychologie.

 

Linkshandig? Gelukkige feestdag!

Gelukkige linkshandigendag!

Als zelfs komkommers een feestdag hebben dan verdienen linkshandigen ook wel wat meer aandacht, moet iemand in 1992 gedacht hebben. Sindsdien werd 13 augustus omgedoopt tot Dag van de Linkshandigen. Tot de festiviteiten hoort het jaarlijks terugkeren van al dan niet wetenschappelijk gegronde mythes. Een greep uit het aanbod.

Linkshandigen zijn creatiever

Paul McCartney, Elvis Costello, Michael Stipe, … Een lijstje linkshandige creatievelingen is makkelijk te vinden op internet. Om rechtshandige muzikanten op te sommen heb je het internet echter niet eens nodig. Het is een denkfout dat meer links-dan rechtshandigen creatieve beroepen uitoefenen. Je kan het vergelijken met de doorgaans grotere angst voor een vliegtuigreis dan een autorit, omdat een vliegtuigcrash meer aandacht krijgt.

Nieuw-Zeelandse onderzoekers vonden wel dat studenten die zelf zeggen dat ze niet alles met hun rechterhand doen meer creatieve prestaties op hun palmares hebben (bijvoorbeeld een diploma aan een muziekacademie). Het verband verdween echter als ze handvoorkeur maten door te tellen hoeveel keer de deelnemers in 10 seconden op een knop drukten met hun linkse of rechtse hand. Wellicht ben je dus niet creatiever als je linkerhand sneller is, maar wel als je af en toe bewust eens iets met je niet-dominante hand uitprobeert. Linkshandigen kunnen creatiever lijken, omdat ze doorgaans een minder uitgesproken handvoorkeur hebben dan rechtshandigen.

Linkshandigen leven minder lang

Linkshandig zijn is geen reden tot paniek. Het helpt wel om handig te zijn, zodat je geen ongelukken veroorzaakt met al die toestellen die op rechtshandigen afgestemd zijn. Ook de genetica lijkt linkshandigen enigszins tegen te werken. Zo wordt het aantal linkshandigen onder schizofrenen op 15% geschat, hoewel slechts 10% van de hele populatie linkshandig is. Een verklaring hiervoor werd nog niet gevonden. De Nieuw-Zeelandse creativiteitsstudie mat schizotypische persoonlijkheidskenmerken met een vragenlijst die peilde naar het geloof in verbanden die er eigenlijk niet kunnen zijn, bijvoorbeeld Soms denk ik aan mensen omdat zij net op dat moment ook aan mij dachten. Opnieuw vonden ze enkel een link met minder uitgesproken handvoorkeur en niet met linkshandigheid op zich.

Nog geruststellender is dat linkshandig zijn zelfs voordelen zou kunnen hebben. Waarom zouden ze evolutionair gezien anders nog steeds bestaan? Je kan er je tegenstander bijvoorbeeld mee verrassen tijdens een sportwedstrijd, en dan vooral als je een interactieve sport beoefent zoals judo (bij zwemmen is het iets moeilijker er voordeel uit te halen). Dit wordt de gevechtshypothese genoemd. De wetenschap zou de wetenschap echter niet zijn mocht ook deze theorie niet tegengesproken worden. Een Nederlandse doctoraatsstudente vond dat er niet meer linkshandigen waren bij een Papoea-Nieuw-Guineese stam die niet vies is van wat man-tot-man gevechten, wat de gevechtshypothese wel zou verwachten. Er werden wel meer linkshandigen geteld in landen waar men meer geld uitgeeft aan gezondheidszorg.

Linkshandigen hebben andere hersenen

Sommige linkshandigen wel, ja. Als je spreekt, activeer je bijvoorbeeld vooral je linkerhersenhelft, maar bij zo’n 10 tot 20% linkshandigen domineert de rechterhersenhelft. Voor gezichtsherkenning ligt het dan weer anders. Daarbij gebruiken rechtshandigen meer hun rechterhersenhelft dan linkshandigen. Om nog een laatste mythe de wereld uit te helpen: Geen enkele functie wordt verwerkt in slechts één hersenhelft. Linkshandigen zijn dus zeker niet creatiever, omdat ze op hun rechterhersenhelft zouden steunen.

Linkshandigen, verenig u!

Ben je zelf linkshandig en wil je graag de wetenschap vooruit helpen? Aarzel niet om ons te contacteren via deze link. Linkshandigen kunnen unieke informatie geven over de werking van onze hersenen, net omdat ze meer variatie brengen in onderzoeksresultaten. Zeker in Nederland en België kunnen ze pioniers worden, want de Lage Landen hebben met 13 tot 14% het hoogste percentage linkshandigen in de wereld! Misschien moeten die rechtshandigen dus terecht nog maar even wachten op hun feestdag.

Meer lezen

Auteur

Lise Van der Haegen is post-doctoraal researcher aan de vakgroep experimentele psychologie van de UGent. Ze onderzoekt hoe onze linker- en rechterhersenhelft samenwerken tijdens taalverwerking (lezen, spreken, …). Daarnaast vergelijkt ze de hersenorganisatie van links- en rechtshandigen op het gebied van taal en gezichtsherkenning. Ze is lid van het Centrum voor Leesonderzoek en is medelesgever bij de vakken neuropsychologie en algemene psychologie.

 

Was dát racisme? Hoe een opiniestuk racisme kan uitlokken.

‘Ach ja, die afrikaantjes’.

Op zaterdag 7 juni werd een ludiek bedoeld artikel gepubliceerd door De Morgen waarin sportjournalist Hans Vandeweghe zijn gedachten over het WK voetbal met de lezers kon delen.  Resultaat ? Uitspraken over Afrikanen werden geïnterpreteerd als racisme en het land stond in rep en roer. Er werd geopperd dat dringend stappen moeten genomen worden om dergelijke onzin te weren uit de media. Gerechtvaardigd ?

Attitudes

Onderzoek binnen de leerpsychologie toont aan dat mensen hun voorkeuren of attitudes  vormen op basis van voorafgaande ervaringen, situaties,… Attitudes kunnen echter ook worden beïnvloed door informatie die men leest. In ‘persuasion’-onderzoek wordt nagegaan op welke wijze overtuigende boodschappen kunnen leiden tot veranderingen in attitudes.  Zo kan het lezen van een positieve boodschap over een bepaald product onder sommige omstandigheden leiden tot een grotere voorkeur voor dit product.

Het meten van attitudes en attitude- veranderingen kan op verschillende manieren gebeuren. Er bestaan expliciete maten, waarmee men letterlijk bevraagd wat je attitude is (denk bijvoorbeeld aan telefonische vragenlijsten) en er bestaan impliciete maten. Deze impliciete maten  doen beroep op specifieke taken en proberen na te gaan in welke mate men automatische associaties legt ten opzichte van het attitude object.

Een belangrijk onderzoeksdomein binnen deze context is die van racisme. Studies tonen aan dat expliciet racisme, namelijk racisme gemeten aan de hand van expliciete vragen sterk kan afwijken van impliciet racisme of racisme gemeten via impliciete taken.  Zo is er de impliciete associatie taak (IAT, Greenwald, McGhee & Schwarz, 1998) waarin mensen tegelijkertijd en zo snel mogelijk:

  1. woorden moeten categoriseren als ‘positief’ of ‘negatief ‘en
  2. foto’s van blanken en zwarten categoriseren als ‘blank’ of ‘zwart’.

Tijdens het uitvoeren van de taak moet dezelfde knop worden gebruik voor het categoriseren van bijvoorbeeld blanke foto’s en positieve woorden en een andere knop voor zwarte foto’s en negatieve woorden. Wat blijkt is dat blanke mensen algemeen sneller zijn wanneer ze deze categorisatie moeten uitvoeren dan wanneer blank en negatief en zwart en positief aan dezelfde knop zijn toegewezen. Dit wordt beschouwd als een maat van de mate waarin men automatisch bepaalde linken legt (bijvoorbeeld dus de link tussen zwarten en slecht). Onderzoek met dit soort taken toont aan dat mensen een impliciete voorkeur hebben voor de eigen groep, zelfs wanneer men dit niet wenst of wanneer men zelf denkt dat dit niet het geval is. Uit onderzoek blijkt echter dat iemands gedrag sterker beïnvloed wordt door impliciet racisme dan door expliciet racisme. Bijvoorbeeld, impliciet gemeten vooroordelen kunnen beter voorspellen hoe iemand zich gedraagt in interactie met personen van andere herkomst.

Impliciet racisme

Maar hoe wordt impliciet racisme dan gevormd en hoe kan dit worden veranderd?

Lange tijd werd verondersteld dat impliciete attitudes voortkomen uit linken of associaties die in de hersenen zijn opgeslagen en dat deze associaties gevormd worden door vele voorgaande ervaringen. Zo leert men bijvoorbeeld al zeer  snel de link tussen de eigen groep en een goed gevoel. Omdat deze associaties geleidelijk aan gevormd worden zouden ze moeilijk te veranderen zijn. Recent onderzoek toont echter aan dat impliciete attitudes echter soms ook heel snel kunnen worden aangepast. Zo kan het lezen van korte overtuigende boodschappen reeds leiden tot veranderingen in impliciete attitudes ten opzichte van roken, reclameproducten, … (Smith & De Houwer, 2010).

Recente theorieën veronderstellen dat informatie die wordt aangeboden kan worden opgeslagen onder de vorm van proposities of stellingen (bv. ‘Blanken zijn goed’) in plaats van via associaties. Het lezen van deze stellingen zou dan kunnen leiden tot het automatisch opslaan van deze kennis. Hoe en wanneer deze kennis ook onze impliciete attitudes zal bepalen wordt momenteel onderzocht. Maar, onderzoek toont aan dat aangeboden informatie, zeker wanneer het van een betrouwbare bron komt (zie Smith & De Houwer), kan leiden tot  onmiddellijke veranderingen in impliciete attitudes. En, hoewel het duidelijk is dat mensen correcties kunnen uitvoeren op hun expliciete attitudes en de invloed ervan op hun gedrag, is het minder zeker of dit ook het geval is voor impliciete attitudes!

Vanuit deze theorie zou het lezen van boodschappen waarin Afrikanen worden beschreven als achtergesteld iemands impliciete attitude ten opzichte van Afrikanen kunnen beïnvloeden. Het is daarbij niet eens onwaarschijnlijk dat het feit dat deze informatie eigenlijk ging over Afrikaanse voetballers niet eens wordt opgeslagen.

Conclusie

Let op met ongenuanceerde uitspraken en stereotypen. Ze zouden weleens een groter effect kunnen hebben dan bedoeld.

Referenties

  • Greenwald, A. G., McGhee, D. E., & Schwartz, J. L. K. (1998). Measuring individual differences in implicit cognition: The Implicit Association. Test. Journal of Personality and Social Psychology, 74, 1464–1480.
  • Smith, C. T., De Houwer, J., & Nosek, B. A. (2013). Consider the source: Persuasion of implicit evaluations is moderated by source credibility. Personality and Social Psychology Bulletin, 39, 193-205.

Auteur

Pieter Van Dessel is doctoraatstudent aan het Learning and Implicit Processes Lab van de Universiteit Gent.Zijn onderzoekt focust zich onder meer op evaluatieve processen, affectieve processen en cognitieve controle.

 

When the heat is on. Een eerlijke leider begeeft niet onder druk.

In de afgelopen jaren zijn er heel wat voorbeelden in de media verschenen van leiders die het niet zo nauw nemen met de regeltjes. Fraude en corruptie zijn eerder regel dan uitzondering en het lijkt er vaak op dat mooie cijfers belangrijker gevonden worden dan werknemers en klanten. Door al deze voorbeelden is het wel meer dan eens duidelijk geworden dat immoreel gedrag in organisaties veelvoorkomend is en enorme gevolgen voor onze samenleving kan hebben. Het is dus belangrijk dat we begrijpen waarom een leider zich verlaagt tot allerlei laakbare gedragingen zoals het discrimineren van werknemers of het doorspelen van bedrijfsgeheimen.

Juist voor leiders is het zo belangrijk dat ze zich eerlijk en oprecht gedragen. Onderzoek laat namelijk zien dat werknemers vaak naar hun leider kijken om erachter te komen hoe ze zich moeten gedragen. Dus wanneer een leider zich eerlijk en oprecht gedraagt, zullen werknemers geneigd zijn om dit goede voorbeeld te volgen. Andersom geldt dit natuurlijk ook, wanneer een leider alleen maar uit is op zelfbejag is het niet verwonderlijk dat zijn of haar werknemers hetzelfde doen. Het is echter niet zo eenvoudig voor leiders om zich almaar netjes aan de regeltjes te houden. Leiders hebben veel verantwoordelijkheden en ze moeten veel beslissingen nemen die kunnen variëren van beslissingen met enorme consequenties tot kleine onbenulligheden. Ze moeten dus constant de keuze maken welke beslissingen hun aandacht nodig heeft en welke niet.

In dit onderzoek beargumenteerden we dat het juist deze constante druk is die ervoor zorgt dat leiders zich eerder zullen verlagen tot immoreel gedrag. Het blijkt namelijk zo te zijn dat het nemen van vele beslissingen en het functioneren in een veeleisende omgeving ervoor kan zorgen dat mensen minder zelfcontrole overhebben voor andere zaken. Vooral wanneer onze zelfcontrole ‘op’ is, is het moeilijk om almaar eerlijk en oprecht te zijn. Het is dus waarschijnlijk dat de constante druk waarmee een leider te maken heeft, er voor zorgt voor gedragingen zoals discriminatie, het  doorspelen van bedrijfsgeheimen, en diefstal.

Toch heeft niet iedere leider last van deze druk. Eerlijke leiders zijn meer gewoon om zich oprecht te gedragen; ze handelen als het ware ‘automatisch’ zo en het kost hen dus minder zelfcontrole om eerlijk en oprecht te zijn. We verwachtten dus dat leiders met hoge morele waarden niet te lijden hebben onder druk, terwijl leiders die het niet zo belangrijk vinden om eerlijk en oprecht te zijn meer immoreel gedrag laten zien onder druk.

Om dit te onderzoeken vroegen we aan 100 leiders in diverse bedrijven naar hun morele waarden (eerlijkheid, vriendelijk, gul, etc.) en in welke mate zij druk ervaarden. Daarnaast moesten zij voor diverse immorele gedragingen aangeven hoe vaak ze deze vertoonden. Omdat het altijd de vraag is of iemand eerlijk is wanneer je hem of haar vraagt om aan te geven hoe vaak ze slecht gedrag vertonen, contacteerden we ook een werknemer van elke leider en legden hem/haar dezelfde vraag voor.

Zoals we al verwachtten was het inderdaad zo dat leiders die meer druk ervaarden zich eerder slecht gedragen. Deze leiders werden bijvoorbeeld eerder onbeschoft en waren ook eerder geneigd om valse facturen in te dienen. Echter wanneer we ook keken naar iemands morele waarden bleek het zo te zijn dat dit alleen gold voor leiders die morele waarden niet zo belangrijk vonden. Zij lieten dus inderdaad meer immoreel gedrag zien onder druk.

Voor leiders met hoge morele waarden, daarentegen, maakte het niet uit of zij onder druk stonden of niet.

Referentie

  • Joosten, A., Van Dijke, M., Van Hiel, A., & De Cremer, D. (2014). Being “in Control” May Make You Lose Control: The Role of Self-Regulation in Unethical Leadership Behavior. Journal of Business Ethics, 121(1), 1-14.

Auteur: Anne Joosten

Anne Joosten is doctoraatsstudente in de Sociale Psychologie aan de Universiteit Gent. Haar onderzoek situeert zich in het domein van de sociale en de organisatie psychologie en focust daarbij  op de oorzaken van (on)ethisch gedrag in organisaties. Ze bestudeert onder andere de invloed van zelfcontrole en persoonlijkheid op (on)ethisch gedrag, verder onderzoekt ze welke invloed macht en leiderschap hebben hierop.