De wens om kinderen te krijgen is een fundamentele menselijke behoefte en een erg kostbare wens in verschillende culturen. Voor heel wat koppels kan de kinderwens echter niet vervuld worden zonder medische hulp. Het gebruik van donormateriaal – spermacellen of eicellen van een derde partij – kan voor sommige onder hen soelaas bieden.
Onderzoek over donorgezinnen
Internationaal onderzoek toont aan dat voor 9 tot 15% van de koppels in vruchtbare leeftijd, vruchtbaarheidsproblemen de weg naar het ouderschap bemoeilijken. Niet alleen voor heterokoppels, maar ook voor lesbische- en transgender koppels kan donormateriaal een oplossing bieden. Omdat in een donorgezin de gezinsleden niet volledig genetisch verwant zijn met elkaar, zet deze gezinsvorm onze traditionele definitie van ‘het gezin’ als ‘een systeem gevormd door genetisch verwanten’ verder op de helling.
Onderzoekers besteden heel wat aandacht aan het welzijn van donorgezinnen en het psychosociaal functioneren van de kinderen die in deze gezinnen opgroeien. Hoewel deze studies ons goed cijfermateriaal verschaffen, weten we weinig over de rol van de donor, de beleving van de gezinscommunicatie en de betekenis van genetische en niet-genetische banden voor de verschillende gezinsleden. Om hier meer inzicht in te verkrijgen, namen we in onze studie diepte-interviews af bij ouders en hun kinderen, die via donormateriaal verwekt werden (zowel heteroseksuele als lesbische ouders, zowel eicel- als spermadonatie).
Een alternatieve weg naar een ‘normaal’ gezin?
Uit onze interviews bleek dat voor vele ouders het vormen van een donorgezin een onbekend en nieuw terrein was. Terwijl ze dit alternatieve pad bewandelden, hadden de ouders één doel voor ogen: het vormen van een ‘normaal’ gezin met sterke gezinsbanden. De donor werd over het algemeen ‘vergeten’ en ‘weggedacht’, vooral door de heteroseksuele gezinnen die het genetische verwante gezinsideaal trachtten na te streven. Voor hen was het essentieel om de rol van de donor in het gezin te minimaliseren. Lesbische koppels waren minder gehecht aan het ideaalbeeld van een genetisch verwant gezin. Zij werden meer op de proef gesteld door het ontbreken van een vaderfiguur omdat men er in onze samenleving vaak van uit gaat dat een kind behoefte heeft aan een moeder én een vader.
Nagenoeg alle koppels beschouwden de donor initieel als een technisch hulpmiddel, maar dit veranderde van zodra het gezin gevormd was en bepaalde eigenschappen van de kinderen de link met de donor in herinnering brachten. Het ging vooral om de talenten, hobby’s of voorkeuren, die de kinderen ontwikkelden en die men niet herkende in het eigen gezin, waardoor men meer en meer nadacht over de donor als een persoon en geen instrument. Zou de donor ook goed zijn in wiskunde? Zou de donor ook een spleetje tussen de tanden hebben? Zou de donor ook zo muzikaal zijn?
Tot slot hadden partners soms verschillende visies op de donor en het belang van genetische banden. Sommige partners waren nieuwsgierig en wilden meer weten en vertellen over de donor, terwijl anderen dit hoofdstuk net wilden afsluiten. De betekenis en de rol van de donor werd onderhandeld en vaak geminimaliseerd, met het oog op het versterken van de positie van de niet-genetische ouder. Zo werd de donor vaak gezien als een bedreiging voor de niet-genetische ouder, louter en alleen door de aanwezigheid van de genetische link met de kinderen. Ouders bleken constant de balans te maken tussen het belang van deze genetische en sociale banden. Ze minimaliseerden de relevantie van de genetische band en tegelijkertijd was het gemis van deze band vaak een betekenisvolle verlieservaring voor de niet-genetische ouder.
Gezinnen in de toekomst?
Met onze huidige reproductieve technologieën maken we gezinsvorming mogelijk zonder volledige genetische verwantschap. Tegelijkertijd hechten sommige mensen net heel veel belang aan deze genetische constellatie. Ook in onze samenleving zien we een trend waarbij steeds meer aandacht gaat naar genetische informatie (vb. het opsporen van genetische afwijkingen via de Niet-Invasieve Prenatale test). Ons onderzoek biedt alvast enkele concrete aandachtspunten wat betreft de beleving van donorgezinnen. Zo benadrukken vele ouders dat zij beschouwd willen worden als een normaal gezin, waarbij de donor slechts een noodzakelijke tussenstap was in hun transitie naar ouderschap en verder geen aandacht behoeft. Anderzijds stellen we vast dat er ook een vraag is om het taboe rond donorconceptie te verbreken en openheid over het donorschap te promoten. Zijn we vooruitstrevend wanneer we binnenkort mogelijk maken dat donoren identificeerbaar zijn en donorgezinnen samen met hun kinderen informatie opzoeken of contact leggen met de donor? Of zijn we net vooruitstrevend door het belang dat gehecht wordt aan genetische banden in vraag te durven stellen? Stuk voor stuk moeilijke vragen die we in de toekomst zullen trachten te beantwoorden.
Auteur
Elia Wyverkens is klinisch psycholoog en seksuoloog en behaalde haar doctoraat in de psychologie. Ze deed onderzoek naar de beleving van donorconceptie aan de vakgroep Experimenteel-Klinische en Gezondheidspsychologie van de Universiteit Gent, onder supervisie van prof. dr. Ann Buysse (zie ook www.parenthood.ugent.be). Deze vakgroep is een onderdeel van PSYNC, het consortium klinische psychologie.