Browse Tag: technologie

Online therapie: misschien toch niet zo ‘chill’ als het lijkt?

We reizen even terug naar 2020. Volle coronacrisis. U zit achter uw computer voor de zoveelste zoommeeting van de dag. U wrijft in uw ogen en zucht wanneer u eindelijk het beeldscherm kan uitzetten. Gelukkig kunnen we vandaag elkaar weer face-to-face ontmoeten. Toch is een dag vol videogesprekken voor een groeiend aantal therapeuten de dagelijkse realiteit. Sinds de COVID-19 pandemie is het gebruik van videobellen voor therapie namelijk gestegen.


Recente bevindingen tonen aan dat deze vorm even effectief kan zijn als traditionele therapie. Studies laten echter de beleving van therapeuten grotendeels onderbelicht. De motivatie en het welzijn van deze groep is nochtans belangrijk voor de kwaliteit van psychotherapie.


Zei er iemand Zoom Fatigue?
In interviews met negen psychologen gingen we dieper in op hun ervaringen met online therapie. Naast een aantal praktische voordelen, zoals tijdsbesparing en het comfort van de eigen thuisomgeving, kwam tijdens het onderzoek de vraag op of online werken wel even goede werkomstandigheden toelaat als traditionele therapie. De werkomstandigheden blijken voornamelijk een uitdaging wanneer ze therapie van thuis uit geven, maar beperkt zich hier niet toe.


Het online medium heeft karakteristieken die ideale werkomstandigheden bemoeilijken. Zo geven de therapeuten aan minder te bewegen, minder rond te kijken en een stijvere houding aan te nemen bij therapie via videobellen. Ze rapporten hierbij ook meer vermoeidheid en/of meer afleiding tijdens die online sessies.


Daarnaast blijkt de privé-werkgrens ook moeilijker te bewaken bij therapie van thuis uit. Sommige therapeuten laten zich sneller verleiden tot avondwerk, anderen geven aan dat je thuis minder controle hebt over wat je toont van jezelf. Zo vergeten ze een partnerfoto weg te halen of komt bol.com net op het verkeerde moment.


“Het is een beetje een vergiftigd geschenk en niet zo gezond. Je moet ergens wel grenzen stellen. Ik werk al twee avonden in de week hier, dus als je dan nog een avond ook thuis werkt, dan ben je al drie avonden van de week aan het werken. Hoeveel tijd heb je dan nog voor jezelf?”


Ik zie je toch liever in het echt.
Zoals reeds aangehaald blijkt dat online therapie even goed werkt als traditionele therapie. Ook de therapeuten uit deze studie geven aan dat ze verbeteringen zagen bij hun cliënten. Toch verkiezen de meesten hun cliënten in levenden lijven te zien. Een handdruk aan de deur, babbeltje terwijl men naar de therapiekamer wandelt, geur of klederdracht zijn slechts een deel van de menselijkheid die therapeuten missen online.


“Wij zijn sociale wezens en we zijn nooit anders gewoon geweest dan bij elkaar te komen. Dus ook al zijn die gesprekken online even goed, toch verkies ik nog altijd van mensen te zien. Zeker als ze persoonlijke dingen komen vertellen.”


Daarnaast gaat via het beeldscherm ook een deel non-verbale communicatie verloren, zoals handgebaren, houding en zelfs voetbewegingen. Waar stiltes in traditionele therapie een belangrijk moment kunnen zijn, ervaren therapeuten die anders online. Ze geven aan dat ze bij online stiltes meer kilte en afstand ervaren en deze sneller doorbreken.


Heb je mij goed gehoord?
Ten slotte brengt online therapie meer zorgen en onzekerheid met zich mee. Zo zijn sommige therapeuten onzeker wanneer ze met online therapie beginnen. Ze weten niet of het therapieproces op dezelfde manier verloopt, hoe de cliënten het beleven en of het dezelfde verandering teweeg kan brengen.


“Ik merkte dat ik in het begin veel meer de neiging had om de gesprekken voor te bereiden om wat richting te geven en wat te kunnen sturen. Terwijl dat eigenlijk een beetje mijn onzekerheid was voor het proces. Ik vroeg me af of het op dezelfde manier ging verlopen of niet.”


Daarnaast brengen storingen in de verbinding twijfel met zich mee. Het is soms onduidelijk of een cliënt iets niet goed begrepen heeft omdat er ruis op de verbinding zit of omdat die door zijn moeilijkheden de vraag niet goed kan begrijpen. Verder weet een therapeut soms niet of er een stilte valt of dat de verbinding blijft hangen.


Als laatste zijn de fysieke afstand en de beperkte non-verbale communicatie een bron van onzekerheid. Therapeuten weten niet of de cliënt wel in een veilige situatie zit, of die wel alleen is in de kamer en of die niet iets anders doet tijdens de therapie. Daarbij komt dat ze het moeilijker vinden om aan te voelen hoe hun cliënt zich voelt en in welke staat ze deze achterlaten wanneer ze de sessie afsluiten. Tot slot hebben therapeuten het lastig om het effect van hun online interventies in te schatten.


Waarom zijn deze bevindingen belangrijk?
Therapeuten die online diensten aanbieden, kunnen uit deze studie lessen trekken. Zo lijkt het beter om online therapie toch vanuit een therapieruimte te geven, online sessies af te wisselen met face-to-face sessies en een opleiding te volgen rond online therapie om onzekerheid weg te nemen. Onze aanbevelingen kunnen de klinische praktijk en de vormgeving van opleidingen informeren. Dit om zowel de kwaliteit van online therapie als het welzijn van de therapeuten te verbeteren. Want zeg nu zelf, iemand moet toch ook eens aan de therapeut vragen: “En? Hoe voelt u zich daarbij?”.


Auteur
Hanne Peeters behaalde een Masterdiploma in de Klinische Psychologie aan de Universiteit Gent. Ze won met haar onderzoek de Mensenkennis Trofee van de Gentse Alumni Psychologie voor beste vertaling van een masterproef in de Psychologie naar een populairwetenschappelijk artikel.


Referenties
Peeters, H. (2022). Mijn scherm en ik. Een kwalitatief onderzoek naar de ervaring van therapeuten met online therapie. [Ongepubliceerde master’s thesis]. University of Ghent.


Thomas, N., McDonald, C., de Boer, K., Brand, R. M., Nedeljkovic, M. & Seabrook, L. (2021). Review of the current empirical literature on using videoconferencing to deliver individual psychotherapies to adults with mental health problems. Psychology and Psychotherapy: Theory Research and Practice, 94(3), 854-883. DOI: 10.1111/papt.12332

 

Hoe technologie succesvol introduceren in een organisatie

Technologieën worden al te vaak zonder succes ingevoerd in bedrijven of organisaties. Volgens recente cijfers wordt ongeveer een kwart van alle nieuwe implementaties voortijdig afgebroken, terwijl ongeveer de helft de vooropgestelde doelstellingen (mbt timing, budget of gewenste functionaliteit) niet haalt. Bovendien zijn deze cijfers jammer genoeg vrij stabiel sinds het eerste rapport in 1994.

Illustratie: PACS-technologie in ziekenhuizen

Om te illustreren welke factoren tot succes kunnen bijdragen, gebruik ik bevindingen van onderzoeken naar de factoren die bijdragen tot de aanvaarding van een ‘Picture Archiving and Communication System’ (PACS) door ziekenhuisartsen. PACS is het systeem waarlangs artsen (digitale) radiologische beelden en verslagen kunnen opvragen en bekijken op hun computer, en vervangt de analoge manier van werken waarbij radiologische beelden bekeken worden op een negatoscoop (=lichtbak).

4 kernfactoren voor aanvaarding van technologie

  1. gepercipieerd nut van de technologie
  2. gepercipieerd gebruiksgemak van de technologie
  3. sociale normen aangaande het gebruik van de technologie
  4. objectieve factoren die het gebruik van de technologie faciliteren zoals infrastructuur, ondersteuning, enz.

Dit zijn dan ook de factoren waar een ziekenhuis mee rekening moet houden, en deze kunnen op verschillende tijdstippen in het implementatieproces aangepakt worden door de organisatie. Ik deel dit op in 3 fasen: pre-implementatie, implementatie, en post-implementatie.

Pre-implementatie: Voor de introductie van de technologie

Opdracht 1: het vervullen van de randvoorwaarden

Voorwaarden op het vlak van de organisatie hebben vooral met infrastructuur te maken, zeker in het geval van PACS: een snel netwerk met voldoende bandbreedte, en voldoende opslagcapaciteit. Op het vlak van de gebruiker betekent dit een computer die minstens voldoet aan de minimale voorwaarden om vlot met de nieuwe technologie te kunnen werken. Andere randvoorwaarden zijn dan het voorzien van training en het opzetten van support-team.

Opdracht 2: het creëren van een positief klimaat ten aanzien van de technologie

In deze fase moeten de eindgebruikers geïnformeerd worden over de technologie. Een aantal punten die hierbij kunnen of moeten aangehaald worden, zijn:

  • waarom wordt er overgeschakeld naar de nieuwe technologie
  • wat zijn de (extra) functionaliteiten
  • wat zal de impact zijn op de manier van werken
  • op welke manier wordt opleiding / training voorzien
  • wie is de contactpersoon in geval van vragen en/of problemen

Een positief klimaat kan verder gecreëerd worden door een aantal gebruikers te betrekken in deze voorbereidende fase, vanaf de start tot gebruik van de technologie volledig ingeburgerd is. In een ziekenhuis is het belangrijk dat dit artsen zijn die aanzien genieten van hun collega-artsen.

In deze fase kan het ook nuttig zijn om te peilen naar de percepties van de gebruikers ten aanzien van de technologie door middel van een aanvaardingsstudie. De resultaten van een dergelijke studie kunnen dan gebruikt om de training vorm te geven of verder te verfijnen, op maat van de gebruikers.

Implementatie: Introductie van de technologie aan de eindgebruikers

Opdracht 1: informeer gebruikers over het nut en gebruiksgemak van de technologie

De percepties over het nut en gebruiksgemak van de technologie kun je als organisatie zeer sterk beïnvloeden. Dit kun je bijvoorbeeld doen tijdens een inleidende trainingssessie of een formele informatievergadering net voor invoering van de technologie.

Opdracht 2: hou rekening met de leercurves van gebruikers en differentieer

Hou hierbij rekening met de leercurve die gebruikers zullen moeten doorlopen, en stel de technologie dan ook op een realistische manier voor. Beeldt u zich hierbij de frustratie in van een arts die – daags na de informatievergadering waarin de meest geavanceerde mogelijkheden van PACS gedemonstreerd werden – er niet in slaagt om een RX-foto te bekijken van de patiënt die voor zijn neus zit.

Opdracht 3: focus eerst op de basistaken

De klemtoon moet dus in de eerste plaats liggen op de basistaken en hoe deze het best kunnen uitgevoerd worden. De basistaken zijn dan deze taken die de gebruiker dagdagelijks zal moeten uitvoeren, en die ook mogelijk waren met het bestaande systeem of de ‘oude’ manier van werken. In vervolgsessies kunnen dan gradueel de meer geavanceerde functies aangeleerd en/of toegelicht worden.

Post-implementatie: Na de invoering van de technologie

Opdracht 1: moedig het gebruik van de technologie sterk aan

In deze fase is het vooral belangrijk om meteen na de invoering van de technologie het gebruik ervan sterk aan te moedigen en te monitoren. Voorzie ook opleiding voor gebruikers die zich verder willen bekwamen in de meer geavanceerde functies van de technologie, en biedt ondersteuning voor gebruikers met vragen en/of problemen.

Opdracht 2: stuur percepties van gebruikers tav de technologie bij

Onderzoek toont aan dat vooral kort na de introductie van een technologie een organisatie de percepties van de gebruikers kan bijsturen. Om deze percepties te peilen kan opnieuw een aanvaardingsstudie uitgevoerd worden. Dit is zeker aan te raden indien een implementatie niet loopt zoals verwacht.

Conclusie

Gebruikers staan zelden te springen om hun manier van werken te veranderen, maar door

  1. de randvoorwaarden (infrastructuur, opleiding, support) te vervullen
  2. de gebruikers te betrekken in het volledige proces, en regelmatig hun attitudes te peilen
  3. rekening te houden met de leercurve die alle gebruikers moeten doorlopen en te differentiëren tussen de gebruikers (mbt training en support)

kan je als organisatie de kans op succes maximaliseren.

Referenties

  • Lapointe, L., & Rivard, S. (2005). A multilevel model of resistance to information technology implementation. Mis Quarterly, 29(3), 461-491.
  • Pynoo, B., Devolder, P., Duyck, W., van Braak, J., Sijnave, B., & Duyck, P. (2012). Do hospital physicians attitudes change during PACS implementation? A cross-sectional acceptance study. International Journal of Medical Informatics, 81(2), 88-97.
  • Pynoo, B., Devolder, P., Voet, T., Sijnave, B., Gemmel, P., Duyck, W., et al. (in press). Assessing hospital physicians’ acceptance of clinical information systems: A review of the relevant literature. Psychologica Belgica.

Auteur: Bram Pynoo

Dr. Bram Pynoo is als postdoctoraal onderzoeker verbonden aan de vakgroep Onderwijskunde van de Universiteit Gent. Hij is experimenteel psycholoog en onderzocht in zijn doctoraat welke factoren bijdragen tot de aanvaarding en gebruik van informatietechnologieën door professionals met een grote mate van autonomie tijdens het uitvoeren van hun job, met name artsen en leerkrachten.