Browse Tag: geweld

Reacties op politiegeweld Ganshoren: Pas op voor irrelevante zaken!

Maandagavond (02/06/2025) werd de 11-jarige Fabian aangereden door een politiewagen in het Elisabethpark in de Brusselse deelgemeente Ganshoren [1]. De agenten hadden de achtervolging ingezet nadat de jongen op de vlucht was geslagen voor een controle. Zijn misdrijf? Rijden met een elektrische step is in België pas toegelaten vanaf de leeftijd van 16 jaar. Fabian overleefde het tragische ongeval niet [2].


De publieke verontwaardiging is groot, en dat is geheel begrijpelijk. Ten eerste blijkt uit de eerste getuigenissen dat de combi zijn dolle achtervolging inzette te midden van een park waar een groot aantal andere mensen aanwezig waren [3]. Ten tweede rijst de vraag of zulk een wilde raid voor een eenvoudige verkeersovertreding met een step wel proportioneel is – zeker gezien de jonge leeftijd van het slachtoffer [4-5]. Met alle respect voor de Brusselse politie, die haar werk moet doen in een grootstedelijke sfeer die de politie niet altijd genegen is, maar hier lijkt op het eerste zicht de respons toch niet in verhouding te staan tot het vermeende misdrijf. Ten derde speelt ook de afkomst van de jongen een rol in de publieke verontwaardiging. Fabian had namelijk Moldavische roots en is dus lid van een etnische minderheidsgroep – net zoals 5 van de 6 andere slachtoffers die sinds 2017 omkwamen bij gelijkaardige aanrijdingen door politievoertuigen [5].


Dat etnische minderheden een verhoogde kans maken om in aanraking te komen met disproportioneel politiegeweld, is reeds uitvoerig aangetoond door wetenschappelijke studies. Gegevens van het Amerikaanse Ministerie van Justitie geven aan dat zwarte personen tot 5 keer meer kans maken om neergeschoten te worden door de politie dan witte personen [6]. Bovendien tonen laboratoriumexperimenten oorzakelijke verbanden aan tussen de huidskleur die iemand heeft en de kans op sterven door een politiekogel [7-9]. Het mag dan ook niet verwonderen dat op basis van deze reeks onderzoeken geconcludeerd werd dat “etniciteit een doorslaggevende rol kan spelen [in de beslissing van politieagenten om geweld te gebruiken]” [6].

De relevantie van irrelevante zaken
Toch is er nog een lichtpuntje. De eerste reacties van afgrijzen en veroordeling van het politieoptreden enerzijds en steunbetuigingen aan de familie van het slachtoffer anderzijds zenden een krachtig signaal uit naar de ordediensten en de overheid [4-5]. Het belang van deze publieke verontwaardiging mag niet onderschat worden: woedende maatschappelijke reacties ten aanzien van de daders van dit soort ongerechtvaardigd geweld kunnen een “klimaat van sociale intolerantie” creëren voor dergelijk gedrag en de kans verkleinen dat dit in de toekomst nog zal voorkomen.


Maar ook hier wringt het schoentje. Wetenschappelijk onderzoek toont aan dat reacties ten opzichte van politiegeweld niet altijd gedreven worden door de ratio en de ernst van de feiten, maar eerder door zogenaamde extralegale factoren. Dit laatste zijn juridisch irrelevante zaken die toch een cruciale rol kunnen spelen in het evalueren van een incident waarbij geweld gebruikt wordt, zoals het karakter of de reputatie van het slachtoffer en de algemene achtergrondkenmerken van de beklaagde en het slachtoffer. Hoewel een oordeel over geweldsdelicten idealiter uitsluitend gebaseerd is op de feiten van de zaak, kunnen irrelevante zaken vaak toch een belangrijke rol spelen in het oordeel dat mensen vellen over zo’n zaak [10]. Dit werd onder meer pijnlijk geïllustreerd in de zaak van de 18-jarige Michael Brown, een zwarte man die ongewapend gedood werd door een witte politieagent. In sommige media kreeg Brown de schuld van zijn dood omdat hij werd afgeschilderd als een “crimineel en een misdadiger” [11].

De invloed van hoodies
Naar aanleiding van de anekdote over de ‘victim blaming’ van Brown, hebben onderzoekers zich recentelijk verdiept in hoe irrelevante zaken het oordeel kleuren van buitenstaanders over politiegeweld. Johnson en collega’s [12], bijvoorbeeld, legden hun proefpersonen een beschrijving voor van een (fictieve) fatale schietpartij door een politieagent bij een verkeerscontrole. Het slachtoffer in deze case was een zwarte man, die ofwel op een stereotype manier werd voorgesteld (i.e., de participanten konden lezen op zijn Facebook pagina dat hij hoodies droeg, naar gangsta rap luisterde, cannabis rookte, etc.)., ofwel op een a-stereotype manier.


Wat bleek? Consistent met het geval van Michael Brown reageerden participanten aan dit onderzoek minder empathisch ten opzichte van een zwart slachtoffer van politiegeweld wanneer die beschreven werd in termen die stroken met het stereotype van ‘de zwarte crimineel’. Met andere woorden, Johnson en collega’s toonden dus aan dat buitenstaanders impliciet de achtergrond van een slachtoffer in rekening brengen wanneer zij hun medeleven betuigen – zelfs al is die achtergrond een irrelevante factor die op geen enkele manier verband houdt met de feiten.

Slachtofferschap en selectieve empathie
In een andere internationale studie, waar ik zelf aan meewerkte [13], peilden we in welke mate onze proefpersonen zélf reeds het slachtoffer waren geworden van een misdrijf. Vervolgens moesten de deelnemers aan het onderzoek zich buigen over een incident van ernstig politiegeweld, namelijk een seksuele aanranding van een jonge vrouw door een politieman. Kritiek detail: aan de ene groep participanten werd verteld dat de vrouw zwart was, de andere groep kreeg te horen dat zij wit was. Uit de resultaten bleek dat participanten in de zwarte vrouw conditie minder empathie vertoonden ten opzichte van het slachtoffer dan zij die het relaas over de witte vrouw lazen – en dit voornamelijk wanneer onze deelnemers zélf het slachtoffer waren geworden van een misdrijf. Kort samengevat toonde ons onderzoek dus aan dat eigen slachtofferschap een irrelevante factor is die bepaalt in welke mate een vrouwelijk slachtoffer van politiegeweld op empathie kan rekenen – en die dus selectief medeleven, in het nadeel van een lid van een minderheidsgroep, in de hand werkt.

Gepaste verontwaardiging
De bovenstaande studies illustreren de nefaste invloed van irrelevante zaken op de reacties op ongeoorloofd politiegeweld. Een verhoogd bewustzijn voor deze bronnen van bias in de oordeelvorming over geweldsdelicten is echter cruciaal om verschillende redenen. Immers, bredere aandacht voor de ‘onweerlegbare irrelevantie’ van extralegale factoren bij beslissingen over gewelddadig politieoptreden kan er ook toe leiden dat dit optreden niet zomaar ‘weg gerelativeerd’ wordt door de meerderheid van de samenleving en een breed gedragen verontwaardigde reactie op gang brengt die ordediensten en overheid niet kunnen negeren.


Maatschappelijke druk zou er dan weer toe kunnen leiden dat er meer aandacht komt in de politieopleiding voor etnische bias in politieoptreden en het vermijden van ongeoorloofd geweld. Wat op zijn beurt de kans kan verkleinen dat politieagenten in een soort ‘tunnelvisie’ belanden en een klein vergrijp door een minderjarige beantwoorden met een wilde achtervolging in een combi door een druk stadspark – met alle tragische gevolgen van dien. Kortom, uw verontwaardiging over de feiten in Ganshoren is niet alleen gepast, ze doet er ook toe.

Auteur
Kim Dierckx werkt als doctor-assistent bij de Vakgroep Ontwikkelings-, Persoonlijkheids-, en Sociale Psychologie (Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen; Universiteit Gent) en is als onderzoeker ook verbonden aan het interdisciplinaire Centrum voor de Sociale Studie van Migratie en Vluchten (CESSMIR). In het kader van zijn doctoraat hield hij de “super-diverse” samenleving tegen het licht. Specifiek onderzocht hij hoe maatschappelijke instellingen via de toepassing van procedurele rechtvaardigheid sociale harmonie kunnen realiseren in diverse maatschappijen. Zijn huidige onderzoek spitst zich toe op de onderlinge relaties tussen etnisch-culturele minderheden en de factoren die deze verhoudingen op een positieve manier kunnen beïnvloeden.

De huidige bijdrage is deels gebaseerd op onderzoek van een internationaal research consortium waaraan hij verbonden is en dat zich toespitst op maatschappelijke reacties op (politie)geweld. De andere leden van het team zijn: James D. Johnson (The Weber Group, Australia); John Dovidio (Yale University, USA); Len Lecci (University of North Carolina-Wilmington, USA); David N. Sattler (Western Washington University, USA); Loris Vezzali (University of Modena and Reggio Emilia, IT).


Kim schrijft deze bijdrage in eigen naam.

Referenties 
[1] https://www.vrt.be/vrtnws/en/2025/06/03/12-year-old-boy-dies-following-police-chase-in-brussels/
[2] De Morgen, 3 juni 2025. https://www.demorgen.be/snelnieuws/parket-na-dodelijke-aanrijding-van-kind-van-11-door-politiewagen-sloeg-op-de-vlucht-toen-politie-hem-wilde-controleren~b8fccdb9/
[3] https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2025/06/03/wat-weten-we-al-over-het-dodelijk-ongeval-in-ganshoren/
[4] Bruzz, 2 juni 2025. https://www.bruzz.be/actua/samenleving/steprijder-raakt-zwaargewond-bij-ongeval-ganshoren-politie-betrokken-partij-2025
[5] De Standaard, 4 juni 2025. Hoe kon aanrijding door Brusselse politie gebeuren? ‘Een kind achtervolgen om een GAS-boete te geven, is niet redelijk.
[6] Correll, J., Hudson, S. M., Guillermo, S., & Ma, D. S. (2014). The police officer’s dilemma: A decade of research on racial bias in the decision to shoot. Social and Personality Psychology Compass, 8(5), 201–213. https://doi.org/10.1111/spc3.12099
[7] Payne, B. K. (2001). Prejudice and perception: The role of automatic and controlled processes in misperceiving a weapon. Journal of Personality and Social Psychology, 81(2), 181–192. https://doi.org/10.1037/0022-3514.81.2.181
[8] Correll, J., Park, B., Judd, C. M., & Wittenbrink, B. (2002). The police officer’s dilemma: Using ethnicity to disambiguate potentially threatening individuals. Journal of Personality and Social Psychology, 83(6), 1314–1329. https://doi.org/10.1037/0022-3514.83.6.1314
[9] Correll, J., Park, B., Judd, C. M., Wittenbrink, B., Sadler, M. S., & Keesee, T. (2007). Across the thin blue line: Police officers and racial bias in the decision to shoot. Journal of Personality and Social Psychology, 92(6), 1006–1023. https://doi.org/10.1037/0022-3514.92.6.1006
[10] Johnson, J., Sattler, D. N., Smith-Galeno, B., Ginther, K., Otton, K., & Dierckx, K. (2024). “Say Her Name”: Symbolic Racism and Officer Valuing Predict White Americans’ Reactions to the Fatal Police Shooting of a Black Woman. Violence against women, 30(10), 2588-2608. https://doi.org/10.1177/10778012231179210
[11] US News, 1 september 2014. https://www.cleveland.com/nation/2014/09/michael_brown_shooting_beliefs.html
[12] Johnson, J., Lecci, L., & Dovidio, J. F. (2024). White Americans’ blame attributions and empathy towards Black victims of police violence: How pejorative stereotypes ‘engulf the field’. British Journal of Social Psychology, 63(2), 936-955. https://doi.org/10.1111/bjso.12712
[13] Johnson, J., Sattler, D., Van Hiel, A., Dierckx, K. , Luo, S., & Vezzali, L. (2022). Empathy for a Black woman victim of police violence: The roles of crime-related stress and stereotype attributions. Journal of Interpersonal Violence. https://doi.org/10.1177/08862605221118964

 

Seksueel geweld, eigen aan onze cultuur?

“Welke kleren had je aan? Dronk je alcohol die avond? Waarom ging je naar dat feestje? Ga je wel vaker naar feestjes? Heb je een partner? Heb je je partner al eens bedrogen? Hoe oud was je toen je voor het eerst begon te daten?”

Dit is een selectie uit de vele vragen die een Amerikaanse studente en slachtoffer van verkrachting kreeg voorgeschoteld door de politie. De relevantie van deze vragen is ver zoek maar ze kaderen de maatschappelijke context waarmee slachtoffers van seksueel geweld geconfronteerd worden. Hoewel de dader door de jury unaniem schuldig werd verklaard, kreeg hij slechts zes maanden celstraf met als argument dat een langere celstraf zijn toekomst – hij was een beloftevolle sporter – al te veel op het spel zou kunnen zetten.

Continue Reading

 

Fysiek straffen in de opvoeding: een actuele duiding.

“Opvoeding” is een populair gespreksonderwerp. De huidige generatie ouders hanteren vaker een beschermende opvoedingsstrategie waarbij ze de ontwikkeling van het kind zelf proberen te sturen. Deze ‘helikopterouders’ maken graag gebruik van de nieuwe technologieën om op de hoogte te blijven van het doen en laten van hun kind. Algemeen gesproken, hanteren ouders een opvoedingsstijl die voortkomt uit een combinatie van hun eigen persoonlijke opvoedingsgeschiedenis, de persoonskenmerken van het kind en socio-contextuele factoren. Over het belang van deze laatste factor valt in de opvoedingsliteratuur niet te discussiëren, maar wel over de kwaliteit. Er wordt geredetwist over wat ouders specifiek moeten doen waardoor de druk op de opvoeding vergroot. Een gekend topic binnen de opvoedingsliteratuur is het gebruik van fysieke straffen.

Actuele duiding

De actuele discussie rond ‘de pedagogische tik’ verkent gaandeweg andere wegen. Tegenstanders krijgen stilaan meer versterking door wetenschappelijke evidentie, terwijl de positie van de voorstanders nog niet volledig mag geëlimineerd worden. Juridisch is er in ons land nog geen vooruitgang in een wettelijk verbod op het fysiek straffen van kinderen. Naast Australië, Tsjechië en Italië ziet België geen reden om hun wetgeving inzake het slaan van kinderen in de privésfeer te wijzigen. Een verbod op het gebruik van fysieke straffen in het onderwijs is al actief sinds 1949. Tevens is de vraag of deze wetgeving werkelijk iets zou opbrengen. Vooraleerst deze stap ondernomen kan worden, moet het sociale debat tussen voor- en tegenstanders centraal gesteld worden.

Fysiek straffen = fysiek misbruik?

Fysiek straffen is een vorm van gedragsmatige controle die ouders gebruiken om het gedrag van het kind te sturen en het kind op zijn plaats te zetten. Uit de definitie van Gershoff blijkt dat er een duidelijk onderscheid bestaat tussen “fysieke straf” en “fysiek misbruik”. Een fysieke straf houdt in dat de intentie aanwezig is om het kind pijn te doen, zonder lichamelijke blessure te veroorzaken. Bij fysiek misbruik is dit laatste wel aanwezig. Een kind dat een ander kind slaat en waarbij de opvoedingsfiguur met de open hand op het achterwerk kletst, wordt gestraft. Een kind dat door de ouders heftig wordt aangepakt met bijvoorbeeld blauwe plekken of gebroken ledematen als gevolg, is fysiek misbruikt.

Cijfers

Uit de resultaten van de grote opvoedingsenquête die de krant “Het Nieuwsblad” in 2013 afnam, bleek dat 57% van de bevraagden positief achter de stelling stond dat een pedagogische tik moet kunnen. In datzelfde jaar voerde Gershoff onderzoek uit waaruit bleek dat in totaal 85% van de Amerikaanse adolescenten een fysieke straf had meegemaakt. Dit is vrij merkwaardig omdat het begrip op zich negatief geladen is en andere ouders als ‘slecht’ worden bestempeld, te weten dat ze hun kinderen slaan.

Effecten

Een bekend onderzoek naar de negatieve uitkomsten is dat van Talwar en Lee (2011). Zij vonden opmerkelijke verschillen tussen twee scholen in West-Afrika. In de ene school, waar men de kinderen fysiek strafte, bleek dat er 12 keer meer gelogen werd dan in de school met de afwezigheid van fysieke straffen. Ook werden deze leugens langer en meer vastgehouden.

Longitudinaal onderzoek kan gebruikt worden om de gevolgen van fysieke straffen in de kindertijd te bekijken op latere leeftijd. De ‘collateral damage’, ook wel ‘zijdelingse’ of ‘onbedoelde schade’ genoemd, bestaat uit sterke en blijvende kwalijke uitkomsten op lange termijn. Tot op jongvolwassen leeftijd uit dit zich voornamelijk in meer agressie, een verminderde moraliteit, een lager welzijn, meer gedragsproblemen en een grote kans om dit zelf als ouder toe te passen in de opvoeding. Positief is dit niet. Door deze ouderlijke ironie, waarbij agressie met agressie bestreden wordt, zet dit zich voort van generatie op generatie. Verder kan het begrip ‘modellering’ uit de sociale leertheorie van Bandura meer inzicht bieden. Kinderen nemen naast normen en waarden ook gedrag over en kijken op welke manier hun ouders omgaan met problemen. Overbescherming speelt hier een remmende rol in. Kinderen krijgen niet de kans om als een ontdekkingsreiziger zichzelf en de omgeving te leren kennen. Een andere verklaring steunt op de drie basisbehoeften die door de Zelfdeterminatie Theorie wordt voorgelegd: autonomie, competentie en verbondenheid. Als gevolg van fysieke straf geraken deze niet bevredigd, treedt er behoeftefrustratie op en wordt het welzijn van het kind tegengewerkt. Er wordt geen ruimte voor het kind gecreëerd om zelf de basis te leggen aan het handelen (autonomie), zelf de uitkomst te bepalen van het gedrag (competentie) en er is belemmering in de relationele factoren (verbondenheid).

Toekomstig onderzoek

Tegenstanders van het fysiek straffen krijgen aan de hand van wetenschappelijke evidentie meer onderbouwde argumenten voor hun overtuiging. Onderzoeksresultaten leggen een basis voor de argumentatie waarom fysiek straffen beperkend is voor de ontwikkeling van het kind. Doch blijft het gebruik ervan bestaan en is het voor velen gelegitimeerd in bepaalde omstandigheden. Zo’n situatie wordt in de literatuur een ‘moderator’ genoemd. Een voorbeeld hiervan is de frequentie: wat is het verschil tussen regelmatige basis of sporadisch gebruik? Een ander voorbeeld is de intensiteit: is er een onderscheid in het straffen als gevolg van emotionele explosie of wanneer het rationeel gepland is? Deze argumentatie, gebruikt door voorstanders, heeft meer en diepgaander onderzoek nodig. Vooraleer de wenselijkheid van een pedagogische tik in de opvoeding in toekomstig onderzoek onder de loep wordt genomen, moet er eerst naar de wenselijkheid van het onderzoek zelf gekeken worden. Problematisch is dat fysieke straf een bekende ethische kwestie is die hierdoor niet gaandeweg experimenteel geactiveerd kan worden. Het is wel nodig om enerzijds een causale uitspraak te kunnen formuleren en om anderzijds de richting te kunnen bepalen.

Conclusie

Het fenomeen van fysiek straffen is een ethische kwestie die vaak over het hoofd wordt gezien of als ‘normaal’ wordt bevonden onder ouders. Door maatschappelijke en wetenschappelijke evoluties bestaat er onderbouwde evidentie voor de negatieve effecten van het gebruik van fysiek straffen bij het kind. Aanvullend onderzoek is vast en zeker nodig, ook om meer duidelijkheid te scheppen rond de situaties waarin de meerderheid van de mensen niet al te veel graten ziet in de ‘pedagogische tik’. Een overzichtelijke en resolverende conclusie is er nog niet, maar zeker is dat het gebruik van fysiek straffen geen positieve gevolgen met zich meebrengt en de groei van het kind beknot.

Geef in de reactie weer wat jouw visie op het gebruik van fysiek straffen is.

Referenties

  • Vansteenkiste M., Soenens B., (2013). H7 1.2.3. Eén aspect van extern controlerend opvoeden: Lichamelijk straffen. Vitamines van Groei
  • Kim-Spoon J., E. Haskett M., S.Longo G., Nice R., (2012). Longitudinal study of self-regulation, positive parenting, and adjustment problems among physically abused children. Child Abuse & Neglect 36, Pages 95 – 107

Auteur

Joachim Waterschoot is student 2de bachelor Psychologie aan de UGent en interesseert zich in het domein van de Ontwikkelingspsychologie. Hij houdt zich naast zijn basisopleiding Psychologie bezig met het lezen van de literatuur en probeert zo op de hoogte te blijven van het onderzoek in het veld van ‘opvoeding’.

 

Geweld in videogames: verloedert het onze jeugd?

Af en toe, bij de release van een controversiële videogame, laait de discussie weer in alle hevigheid op: zijn gewelddadige spellen nefast voor jongeren. Bij de release van Grand Theft Auto 5, de jongste telg in de GTA-reeks, hoorden we opnieuw veel ongerustheid over de populariteit van dit spel, waarin de speler de vrijheid heeft alle grenzen van de legaliteit te overschrijden. Ook de steeds grotere herkenbaarheid van de virtuele wereld – GTA speelt zich af in Los Santos, een stad die zeer sterk lijkt op Los Angeles – baart velen zorgen. Traumapsycholoog Erik De Soir riep in Hautekiet en Reyers Laat nog op tot een verbod op dergelijke games. Occasioneel krijgen we zelfs in de media te horen dat daders van schietpartijen zich baseren op gewelddadige games of dat criminelen een (GTA) gaming verleden hebben. Hoewel Grand Theft Auto expliciet gericht is naar en geschikt is voor mensen van 18 jaar of ouder en het verboden is ze aan minderjarigen te verkopen, komen ook veel van hen ermee in contact. Hetzij thuis van oudere broer of zus, hetzij bij vrienden, hetzij door de massale media aandacht en het herhalen van de ruwste scènes die net zo nefast zouden zijn. Verder is GTA nog steeds de populairste game bij jongens en 1 van de populairste game bij meisjes. Het is natuurlijk zo dat een correlatie geen causaliteit is en dat er minstens evenveel jongeren zijn die ettelijke uren slijten achter de console zonder uiteindelijk criminele feiten te plegen. Hoog tijd dus om even te kijken naar wat de wetenschap ons hierover kan vertellen.

Aantrekkingskracht

1 van de vele redenen waarom jongeren videospelletjes spelen is de aantrekkingskracht van “the unreal”, zaken kunnen doen en beleven die in de realiteit niet mogelijk zijn. Games zoals GTA vallen perfect onder deze omschrijving. Ook zichzelf iets eigen willen maken is een motief, net als stress of kwaadheid ventileren of het plezier van competitiviteit. De ‘hunker’ naar geweld in videogames is niet zo deviant als ouders soms vrezen. Sterker nog, het bleek dat wanneer een game deze noden kan beantwoorden, geweld slechts miniem bijdraagt tot de aantrekking van een spel of het plezier van het te spelen. Een Formule 1 spel kan bijvoorbeeld even aantrekkelijk zijn, omdat een speler de motivatie kan hebben een bepaalde race feilloos af te leggen.

Agressie op het scherm is agressie voor de speler

Er werd inderdaad een positieve, significante correlatie gevonden tussen geweld in videogames en agressief gedrag in verschillende studies (voor de liefhebbers, resultaten lagen meestal rond r=.45). Deze correlatie werd minder sterk – maar bleef significant – wanneer men controleert voor geslacht, antisociale persoonlijkheid of de tijd die men aan eender welke videogame spendeerde. Meestal vergeleek men in dit onderzoek een groep tieners/jongvolwassenen die gedurende een bepaalde tijd een gewelddadig videogame speelden met een controlegroep die ofwel geen videogame speelde, ofwel een geweldvrij spel.

Op deze studies kwam echter snel methodologische kritiek. Onderzoekers waren bijvoorbeeld niet bepaald secuur met het meten van agressie, maar pikten ook algemeen activiteitsniveau op. Men liet ook wel eens na andere, relevante controlevariabelen op te nemen zoals de mate waarin proefpersonen competitief zijn. Men kan verwachten dat een verlieservaring na eender welk spel hen geïrriteerder zal maken. Ook de moeilijkheidsgraad van een spel beïnvloedt het gevoel van spelers, of dat nu Battlefield is of een te lange slang in Snake. Desalniettemin werden er nog steeds linken gevonden tussen agressieve games en agressief gedrag, soms vrij sterk (effect size .26) en ook op langere termijn, maar al bij al is het bewijs dat gewelddadige spellen agressiviteit uitlokken eerder bescheiden, doch bestaande.

Publication bias

Recent deden onderzoekers echter melding van een duidelijke “publication bias” rond het thema. Een publication bias houdt in dat een studie (veel) meer kans heeft om gepubliceerd te worden als ze een bepaald resultaat hebben kunnen aantonen. Het zou kunnen dat we daarom gewoon geen weet hebben van studies die het negatieve effect van geweld in videogames tegenspreken. Het debat rond videogames wordt in de populaire media en in de samenleving erg gekleurd gevoerd. De menselijke neiging om bevestiging te zoeken voor wat we verwachten, is ook wetenschappers of de mensen die beslissen of een studie gepubliceerd wordt niet vreemd. The Moral Panic Wheel illustreert dit.

 

De “morele paniek” wordt gevoed door allerlei zaken. Zo zijn er bij de release van controversiële games steevast enkele mensen met een zekere autoriteit die een veroordelende uitspraak doen (bijvoorbeeld David Grossman in de VS die zichzelf een “killologist” noemt) of wordt dit meteen als oorzaak gelinkt met incidenten daarna, ookal heeft de dader een verleden van criminele feiten. Omdat dit zo opvallende gebeurtenissen zijn, blijft de informatie wel goed hangen bij het grote publiek. Verder worden er ook onwaarheden verkondigd. Daders van schietpartijen worden als gebruikelijke gamers bestempeld wanneer dit niet zo is, of er worden scènes uit games beschreven die gewoonweg niet bestaan.

Voorbij de bias

Het is daarom natuurlijk nog niet gezegd dat er ook studies bestaan die het tegendeel aantonen. Dit bleek wel het geval: er werd onderzoek gepubliceerd waarin enkel nul effecten konden vastgesteld worden op korte en lange termijn, of waar de experimentele groep na het spelen van een gewelddadig spel lagere niveaus van agressiviteit liet optekenen. Er zijn sterke aanwijzingen dat videogames in het algemeen een positieve invloed hebben op cognitieve (informatieverwerking, verbanden leggen,…) en motorische (oog/hand coördinatie) vaardigheden van de speler. Bij videogames met geweld kunnen deze positieve effecten nog uitgesprokener zijn omdat ze over het algemeen een hogere druk op de speler leggen om snel informatie te verwerken en voor langere tijd aandachtig te zijn. Ander onderzoek vond dat mensen na het spelen van een gewelddadig spel beter scoorden op zaken als een positieve mentale gezondheid, vriendennetwerk en gehoorzaamheid ten opzichte van ouders dan vrienden die dit niet deden.

Conclusie

Het lijkt dus niet makkelijk of juist om gewelddadige videogames zwart/wit te beoordelen. Natuurlijk is het belangrijk onderscheid te maken tussen een kwetsbare groep jongeren en de algemene populatie.

Wetenschappers weten de dag van vandaag niet of agressief gedrag na het spelen van gewelddadige spelletjes het gevolg is van de game, van een vijandigheid die ervoor al bestond of van een samenspel van deze en andere factoren.

Als laatste kan ik nog meegeven dat er géén causale relatie werd gevonden tussen gewelddadige videogames en schietpartijen op scholen in Amerika. Ondermeer privaat wapenbezit en de gigantische media aandacht die dergelijke voorvallen krijgen, kwamen naar voor als beïnvloedende factoren.

Referenties

  • Plener, P.L. & Fegert, J.M. (2010). What’s going on here? Video games and school shooting. Nervenheilkunde, 29 (7-8),  446-450.
  • Olsen, C.K. (2010). Children’s Motivations for Video Game Play in the Context of Normal Development. Review of General Psychology, 14 (2), 180-187.
  • Anderson, C.A., Berkowitz, L., Donnerstein, E., & Huesmann, L. R. (2003). The Influence of Media Violence on Youth. Psychological Science in the Public Interest, 4(3), 81-110.
  • Durkin, K., & Barber, B. (2002). Not so doomed: computer game play and positive adolescent development. Applied Developmental Psychology, 23, 373-392.
  • Ferguson, C. J. (2010). Blazing Angels or Resident Evil? Can Violent Video Games Be a Force for Good? Review of General Psychology, 14(2), 68-81.
  • Anderson, C. A. (2003). An update on th effects of playing violent video games. Journal of Adolescence, 27, 113-122.
  • Fraser, A. M., Padilla-Walker, L. M., Coyne, S. M., Nelson, L. J., & Stockdale L. A. (2012). Associations between violent gaming empathic concern, and prosocial behaviour toward strangers, friends and family members. Journal of Youth Adolescence, 41, 636-649.
  • Ferguson, C. J. (2007). The Good, The Bad, and the Ugly: A Meta-analytic Review of Positive and Negative Effects of Violent Video Games. Psychiatric Quarterly, 78, 309-316.
  • Ferguson, C. J., Garza, A., Jerabeck, J., Ramos, R., & Galindo M. (2013). Not Worth the Fuss After All? Cross-sectional and Prospective Data on Violent Video Game Influences on Aggression, Visuospatial Cognition and Mathematics Ability in a Sample of Youth. Journal of Youth Adolescence, 42, 109-122.
  • Schulzke, M. (2010). Defending the morality of violent video games. Ethics of Informational Technology, 12, 127-138.
  • Ivory, A. H., & Kaestle, C. E. (2013). The Effects of Profanity in Violent Video Games on Players’ Hostile Expectations, Agressive Thoughts and Feelings, and Other Responses. Journal of Broadcasting & Electronic Media, 57, 224-241.
  • Porter, G., & Starcevic, V. (2007). Are violent vide games harmful? The Royal Australian and New Zealand College of Psychiatrists.
  • Bushman, B. J. & Rothstein, H. R. (2010). Much Ado About Something: Violent Video Game Effects and a School of Red Herring: Reply to Ferguson and Kilburn (2010). Psychological Bulletin, 136, 182-187.
  • Ferguson, C. F., & Kilburn, J. (2010). Much Ado About Nothing: The Misestimation and Overinterpretation of Violent Video Game Effects in Eastern and Western Nations: Comment on Anderson et al. (2010). Psychological Bulletin, 136, 174-178.
  • Prot, S., McDonald, K. A., Anderson, C. A., & Gentile, D. A. (2012). Video Games: good, bad or other?
  • Ferguson, C. J, Rueda, S., M, Cruz, A. M., Ferguson, D. E., Fritz, S., & Smith, S. M. (2008). Violent video games and aggression: causal relationship or byproduct of family violence and intrinsic violence motivation? International Association for Correctional and Forensic Psychology.
  • Przybylski, A. K; & Rigby, C. S. (2009). The motivating role of violence in video games. Society for Personality and Social Psychology, 35, 243-259.
  • Ferguson, C. J. (2007). Evidence for publication bias in video game violence effect literature: a meta-analytic review. Aggression and Violent Behaviour.
  • Adachi, P. J. , & Willoughby, T. (2011). The effect of violent video games on aggression: is it more than just the violence? Aggression and Violent Behaviour, 16, 55-62.

Auteur: Karen De Visch

Karen De Visch is bedrijfspsychologe en werkt als researcher in ondernemersschap aan de Vlerick Business School. Op twitter vind je haar als @DeVisKar en ze is ook de drijvende kracht achter de @GAPugent tweets.