Browse Tag: geluk

Geloven mensen dat je te rijk kan zijn?

Een groep van 165 inwoners uit Olmen en omgeving won begin december het astronomische bedrag van bijna 143 miljoen euro met de Europese loterij Euromillions (1). In dit kleine Kempische dorpje moeten toch de gelukkigste mensen ter wereld wonen, zou je dan denken!
Uit reacties die de media de volgende dag sprokkelden bij de winnaars bleek echter dat de waarheid genuanceerder is. Alhoewel de meerderheid van de ondervraagden te kennen gaf dat zij inderdaad euforisch waren, waren er ook anderen die er wat minder vrolijk, ja, zelfs beteuterd bijliepen. Zo liet één vrouw optekenen dat ze met gemengde gevoelens haar prijs ontving (“Ik ben blij, maar ook niet blij’”), en een andere jonge vrouw zei zelfs onverholen dat het vooruitzicht plots miljonair te zijn haar bang maakte (“ik weet niet of ik dit wel wou”) (2).


Had je 10 miljoen…
Meer geld maakt niet gelukkiger, bleek reeds meermaals uit onderzoek (3-6). Een Zweedse studie toonde overtuigend aan dat een grotere pot geld winnen wel tot een beter leven leidt voor lotto winnaars (vergeleken met niet-winnaars), maar niet per se tot het ervaren van meer geluk (7). Nu blijkt uit recent onderzoek van ons lab dat mensen ook niet noodzakelijk verwachten gelukkiger te worden na het winnen van gigantische sommen geld (8). Het idee van onze studie ontstond eigenlijk bij een online bevraging waarin we peilden naar “hoeveel geld mensen zouden willen winnen in een loterij”, en waarbij er expliciet werd gezegd dat er geen limiet was (behalve al het geld van de wereld). Hoewel we uiteraard een grote verscheidenheid aan bedragen registreerden, waren twee opvallende trends het vermelden waard. Ten eerste kwam het “bescheiden” bedrag van 10 miljoen naar voren als het meest “optimale bedrag” – ondanks dat het hier om een open vraag ging en men dus met de meest krankzinnige bedragen kon afkomen. Ten tweede werden absurd hoge bedragen zoals een gogol (i.e., het getal 1 gevolgd door 100 nullen) slechts door enkelingen aangehaald. Tegen onze verwachtingen in bleven onze deelnemers dus opvallend bescheiden en met beide voetjes op de grond.


De homo economicus versus de homo psychologicus
Om deze contra-intuïtieve bevinding – dat mensen bij vrije keuze tussen astronomische en “bescheidenere” bedragen eerder geneigd zouden zijn om voor de laatste optie te gaan – verder uit te spitten, maakte we gebruik van verschillende onderzoeksmethoden. In een tweede studie vroegen we onze participanten, in een zogenaamd gedachtenexperiment, zich in te beelden dat ze de lotto gewonnen hadden. Vervolgens legden we hen een aantal bedragen voor die zij dan moesten beoordelen op een schaal van 1 = “ik zou er helemaal niet gelukkig van worden” tot “7 = ik zou er dolgelukkig van worden”. Ook in deze studie verwachtten de deelnemers zich het gelukkigst te zullen voelen bij het winnen van een pot van 10 miljoen GBP (participanten waren inwoners van het Verenigd Koninkrijk). Op zich zeker geen onaardig bedrag, maar een peulenschil in vergelijking met sommige van de andere bedragen die we hen voorschotelden – om een idee te geven, de hypothetische geldsommen liepen op tot 10 triljoen!
In een derde studie deelden we onze participanten at random in 5 groepen of “condities” in. In de eerste conditie moesten mensen zich inbeelden dat ze 1000 GBP hadden gewonnen in een fictieve loterij, in een tweede conditie was dat bedrag 1 miljoen, in de derde conditie 10 miljoen, in de vierde conditie 100 miljoen, en 10 triljoen in de vijfde conditie. Dus, het enige verschil tussen deze groepen was het hypothetisch gewonnen bedrag. Wat bleek? In de 10 miljoen conditie rapporteerden mensen meer verwacht geluk dan in alle andere condities, en verwacht geluk daalde zelfs opnieuw als we naar de condities keken met de hogere bedragen (100 miljoen en honderd triljoen).


In twee finale experimenten, tenslotte, deden we nog een laatste test om de “10 miljoen preferentie” na te gaan. Die bestond simpelweg uit het presenteren van alle mogelijke combinaties van paren sommen geld, en de participanten moesten dan per paar expliciet aanduiden bij welk van de twee bedragen zij verwachtten zich gelukkiger te voelen (vb. “Bij welk gewonnen bedrag zou je het gelukkigst zijn,10 miljoen of 10 triljoen?”). Het voordeel van die laatste methode is dat je daar dan statistische technieken op kan los laten die berekenen wat het “ideale bedrag” is voor jou, ofwel jouw meest geprefereerde bedrag ten opzichte van alle andere bedragen. En ook in deze studies vonden we een duidelijke gemiddelde preferentie voor een lottowinst van 10 miljoen .


Samengevat doorprikken onze resultaten dus de mythe van de “homo economicus” (geld als primaire drijfveer) en herstellen ze de “homo psychologicus” in ere (die geld met mate wil, en die zich durft te laten leiden door intuïtievere zaken, zoals de volkse wijsheid dat er zoiets bestaat als “te veel van het goede”).


One size fits all?
Echter, die laatste stelling moeten we toch een beetje nuanceren. Het klopt inderdaad dat we, over studies heen, een gemiddeld patroon vonden gekenmerkt door 10 miljoen als het “magische getal” (en dus van een soort “te veel van het goede” zienswijze onder de participanten). Echter, we vonden ook nog evidentie voor het bestaan van twee andere subgroepen. De eerste subgroep zouden we kunnen omschrijven als de “homo psychologicus beta”: deze participanten hadden inderdaad een soort “optimale” lotto winst in gedachte waarvan ze aannamen dat grotere bedragen hen minder gelukkig zouden maken, maar dit ideale bedrag lag wel aanzienlijk hoger dan bij de homo economicus (nl. een toch al wat minder bescheiden 50 miljoen GBP). De laatste subgroep, ten slotte, verwachtte schijnbaar dat hun ervaren geluk zou blijven stijgen met de hoeveelheid geld die men won. Met andere woorden, deze groep vertoonde een rechtlijnig stijgende relatie tussen ingebeelde lottowinst en verwacht geluk, en dacht dus als een volleerd “homo economicus”.


Moraal van het verhaal? Er is niet één “magic number”, maar meerdere. Dat impliceert dus ook dat de homo economicus en de homo psychologicus elkaar helemaal niet uitsluiten, het zijn gewoon overtuigingen die spelen bij verschillende segmenten van de bevolking. En ook, dat het misschien geen kwaad kan om voor jezelf eens op voorhand mentaal te simuleren dat je de lotto zou winnen wanneer je meespeelt, en waar jouw optimale bedrag dan lijkt te liggen. Achteraf gezien had dat een heel nuttige oefening kunnen zijn voor sommige van de winnaars in Olmen.

Auteurs
Tessa Haesevoets is als postdoctoraal onderzoeker verbonden aan de Vakgroep Ontwikkelings-, Persoonlijkheids-, en Sociale Psychologie (Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen) en de Vakgroep Bestuurskunde en Publiek Management (Faculteit Economie en Bedrijfskunde) van de Universiteit Gent. Tijdens haar doctoraat onderzocht ze welke strategieën effectief kunnen zijn om gebroken vertrouwen terug te herstellen. Haar huidig onderzoek spitst zich toe op de veranderende lokale democratie.


Kim Dierckx is als assistent bij de Vakgroep Ontwikkelings-, Persoonlijkheids-, en Sociale Psychologie (Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen) verbonden aan de Universiteit Gent. In het kader van zijn doctoraat hield hij de “super-diverse” samenleving tegen het licht. Specifiek onderzocht hij hoe maatschappelijke instellingen via de toepassing van procedurele rechtvaardigheid sociale harmonie kunnen realiseren in diverse maatschappijen. Zijn huidige onderzoek spitst zich toe op de onderlinge relaties tussen etnisch-culturele minderheden en de factoren die deze verhoudingen op een positieve manier kunnen beïnvloeden.

Bronnen
[1] https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2022/12/06/euromillions-belga/
[2] De Standaard (8-12-2022). ‘Miljonair of niet, ik moet nog naar het containerpark vanavond’
[3] Brickman, P., Coates, D., & Janoff-Bulman, R. (1978). Lottery winners and accident victims: Is happiness relative? Journal of Personality and Social Psychology, 36, 917– 927. https://doi.org/10.1037/0022-3514.36.8.917
[4] Nisslé, S., & Bschor, T. (2002). Winning the jackpot and depression: Money cannot buy happiness. International Journal of Psychiatry in Clinical Practice, 6, 183–186. https://doi.org/10.1080/136515002760276144
[5] Lutter, M. (2007). Book Review: Winning a lottery brings no happiness! Journal of Happiness Studies, 8, 155–160. https://doi.org/10.1007/s10902-006-9033-2
[6] Raschke, C. (2019). Unexpected windfalls, education, and mental health: Evidence from lottery winners in Germany. Applied Economics, 51, 207–218. https://doi.org/10.1080/00036846.2018.1494813
[7] De Standaard (29-08-2018). Nee, geld maakt niet gelukkig.
[8] Haesevoets, T., Dierckx, K., & van Hiel, A. (2022). Do people believe that you can have too much money? The relationship between hypothetical lottery wins and expected happiness. Judgment and Decision Making, 17(6), 1129-1254.

 

Zijn rechtse mensen gelukkiger?

Wat maakt mensen gelukkig? Sociale wetenschappers zoeken al decennia naar de basis van geluk en levenstevredenheid. Eén opzienbarende factor in het lijstje van mogelijke bronnen van geluk zijn ideologische overtuigingen. Een overzichtsstudie op basis van 74 studies waar in totaal meer dan 70.000 mensen deelnamen, toonde aan dat het algemene verband tussen ideologie en geluk echter relatief zwak is, met een kleine gelukbonus aan de rechterzijde van het politieke spectrum. Met andere woorden, mensen met een rechtse ideologische voorkeur zijn net iets gelukkiger dan hun linkse tegenhangers.

Continue Reading

 

Gezinsvorming na donor conceptie: een belevingsonderzoek.

De wens om kinderen te krijgen is  een fundamentele menselijke behoefte en een erg kostbare wens in verschillende culturen. Voor heel wat koppels kan de kinderwens echter niet vervuld worden zonder medische hulp. Het gebruik van donormateriaal – spermacellen of eicellen van een derde partij – kan voor sommige onder hen soelaas bieden.

Onderzoek over donorgezinnen

Internationaal onderzoek toont aan dat voor 9 tot 15% van de koppels in vruchtbare leeftijd, vruchtbaarheidsproblemen de weg naar het ouderschap bemoeilijken. Niet alleen voor heterokoppels, maar ook voor lesbische- en transgender koppels kan donormateriaal een oplossing bieden. Omdat in een donorgezin de gezinsleden niet volledig genetisch verwant zijn met elkaar, zet deze gezinsvorm onze traditionele definitie van ‘het gezin’ als ‘een systeem gevormd door genetisch verwanten’ verder op de helling.

Onderzoekers besteden heel wat aandacht aan het welzijn van donorgezinnen en het psychosociaal functioneren van de kinderen die in deze gezinnen opgroeien. Hoewel deze studies ons goed cijfermateriaal verschaffen, weten we weinig over de rol van de donor, de beleving van de gezinscommunicatie en de betekenis van genetische en niet-genetische banden voor de verschillende gezinsleden. Om hier meer inzicht in te verkrijgen, namen we in onze studie diepte-interviews af bij ouders en hun kinderen, die via donormateriaal verwekt werden (zowel heteroseksuele als lesbische ouders, zowel eicel- als spermadonatie).

Een alternatieve weg naar een ‘normaal’ gezin?

Uit onze interviews bleek dat voor vele ouders het vormen van een donorgezin een onbekend en nieuw terrein was. Terwijl ze dit alternatieve pad bewandelden, hadden de ouders één doel voor ogen: het vormen van een ‘normaal’ gezin met sterke gezinsbanden. De donor werd over het algemeen ‘vergeten’ en ‘weggedacht’, vooral door de heteroseksuele gezinnen die het genetische verwante gezinsideaal trachtten na te streven. Voor hen was het essentieel om de rol van de donor in het gezin te minimaliseren. Lesbische koppels waren minder gehecht aan het ideaalbeeld van een genetisch verwant gezin. Zij werden meer op de proef gesteld door het ontbreken van een vaderfiguur omdat men er in onze samenleving vaak van uit gaat dat een kind behoefte heeft aan een moeder én een vader.

Nagenoeg alle koppels beschouwden de donor initieel als een technisch hulpmiddel, maar dit veranderde van zodra het gezin gevormd was en bepaalde eigenschappen van de kinderen de link met de donor in herinnering brachten. Het ging vooral om de talenten, hobby’s of voorkeuren, die de kinderen ontwikkelden en die men niet herkende in het eigen gezin, waardoor men meer en meer nadacht over de donor als een persoon en geen instrument. Zou de donor ook goed zijn in wiskunde? Zou de donor ook een spleetje tussen de tanden hebben? Zou de donor ook zo muzikaal zijn?

Tot slot hadden partners soms verschillende visies op de donor en het belang van genetische banden. Sommige partners waren nieuwsgierig en wilden meer weten en vertellen over de donor, terwijl anderen dit hoofdstuk net wilden afsluiten. De betekenis en de rol van de donor werd onderhandeld en vaak geminimaliseerd, met het oog op het versterken van de positie van de niet-genetische ouder. Zo werd de donor vaak gezien als een bedreiging voor de niet-genetische ouder, louter en alleen door de aanwezigheid van de genetische link met de kinderen. Ouders bleken constant de balans te maken tussen het belang van deze genetische en sociale banden. Ze minimaliseerden de relevantie van de genetische band en tegelijkertijd was het gemis van deze band vaak een betekenisvolle verlieservaring voor de niet-genetische ouder.

Gezinnen in de toekomst?

Met onze huidige reproductieve technologieën maken we gezinsvorming mogelijk zonder volledige genetische verwantschap. Tegelijkertijd hechten sommige mensen net heel veel belang aan deze genetische constellatie. Ook in onze samenleving zien we een trend waarbij steeds meer aandacht gaat naar genetische informatie (vb. het opsporen van genetische afwijkingen via de Niet-Invasieve Prenatale test). Ons onderzoek biedt alvast enkele concrete aandachtspunten wat betreft de beleving van donorgezinnen. Zo benadrukken vele ouders dat zij beschouwd willen worden als een normaal gezin, waarbij de donor slechts een noodzakelijke tussenstap was in hun transitie naar ouderschap en verder geen aandacht behoeft. Anderzijds stellen we vast dat er ook een vraag is om het taboe rond donorconceptie te verbreken en openheid over het donorschap te promoten. Zijn we vooruitstrevend wanneer we binnenkort mogelijk maken dat donoren identificeerbaar zijn en donorgezinnen samen met hun kinderen informatie opzoeken of contact leggen met de donor? Of zijn we net vooruitstrevend door het belang dat gehecht wordt aan genetische banden in vraag te durven stellen? Stuk voor stuk moeilijke vragen die we in de toekomst zullen trachten te beantwoorden.

Auteur

Elia Wyverkens is klinisch psycholoog en seksuoloog en behaalde haar doctoraat in de psychologie. Ze deed onderzoek naar de beleving van donorconceptie aan de vakgroep Experimenteel-Klinische en Gezondheidspsychologie van de Universiteit Gent, onder supervisie van prof. dr. Ann Buysse (zie ook www.parenthood.ugent.be). Deze vakgroep is een onderdeel van PSYNC, het consortium klinische psychologie.

 

 

Hoe een geluksmanager u ongelukkig kan maken.

Voor wie eraan denkt een geluksmanager in dienst te nemen: doe het vooral niet, schrijft Frederik Anseel. Te veel focus op geluk houdt de illusie van de maakbaarheid ervan in stand, en maakt uiteindelijk ongelukkig. (Verscheen eerder op destandaard.be)

Een chief happiness officer. Mijn god, waar halen ze het? Europese bedrijven zouden steeds vaker zo’n ‘cho’ of geluksmanager in dienst hebben die geluk op de werkvloer moet verspreiden (DS 5 augustus). Vroeger moest een personeelsdirecteur erop toezien dat tevreden werknemers in goede omstandigheden hun werk konden doen. Maar de laatste vijftien jaar is tevreden niet langer voldoende. Personeelsdirecteurs zijn al lang humanresourcesmanagers geworden. Ze moeten garanderen dat alle medewerkers geëngageerd of bevlogen zijn – lees: supergemotiveerd. Hoe je dat als bedrijf moet klaarspelen? Een legertje consultants staat klaar om je daarbij te helpen. Tegen een fikse beloning natuurlijk.

Maar ook dat volstaat niet meer. Mensen moeten nu zelfs gelukkig zijn op het werk. Kolfje naar de hand van een geluksmanager? Misleidend idee. Vijf redenen waarom je vooral géén chief happiness officer in je organisatie wil.

1. Een te sterke focus op geluk nastreven maakt mensen net ongelukkig. Studies tonen aan dat mensen die als doelstelling krijgen hun geluk te verhogen, zich eenzamer en ongelukkiger voelen. Een van de redenen is dat dat je afleidt van je werk en je te veel richt op de diepte en intensiteit van je gevoelens: ‘Maakt dit werk me wel gelukkig? Zou ik niet beter een andere job zoeken?’ Mensen kunnen heel slecht voorspellen wat hen gelukkig maakt. Als je maar lang genoeg aan iemand vraagt of hij wel gelukkig is, barst hij vroeg of laat in tranen uit.

2. We overschatten de maakbaarheid van geluk. Zowat 50 procent van je geluksgevoel is erfelijk bepaald. Wijlen Luc Devos gebruikte graag de oneliner ‘Geluk is iets voor vrouwen en kinderen’ om de vraag te ontwijken of hij wel gelukkig was. Sommige mensen hebben nu eenmaal genetisch meer aanleg voor geluk dan anderen. De impact van je werk op je algemeen geluksniveau is beperkt. Mensen werken keihard om die ene promotie binnen te halen omdat ze geloven dat alles dan anders wordt. Niet dus. Zodra de promotie binnen is, verandert er gewoon heel weinig. We overschatten de impact van veranderende omstandigheden op ons geluksniveau. Al snel valt je geluksgevoel weer op het oude niveau.

3. Geluk is een bijproduct van zinvolle activiteiten. Er is een boomingindustrie ontstaan die mensen geluk verkoopt. Een lezinkje hier, een boekje daar, een app op je smartphone en klaar. De geluksmanager laat zich snel verleiden tot leukigheden als een koffiehoek waar je kunt tafelvoetballen of dartsen. Dat levert misschien catchy krantenkoppen op, maar zo werkt het niet. Geluk uit zich wellicht pas in de terugblik op een aaneenschakeling van bereikte doelstellingen, zinvolle bezigheden, een verschil maken voor anderen. Het effect van goede prestaties op jobtevredenheid (dus de omgekeerde richting) blijkt even groot als het effect van jobtevredenheid op goede prestaties.

4. Het onderliggende idee van de gelukstrend is een klassieker: a happy worker is a productive worker. Maar dat is een gevaarlijk hellend vlak. De paternalistische bekommernis om het geluk van de werknemer wordt onuitgesproken al snel een bekommernis om de productiviteit van het bedrijf. ‘Gelukkige werknemers zijn een derde productiever’, werd een Harvard-studie geciteerd in deze krant. Het welzijn van werknemers en economisch succes van een bedrijf kunnen inderdaad mooi hand in hand gaan. Maar hier verwordt het sturen van menselijke emoties een instrument om economische doelstellingen te bereiken. Hoe oprecht is de bekommernis om welzijn? Zolang het slechts een aantal cosmetische gimmicks betreft, gaan bedrijven graag met de nieuwste hype mee. Maar als er geherstructureerd moet worden of jobs herbekeken, toont het bedrijf dan ook nog dat het geluk van zijn medewerkers prioritair is?

5. Mensen hebben het recht om ongelukkig te zijn. Als geluk eenvoudig maakbaar is én de verantwoordelijkheid van een chief happiness officer, dan wordt het wel vervelend als jij niet gelukkig bent. ‘Zeg, waarom ben jij niet gelukkig? Je moet zelf ook wel je best doen natuurlijk.’ Klinkt absurd? Allerminst. In tal van bedrijven worden managers nu geëvalueerd op basis van de geluksscore van hun medewerkers. Als blijkt dat de medewerkers in jouw team gemiddeld een score van 65 procent rapporteren op de tevredenheidsenquête, krijg je als manager een bonus. Nog even en een overijverige manager begint alle ongelukkige medewerkers te ontslaan.

HR-verantwoordelijken laten zich best niet tot overmoed verleiden door geluksprofeten. Iedereen gelukkig op het werk? Laat medewerkers zijn wie ze zijn. Als ze echt gepassioneerd zijn door hun werk, leuk voor hen. Maar het is geen verplichting. Goed personeelsbeleid is meer dan enkele leuke gimmicks. Een authentieke en systematische focus op gezond en zinvol werk waarin mensen zich gewaardeerd voelen, ook als het wat minder gaat: dat is wat telt. Als er dan toch nieuwe functies gecreëerd worden, pleit ik voor een chief people officer. Als bedrijf de mens echt centraal stellen, het kan perfect samengaan met economisch succes.

Auteur: Frederik Anseel.

Frederik Anseel is voorzitter van de vakgroep Personeelsbeleid-, Arbeids- en Organisatiepsychologie aan de UGent en hoofd van de onderzoeksgroep VIGOR. Te vinden op twitter als @fanseel of op www.fanseel.be

Referenties

  • Maus, I.B., Savino, N.S., Anderson, C.L., Weisbuch, M., Tamir, M., & Laudenslager, M.L. (2012). The pursuit of happiness can be lonely. Emotion, 12, 908-912. (Experimentele studie die aantoont dat expliciet proberen gelukkiger te worden, kan leiden tot meer gevoelens van eenzaamheid en ongeluk)
  • Lykken, D., & Tellegen, A. (1996). Happiness is a stochastic phenomenon. Psychological Science, 7, 186-189. (Eén van de eerste studies die op overtuigende wijze de erfelijkheidscomponent van geluk identificeerde, met schattingen van 50% voor momentane geluksinschattingen en tot 80% voor gemiddeld geluksniveau)
  • Schneider, B., Hanges, P.J., Smith, D.B., & Salvaggio, A.N. (2003). Which comes first: Employee attitudes or organizational, financial and market performance? Journal of Applied Psychology, 88, 836-851. (Verrassende longitudinale studie die suggereert dat het effect van tevredenheid op bedrijfspsprestaties wellicht minder sterk is dan het effect van bedrijfsprestaties op tevredenheid).
  • Kahneman, D., Krueger, A.B., Schkade, D., Schwarz, N., & Stone, A. (2006). Would you be happier if you were richer? A focusing illusion. Science, 312, 1908-1910. (Coole studie van Nobelprijswinnaar Danny Kahneman die weer eens illustreert hoe slecht mensen kunnen inschatten wat hun gelukkig zal maken).
  • Wilson, T. D. & Gilbert, D. T. (2005). Affective forecasting: Knowing what to want. Current Directions in Psychological Science, 14, 131-134. (Een overzicht van studies die aantonen dat mensen notoir slecht hun toekomstige gevoelens kunnen voorspellen omdat ze de impact van externe gebeurtenissen overschatten.)
 

Hoe meer seks, hoe gelukkiger?

Wat we al wisten: er bestaat een positieve correlatie tussen de frequentie waarmee je seks hebt en je geluksgevoel. Hoe meer seks, hoe contenter, voor beide geslachten en over verschillende culturen heen. Wat we nog niet wisten: hoe zit dat verband precies in elkaar? Want hoewel sommigen misschien denken in dit wetenschappelijke feit hét argument te hebben gevonden dat ze zochten, wil dit niet noodzakelijk zeggen dat een verhoging van de seksfrequentie ook meer geluk in de hand werkt. Daarvoor zou je eigenlijk koppels moeten verzamelen, onderzoeken hoeveel keer ze nu seks hebben en hoe gelukkig ze zijn, hen dan verplichten meer seks te hebben en na een tijdje opnieuw hun geluk te meten. Pas als men dan ook echt gelukkiger is, kan je (met relatieve zekerheid) zeggen dat het komt omdat hun seksfrequentie werd verhoogd. En dat is precies hoe dit onderzoek is aangepakt.

For science!

Enkele koppels die zo altruïstisch waren hun seksleven ten dienste van de wetenschap te stellen, werden verzameld en in 2 groepen verdeeld: een controlegroep (bestaande uit 28 koppels) en een groep die gevraagd werd dubbel zoveel seks als normaal te hebben, hoe laag of hoog die frequentie ook lag (35 koppels, die allen minstens 1 keer per maand maar maximum 3 keer per week seks hadden voorafgaand aan het experiment). De controlegroep kreeg geen specifieke instructies en deden dus gewoon verder zoals ze bezig waren. Dit experiment duurde 90 dagen, en alle participanten werd gevraagd om elke ochtend een korte online survey in te vullen. De resultaten spraken de verwachtingen volledig tegen: de experimentele groep werd minder gelukkig naarmate het experiment vorderde.

Not quantity but quality?

Wat weten we nu meer? Wanneer je koppels oplegt om dubbel zoveel seks te hebben als normaal, worden ze daar niet gelukkiger van, zelfs integendeel. Wil dat zeggen dat er dus geen causaal verband is? Niet noodzakelijk. De opgelegde verdubbeling zorgde er namelijk voor dat de kwaliteit van de seks afnam, en men ook niet meer verlangde naar seks. Ook in voorgaand onderzoek leek kwaliteit van de seks vaak verweven met het geluksgevoel. Wie weet is die kwaliteit dus wel de ongekende causale schakel: als twee mensen goede seks hebben, zijn ze geneigd meer seks te hebben en worden ze daar gelukkiger van. We kunnen dit nu niet met zekerheid zeggen, maar het is een plausibele verklaring. Je zou dit experiment opnieuw moeten opzetten, maar in plaats van seksfrequentie, sekskwaliteit moeten kunnen verdubbelen. Meteen een pak moeilijker om te bereiken (wat Goedele Liekens er ook van mag zeggen) en zeker ook moeilijker om objectief vast te stellen: wanneer is seks significant verbeterd (voor beide partners)?

Andere verklaringen

Ook kunnen we ervanuit gaan dat koppels toegroeien naar een seksfrequentie waar ze samen zo gelukkig mogelijk van worden. Elke manipulatie van die ‘optimale frequentie’, maakt hen dus per definitie minder gelukkig. Daarbovenop is het vaak het geval dat de seksfrequentie afneemt wanneer koppels langer samenzijn en een hogere seksfrequentie dus ook vaker gepaard gaat met de gelukzalige gevoelens die een prille verliefdheid met zich meebrengt. Puur de seksfrequentie verhogen zou dan ook geen invloed hebben op het geluksgevoel, omdat het precies die verliefdheid is die daarvoor zorgt. Ook die valt (helaas) moeilijk te beïnvloeden. Uit het onderzoek kwam trouwens ook naar voor dat koppels die in de experimentele conditie zaten de volledige 3 maanden slechter gezind waren dan de controlegroep. Getrouwd zijn was hier een buffer voor, maar opnieuw: zijn zij die getrouwd zijn langer beter gezind, of zijn mensen die lang goed gezind blijven vaker getrouwd?

Conclusie

De vaststelling dat mensen die vaker seks hebben, meestal ook gelukkiger zijn, is correct. Dit wil niet zeggen dat mensen meer seks doen hebben, hen gelukkiger zal maken. Investeren in elkaar en de vlinders zoveel mogelijk in tact houden heeft waarschijnlijk meer effect op je geluksniveau – en op je seksleven. Dat, of aan de juiste studies deelnemen.

Auteur: Karen De Visch

Karen De Visch is bedrijfspsychologe en werkt als research consultant bij Profacts. Op twitter vind je haar als @DeVisKar en ze is ook de drijvende kracht achter de @GAPugent tweets.

Referentie

  • Loewenstein, G., Krishnamurti, T., Kopsic, J. & McDonald, D (2015). Does increased sexual frequency enhance happiness? Journal of Economic Behavior & Organization, 206-218.
  • Blanchflower, D., sward, A. (2004). Money, sex and happiness: an empirical study.
 

Te aantrekkelijk om waar te zijn… of niet?

Heb je je wel eens afgevraagd hoe we onze wederhelft kiezen? De kans is groot dat je verwacht dat fysieke aantrekkingskracht een belangrijke rol speelt. Het is ook helemaal niet abnormaal dat je dat denkt, want in deze wereld wordt schoonheid gewaardeerd, gepromoot en zelfs beloond. We krijgen wel vaker te horen dat mooie mensen meer kansen krijgen, populairder zijn en meer geld verdienen. Het is dus ook niet zo vreemd dat we een aantrekkelijke partner aan onze zijde willen. En hoe knapper je zelf bent, hoe meer kans je hebt op een knappe partner. Toch?

Aantrekkelijkheid valt ons op

Jazeker, uiterlijk speelt in het kiezen van een partner een belangrijke rol, maar is het al overheersend? We zien wel eens een aantrekkelijke jongen met een minder aantrekkelijk meisje aan de arm, of omgekeerd, en dan denken we: “mismatch” of “die kan beter krijgen”. Is het bij deze koppels dan fout gelopen of is er toch meer aan de hand? Deze vraag werd recentelijk beantwoord door Lucy Hunt en haar collega’s van de Universiteit van Texas in Austin. In hun onderzoek, dat werd gepubliceerd in Psychological Science, gingen zij namelijk na hoe het komt dat aantrekkelijke mannen en vrouwen soms voor een minder aantrekkelijke partner kiezen. De reden bleek simpelweg vriendschap te zijn: als je eerst bevriend bent en daarna pas een relatie begint, doet uiterlijk er veel minder toe.

Op vraag van de onderzoekers onthulden 167 heteroseksuele koppels hoe ze elkaar hadden leren kennen. Alle partners werden individueel ondervraagd en 40 % van de koppels verklaarde dat ze eerste vrienden waren en dan pas een stel, terwijl de andere 41 % aangaf meteen een paar werden. De aandachtige lezer merkt meteen dat de som van deze aantallen geen 100 % vormt, maar dat komt omdat de rest van de koppels het niet eens waren over of ze al dan niet eerst vrienden waren vooraleer ze hun relatie begonnen.

Reacher or settler?

Daarna bepaalden een aantal studenten de aantrekkelijkheid van alle deelnemers door hen een score te geven op een zeven-puntenschaal, waarbij 1 gelijk stond aan ‘helemaal niet aantrekkelijk’ en 7 aan ‘extreem aantrekkelijk’. De studenten gaven over het algemeen gelijkaardige scores en zo konden de onderzoekers een betrouwbare correlatie maken tussen de aantrekkelijkheid van alle partners. Voor koppels die na hun eerste ontmoeting meteen een stel werden, vonden ze een gemiddelde aantrekkelijkheidscorrelatie van 0,46 (uit een maximale score van 1,0). Met andere woorden, de kans was groot dat een knappe man ook een knappe vrouw had. Bij de koppels die eerst vrienden waren was die correlatie slechts 0,18. Voorts constateerden zij ook dat hoe langer de partners elkaar kenden vooraleer ze een relatie begonnen, hoe minder sterk de correlatie was.

Hiermee toonden de onderzoekers uit Texas aan dat koppels die meteen een relatie begonnen elkaar op het gebied van aantrekkelijkheid meer evenaarden, terwijl het uiterlijk een minder bepalende factor was bij partners die eerst vrienden waren. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat vriendschap mensen de tijd geeft elkaars andere kwaliteiten te leren kennen en waarderen en hierdoor oppervlakkige schoonheid een minder grote rol gaat spelen.

Auteur: Evy Woumans

Evy Woumans studeerde in 2009 af als Vertaler aan de Erasmushogeschool Brussel. Na het volgen van een lerarenopleiding en een tweede Master in Advanced Linguistics aan de Vrije Universiteit Brussel, behaalde ze in 2015 haar Doctoraat in de Psychologie aan de Universiteit van Gent. In haar proefschrift onderzocht ze voornamelijk de effecten van tweetaligheid op algemeen cognitief functioneren, zowel in kinderen en gezonde volwassenen als in patiënten met de Ziekte van Alzheimer. Ook mensen die op een specifieke manier met een tweede taal bezig zijn, zoals vertalers en tolken, kwamen hierin aan bod. Voorts interesseert ze zich ook in hoe verschillende talen worden gerepresenteerd en verwerkt in de hersenen en hoe communiceren in een vreemde taal het denken beïnvloedt.

 

Dagdromen: het nut en de risico’s.

Het overkomt jou wellicht ook wel eens dat wanneer je naar een film kijkt op TV, je aandacht plots afdwaalt naar onderwerpen die niets met de film te maken hebben (fantasieën, herinneringen, dingen die je in de toekomst zouden kunnen overkomen,…). Wie heeft het niet eens voor dat je plots beseft bij het lezen van een boek, je je geen woord meer kan herinneren van wat er op de vorige pagina stond? Deze vaak voorkomende ervaringen worden gekenmerkt door een gebrek aan aandacht voor wat je op dat moment aan het doen bent of voor de omgeving waarin je je begeeft. We noemen ze “dagdromen”.

In de onderzoeksliteratuur is er steeds meer aandacht voor dit fenomeen en hoe het een impact kan hebben op het mentaal functioneren en welbevinden van mensen. Hoewel we vinden dat we vaak druk bezig en taakgericht zijn, toonden onderzoekers (Killingsworth & Gilbert, 2010) aan dat we beide de helft van de tijd (ca 47%) gedachten hebben die niet-gerelateerd zijn aan onze taken. De wetenschappelijke aandacht vloeit dus voort uit de vaststelling dat hoewel dagdromen kortstondig zijn, ze tegelijkertijd alomtegenwoordig zijn en misschien wel eens een functie zouden kunnen hebben…

De positieve functie van dagdromen

Waarom dagdromen we eigenlijk? Waarom spenderen we zoveel tijd aan het ons verliezen in een schijnbaar ongestructureerde gedachtestroom dan aan datgene waar we ons op dat ogenblik mee zouden moeten bezighouden? Eric Klinger, een pionier op vlak van onderzoek naar dagdromen, verwijst naar de mogelijk fundamentele functie van dagdromen waarbij ze ons helpen om belangrijke onvervulde doelen in ons leven niet uit het oog te verliezen. Laten we dit even illustreren: Jelle is helemaal niet tevreden met zijn job in de lokale supermarkt. Hij ziet zijn job niet echt als iets wat hij de komende jaren wil blijven doen en wil graag op zoek gaan naar nieuwe opportuniteiten. In dit voorbeeld is de doelstelling het vinden van een nieuwe uitdagende job. De kans is wellicht groot zijn dat Jelle’s dagdromen scenario’s zouden omvatten waarin Jelle actief is in een uitdagende nieuwe job. Het vaak voorkomen van dit soort dagdromen herinneren hem er aan om dit belangrijke doel niet uit het oog te verliezen. Met andere woorden, Jelle’s dagdromen spelen een belangrijke rol in het vers houden van een mentale agenda om belangrijke doelstellingen te kunnen realiseren. Dit mechanisme zou dan in stand gehouden worden tot zolang Jelle geen nieuwe uitdagende job vindt (bereiken van het doel) of tot zolang Jelle zijn mening over het al dan niet leuk vinden van zijn job niet bijstelt (loslaten van het doel). Vanuit een evolutionair perspectief bieden dagdromen op die manier een duidelijk voordeel omdat ze ons helpen om onze doelen te vervullen. Onderzoek toonde ook effectief aan dat dagdromen op die manier een positieve en adaptieve functie vervullen.

Het is niet al goud dat blinkt…

Adaptieve cognitieve mechanismen kunnen echter ook een negatieve uitwerking hebben en dit geldt ook voor dagdromen. Heel wat onderzoek toonde aan dat dagdromen, in specifieke omstandigheden, met persoonlijke onrust en soms zelf met psychopathologie zoals depressie kan samengaan. Onderzoek aan de universiteit Gent (Marchetti, Koster, en De Raedt, 2013) toonde aan dat hoe meer personen dagdromen, hoe meer ze zelfkritisch en veroordelend over zichzelf denken. Dit kan dan op zijn beurt dan weer leiden tot een negatieve stemming. Dit mechanisme komt in het bijzonder voor bij die personen die al een zekere gevoeligheid hebben voor depressieve gevoelens. Dit zijn dan vaak personen waarbij matig negatieve stressoren (zoals een het horen van een droevig nummer op de radio) negatieve gedachten in gang kunnen zetten. Bij personen die deze gevoeligheid niet hebben, hoeven dagdromen niet per definitie een negatieve invloed te hebben. Toch maakt deze kennis duidelijk hoe, bijvoorbeeld in het geval van Jelle, deze gevoeligheid dagdromen “toxisch” kan maken: Als Jelle gevoelig is voor depressieve gevoelens, dan kan het herhaaldelijk dagdromen over een betere job hem aandachtig maken voor het feit dat hij momenteel niet gelukkig is in zijn huidige situatie. Misschien wil hij zijn huidige job wel goed doen, maar wordt hij (te) vaak afgeleid door dagdromen over een betere toekomst waarbij hij tegelijkertijd denkt dat ondanks zijn inspanningen er wellicht weinig zal veranderen. Zijn dagdromen zijn dan geen rustpunt meer waar hij zijn zorgen kan achterlaten maar verworden net tot een nieuwe bron van stress. Onder bepaalde omstandigheden kunnen dagdromen dus een negatieve impact hebben ook al is dat zeker niet voor iedereen het geval. Onderzoek bevestigt inderdaad dat depressie geassocieerd is met meer frequent dagdromen (Giambra and Traynor, 1978)

Onderzoek toont duidelijk aan dat dagdromen een positieve rol kunnen spelen bij het bereiken van belangrijke doelstellingen in ons leven. We moeten echter tevens aandacht hebben voor de rol die ze kunnen vervullen bij emotioneel kwetsbare individuen. Bij hen kunnen dagdromen een negatieve neerwaartse spiraal op vlak van emotionele onrust in gang zetten. Het verschil tussen nuttig versus problematisch dagdromen lijkt subtiel en een interessant domein voor verder onderzoek.

References

  • Giambra, L. M., & Traynor, T. D. (1978). Depression and Daydreaming – Analysis Based on Self-Ratings. Journal of Clinical Psychology, 34(1), 14-25. doi: 10.1037/0882-7974.4.2.136
  • Killingsworth, M. A., & Gilbert, D. T. (2010). A Wandering Mind Is an Unhappy Mind. Science, 330(6006), 932-932. doi: 10.1126/science.1192439
  • Klinger, E. (2013a). Goal Commitments and the content of thoughts and dreams: basic principles. Frontiers in Psychology, 4: 415, 1-17. doi: 10.3389/fpsyg.2013.00415
  • Marchetti, I., Koster, E. H. W., & De Raedt, R. (2013). Rest-related dynamics of risk and protective factors for depression: A behavioral study. Clinical Psychological Science, 1(4), 443-451. doi:10.1177/2167702613489668.

De auteur

Igor Marchetti is als post-doctoraal wetenschappelijk medewerker verbonden aan het Psychopathology and Affective Neuroscience Lab (PANlab) van de universiteit Gent. Op vlak van onderzoek gaat zijn aandacht naar de relatie tussen rusttoestand, dagdromen en cognitieve kwetsbaarheid op vlak van depressie.

 

Niets is zo erg (of leuk!) als we zelf denken.

Eerder deze maand kon je lezen dat mensen eigenlijk slecht zijn in hun eigen gevoelens voorspellen. Dat kan ervoor zorgen dat iets eigenlijk beter meevalt dan verwacht, maar ook het omgekeerde kan gebeuren. Daarvan geeft huiscartoonist Maarten deze maand een illustratie.

Auteur: Maarten Van Praet

Maarten Van Praet is bedrijfspsycholoog en huiscartoonist van Mensenkennis.be. Hij werkt momenteel als analyst & marketing consultant bij Synthetron.

 

Niets is zo erg (of leuk!) als we zelf verwachten.

Wanneer we voor belangrijke levensbeslissingen en gebeurtenissen staan, maken we vooraf een inschatting hoe we ons daarbij zullen voelen. Zal ik gelukkiger zijn als ik mijn job opgeef en een bed-and-breakfast begin in Frankrijk? Zal ik eindelijk gelukkig zijn als ik die langverwachte promotie heb? Zal ik gelukkig zijn als ik Idool word?

Affective forecasting

Heel vaak echter blijkt dat deze beslissingen achteraf toch niet het verwachte geluk opleveren en niet zo leuk te zijn. Een beetje deprimerend misschien, maar toch ook vooral vreselijk herkenbaar. We werken dan bijvoorbeeld keihard om die éne promotie binnen te halen en we geloven dat alles dan beter wordt. Dan zullen we tijd maken voor vrienden, dan zullen we niet meer gestresseerd zijn, dan zullen we echt gelukkig zijn. Niet dus. Eens de promotie binnen is, verandert er gewoon heel weinig. Erg ontgoochelend. Hebt u het ook wel eens? Dan is er niets verkeerd met u. Dan bent u gewoon mens.

Zoals we kunnen terugblikken op geluk en pijn in het verleden, heeft de mens als enige diersoort de unieke eigenschap dat we ook de toekomst kunnen simuleren en vooruitblikken op mogelijk toekomstig geluk en pijn. Affective forecasting heet dat in wetenschappelijke termen. Goed voor ons!

We zijn slechte voorspellers van ons eigen geluk

Uit onderzoek blijkt echter dat we heel slecht zijn in het voorspellen van onze toekomstige emoties (voor een overzicht, zie Gilbert, Driver-Linn, & Wilson, 2002; Wilson & Gilbert, 2003). We hebben de neiging om voortdurend te onderschatten hoe we ons zullen voelen na een gebeurtenis of beslissing. Zo tonen tal van studies aan dat we ons in het algemeen minder slecht voelen dan verwacht na een negatieve gebeurtenis, en dat we ons minder goed voelen dan verwacht wanneer er iets positiefs gebeurt.

Dit fenomeen onderzochten we in een studie bij de kandidaten die deelnamen aan de audities van Idool 2011. Hen werd gevraagd naar hun verwachte geluksniveau: Meer bepaald vroegen we hen om te voorspellen hoe ze zich zouden voelen indien ze geselecteerd werden voor de volgende ronde, en hoe ze zich zouden voelen indien ze niet werden geselecteerd.

Zoals verwacht op basis van de affective forecasting literatuur voelden kandidaten die niet door mochten naar de volgende ronde zich achteraf minder ongelukkig dan ze zelf hadden verwacht. Kandidaten die wel door mochten, voelden zich dan weer minder gelukkig dan zelf voorspeld. De manier waarop de kandidaten behandeld werden door de juryleden speelde een belangrijke rol in hun geluksniveau. Gemiddeld genomen vonden de kandidaten dat ze rechtvaardig behandeld werden. Wanneer kandidaten het gevoel hadden respectvol en eerlijk behandeld te worden door de juryleden van Idool 2011, voelden ze zich achteraf gelukkiger, ongeacht of ze geselecteerd werden voor een volgende ronde.

Emotionele gebeurtenissen hebben veel minder impact dan we verwachten

 Hieruit blijkt dat deze kandidaten dus ook de gevoelens die ze hadden wanneer ze ‘faalden’, overschatten. De emotionele pijn bij een afwijzing was veel minder erg dan ze voorzien hadden. Het blijkt allemaal wel mee te vallen. Emotionele gebeurtenissen hebben dus meestal veel minder impact op ons gevoelsleven dan we oorspronkelijk verwachten. In deze context bleek het respectvol en rechtvaardig behandelen van kandidaten de beste garantie op tevredenheid achteraf.

En als u me nu zou willen excuseren, er staan enkele maanden zwangerschapsverlof te trappelen om in te gaan. Ik voorspel zalige uren op de fameuze roze wolk en een golf van puur babygeluk van zodra onze eerstgeborene het levenslicht heeft gezien! Al zou ik na deze én de vorige blogpost misschien beter moeten weten…

Referenties

  • Feys, M., & Anseel, F. (In press). Wen Idols look into the future: Fair treatment modulates the affective forecasting error in talent show candidates. British Journal of Social Psychology.
  • Gilbert, D. T., Driver-Linn, E., & Wilson, T. D. (2002). The trouble with Vronsky: Impact bias in the forecasting of future affective states. In L.F. Barrett & P. Salovey (Eds.), The wisdom in feeling: Psychological processes in emotional intelligence (pp. 114–143). New York: Guilford Press.
  • Wilson, T. D., & Gilbert, D. T. (2003). Affective forecasting. In M. Zanna (Ed.), Advances in experimental social psychology (Vol. 35, pp. 345–411). New York: Elsevier.

Auteur: Marjolein Feys

Marjolein Feys is postdoctoraal onderzoeker bij het FWO en verbonden aan de vakgroep Personeelsbeleid, Arbeids- en Organisatiepsychologie van de Universiteit Gent. Haar onderzoek situeert zich in het domein van de organisatiepsychologie en focust op de (negatieve) gevolgen van feedback. Ze bestudeert onder andere de invloed van rechtvaardigheid op feedbackreacties zoals emoties, intenties, attitudes en gedrag.

 

Ruilen we ons geluk in voor kinderen?

We konden het een tijdje terug overal in de media lezen: mensen met kinderen zouden niet gelukkiger zijn dan mensen zonder kinderen.  Op mijn blog http://taptoe.wordpress.com/ besprak ik eerder kritisch deze krantenkop.

De studie waarop onze kranten zich baseerden is een vrij stevige: maar liefst 1,8 miljoen Amerikanen namen eraan deel. Zij moesten antwoorden op de vraag “Hoe gelukkig voelt u zich” op een schaal van 0 tot 10. De onderzoekers konden dan statistisch vaststellen dat er een verschil zat tussen de antwoorden van de groep ‘mensen met kinderen’ en de groep ‘mensen zonder kinderen’. Diegene met kinderen gaven een lagere score en zijn dus minder gelukkig.

En wat weten we daar nu mee?

Wanneer we er de oorspronkelijke studie bijnemen, kunnen we zien wat ‘minder gelukkig zijn’ concreet betekent. Om de participanten te helpen hun geluksniveau vast te pinnen, gebruikten de onderzoekers de Cantril ladder. Deze methode is hieronder geïllustreerd.

Wat de onderzoekers precies hebben ontdekt, is dat er een statistisch significant verschil is tussen het gelukscijfer dat de 2 groepen gaven, zij met kinderen en zonder. De kinderlozen gaven een gemiddelde gelukscore van 6.84, terwijl ouders een gemiddelde gelukscore van 6.82 rapporteerden. Grafisch voorgesteld ziet dit er als volgt uit:

U ziet meteen dat dat geluksverschil niet meteen problematisch is. Je kan het verschil zelfs amper waarnemen op de schaal die werd gebruikt. Dat dit verschil statistisch toch betekenisvol is, komt door de grote steekproef. Wanneer zeer veel mensen systematisch een verschillende waarde aanduiden, ookal verschillen ze miniem, wordt dit wiskundig toch ‘significant’. We moeten ons dan nog steeds afvragen of dit een relevant verschil is. De auteurs zelf vonden overigens van niet!

In de media

De Standaard bekeek deze onderzoeksresultaten vanuit relevant oogpunt. In hun artikel werd de focus vooral gelegd op het feit dat mensen met en zonder kinderen ongeveer even gelukkig zijn. De Morgen daarentegen berichtte de statistisch significante resultaten en beweerde dat mensen met kinderen ongelukkiger zijn. Beiden hebben ze gelijk, maar we doen er dus zeker goed aan de oorspronkelijke studie erbij te nemen en onze eigen interpretatie te maken.

Ook kunnen we nog enkele kritische vragen stellen: misschien verschillen gezinnen met en zonder kinderen ook wel op een ander vlak, en zorgt dát ervoor dat gezinnen met kinderen iets ongelukkiger zijn? Misschien slapen ouders minder dan ze zouden willen, bijvoorbeeld, en zou iedereen even gelukkig zijn mocht daarvoor gecontroleerd worden. Misschien gaan gezinnen zonder kinderen vaker op reis en zouden gezinnen met kinderen even gelukkig zijn mochten ze dit ook doen. Zo zijn er talloze alternatieve verklaringen te bedenken. We kunnen ze op basis van dit onderzoek niet uitsluiten. Is geluk trouwens voor iedereen wel hetzelfde? En heeft een gelukscore van 6 op 10 wel dezelfde betekenis voor iedereen? De wetenschap geeft er ons met verder onderzoek een antwoord op.

Referentie

Auteur: Dries Benoit

Dries Benoit is professor bedrijfsstatistiek (business analytics) aan de faculteit Economie & Bedrijfskunde van de Universiteit Gent. Hij doceert de vakken ‘Bayesiaanse Statistiek’ en ‘Prijszetting en Omzetbeheer’. Zijn onderzoek situeert zich in het domein van de Bayesiaanse analyse met toepassingen binnen klantenbeheersystemen en prijszetting. Op zijn blog (taptoe.wordpress.com) geeft hij op een toegankelijke manier duiding bij actuele onderwerpen gelinkt aan statistiek of data-analyse.