Browse Tag: causaliteit

Hebben perfectionisten meer kans om een eetstoornis te ontwikkelen?

Perfectionisme en eetstoornissen

Heel wat onderzoek heeft zich gericht op de vraag of perfectionisme het risico op eetstoornispathologie verhoogt. Het gros van deze studies toonde aan dat dit het geval is: wie perfectionistisch is, heeft meer kans om een eetstoornis te ontwikkelen. Er bestaat dus een relatie tussen perfectionisme en eetstoornissen. Dit wil echter niet zeggen dat iedereen die perfectionistisch is zeker te kampen zal krijgen met een eetstoornis gedurende zijn of haar leven. Dit hangt bijvoorbeeld af van het soort perfectionisme waarover we spreken.

“The cruelest thing a man can do to a woman is to portray her as perfection” (D.H. Lawrence)

Enkele studies uitgelicht

Onderzoek waarin men patiënten die een eetstoornis hebben of ooit hebben gehad vergelijkt met gezonde individuen, toont aan dat deze eerste groep (ex-)patiënten veel hogere scores heeft op zowel prestatiegericht (i.e., het stellen van hoge standaarden) als zelfkritisch perfectionisme (i.e., zelfkritische attitude en twijfels wanneer standaarden niet bereikt worden) (Bardone-Cone et al., 2007).

Adolescenten die zowel hoge standaarden stellen als zelfkritisch zijn, hebben meer kans op eetstoornissymptomen dan adolescenten die enkel zelfkritisch zijn. Adolescenten die enkel hoge standaarden stellen, of die helemaal niet perfectionistisch zijn ervoeren de minste eetstoornissymptomen (Boone, Soenens, Braet, & Goossens, 2010).

Longitudinaal onderzoek bij gezonde jongeren toonde aan dat zowel prestatiegericht perfectionisme als zelfkritisch perfectionisme een risico vormt om 2 jaar later toenames in lichaamsontevredenheid en eetbuien (i.e. ongecontroleerd grote hoeveelheden voedsel eten) te ervaren (Boone, Soenens, & Braet, 2011).

Deze studies tonen dus aan dat er een consistente link is tussen perfectionisme en eetstoornissen, en suggereert dat perfectionisme een risicofactor is voor de ontwikkeling van eetstoornissymptomen. Om echt causale uitspraken over de rol van perfectionisme te kunnen doen is het echter nodig om perfectionisme experimenteel te manipuleren. Maar kan dit wel, een persoonlijkheidskenmerk manipuleren?

Wat gebeurt er als we perfectionisme proberen experimenteel te manipuleren?

Binnen een recente studie maakten we gebruik van een experimenteel opzet waarbij vrouwelijke universiteitsstudenten random werden toegewezen aan 2 condities: in de ene conditie werd studenten gevraagd om gedurende de loop van 1 dag hoge standaarden na te streven (= perfectionistische conditie); in de andere conditie werd studenten gevraagd om een relaxte dag te hebben en zo weinig mogelijk inspanningen te doen (= niet-perfectionistische conditie).

Wat bleek nu na deze dag? Studenten die gedurende 1 dag hoge standaarden hadden gesteld bleken niet alleen hogere standaarden gesteld te hebben vergeleken met de studenten uit de niet-perfectionistische conditie, maar bleken ook meer zelfkritisch te zijn geweest. Dit toont aan dat beide perfectionisme componenten zeer sterk verweven zijn aan elkaar. Op dagen waarop mensen de lat hoog leggen lijken ze spontaan geneigd om ook strenger te zijn voor zichzelf en meer zelfkritiek aan de dag te leggen. Ten tweede vonden we dat die studenten die hoge standaarden hadden nagestreefd ook meer lijngedrag (bv. dieet volgen) en eetbuien hadden gehad tijdens de dag vergeleken met studenten die lage standaarden hadden nagestreefd.

 

 

Deze bevinding bevestigt dat perfectionisme een causale risicofactor is voor zowel lijngedrag als eetbuien.

Is perfectionisme eigenlijk een vastgeroest en stabiel persoonlijkheidskenmerk?

Dit experimenteel onderzoek was ook interessant omdat we zagen dat we perfectionisme konden induceren bij al onze studenten. Zelfs die studenten die op voorhand rapporteerden niet perfectionistisch te zijn konden ertoe gebracht worden om hoge standaarden te stellen in de dag en zij ervoeren bovendien ook meer eetstoornissymptomen in die dag. Dit lijkt aan te geven dat er mogelijks wel een perfectionist schuilt in ieder van ons, die onder bepaalde omstandigheden geactiveerd kan worden. Maar, en dit is dan weer hoopgevend, het omgekeerde bleek ook waar te zijn: zelfs die studenten die aangaven dat ze in het dagelijkse leven vrij perfectionistisch zijn, konden ertoe aangezet worden om gedurende één dag lage standaarden na te streven. Dit wijst er dus op dat perfectionisme geen vastgeroeste en onveranderbare eigenschap is.

De bevinding dat perfectionisme gereduceerd kan worden is hoopvol voor preventie- en misschien zelfs interventieprogramma’s voor eetstoornissen. Inderdaad, gezien perfectionisme een causale risicofactor is voor eetstoornissen, kan het belangrijk zijn om perfectionisme aan te pakken, om zo eetstoornissen te voorkomen of genezen.

Referenties

  • Bardone-Cone, A. M., Wonderlich, S. A., Frost, R. O., Bulik, C. M., Mitchell, J. E., Uppala, S., & Simonich, H. (2007). Perfectionism and eating disorders: Current status and future directions. Clinical Psychology Review, 27, 384-405.
  • Boone, L., Soenens, B., & Braet, C. (2011). Perfectionism, body dissatisfaction, and bulimic symptoms: The intervening role of perceived pressure to be thin and thin ideal internalization. Journal of Social and Clinical Psychology, 30, 1043-1068.
  • Boone, L., Soenens, B., Braet, C., & Goossens, L. (2010). An empirical typology of perfectionism in early-to-mid adolescents and its relation with eating disorder symptoms. Behaviour Research and Therapy, 48, 686-691.
  • Boone, L., Soenens, B., Vansteenkiste, M., & Braet, C. (2012). Is there a perfectionist in each of us? An experimental study on perfectionism and eating disorder symptoms. Appetite, 59, 531-540.

Auteur: Liesbet Boone

Dr. Liesbet Boone is klinisch psycholoog en momenteel als postdoctoraal onderzoeker verbonden aan de Universiteit Gent. Haar onderzoek focust zich voornamelijk op perfectionisme en eetstoornissen bij adolesenten. In haar doctoraatswerk (2012) vond ze in diverse studies evidentie voor het feit dat perfectionisme zeer nauw verweven is met eetstoornissymptomen. Bovendien vond ze via longitudinaal en experimenteel onderzoek dat perfectionisme de ontwikkeling van eetstoornissymptomen voorspelt. Ze is tevens als klinisch psycholoog werkzaam in het Universitair Psychologisch Centrum Kind en Adolescent waar zij adolescenten met eetstoornissen en geassocieerde problematieken begeleidt.

 

Over correlatie en causaliteit

Hoe vruchtbaarder de periode, hoe meer fooi

Snel even grasduinen door mensenkennis.be en je merkt op dat wetenschappelijke kennis vaak gaat over hoe (sterk) variabelen samenhangen: ‘Wie werkloos is, voelt zich doorgaans minder gelukkig’. ‘Wanneer kinderen ouder worden krijgen ze een meer gedifferentieerd en accurater beeld over zichzelf’. ‘Studenten die verwachten om snel hun punten te krijgen na een examen doen het beter’. De meeste relaties worden heel voorzichtig gesteld: er is een samenhang tussen X en Y, of nog, er is een zekere correlatie tussen X en Y. Andere relaties lijken echter -indirect- te zeggen: X veroorzaakt Y.  Echte causale uitspraken lijken eerder zeldzaam… . In deze blogpost gaan we dieper in op correlatie en causaliteit.

Hoe meer correlatie, hoe minder causaliteit

Hij heeft het niet uitgedacht, maar Karl Pearson was de eerste die het concept ‘correlatie’ wiskundig introduceerde. Pearson overtuigde de wetenschap dat hoe sterker twee variabelen correleren hoe nauwkeuriger we de score op Y kunnen voorspellen met een score op X. Dit, zo schrijf hij in ‘The Grammar of Science’, is de transitie van correlatie naar causaliteit*. Pearson had gelijk: sinds zijn bijdrage in 1911, verdrong de correlatie de causaliteit. De frequentie van het voorkomen van beide woorden sinds 1800 in Google Books werd onlangs in Slate magazine met onderstaande grafiek mooi geïllustreerd.

* In een voetnoot waarschuwde Pearson dat correlatie niet noodzakelijk causaliteit impliceert en verwees hij naar spurieuze verbanden: X en Y kunnen correleren omdat ze bijvoorbeeld afhangen van Z.

Hoe exotischer de correlatie, hoe meer “Ja, maar…”

Naarmate meer correlaties werden gevonden, steeg ook de creativiteit van wetenschappers: hoe meer brandweerlui werden ingezet, hoe groter de schade bleek. Welgekend is de sterke samenhang tussen het aantal verkochte ijsjes en het aantal verdrinkingen aan zee en productiviteit hangt samen met het aantal omwentelingen een werknemer maakt met zijn bureaustoel. Onlangs toonde Dr. Messerli overtuigend aan dat veel chocolade eten je kansen op een nobelprijs vergroot en recent nog werd aangetoond – door de kranten toch – dat muziekvoorkeur crimineel gedrag voorspelt. Ja, maar… correlatie is geen causaliteit. Voorzichtigheid alom.

Waar rook is, is vuur

Jarenlang trachtte de rooklobby de onderzoeksresultaten van Hill en Doll – dat de samenhang tussen roken en longkanker aantoonde – onderuit te halen met die andere dooddoener: ‘Correlatie impliceert geen causaliteit.’ En inderdaad, niet alle rokers krijgen longkanker, en sommige niet-rokers krijgen ook longkanker. Dat de grote statisticus Fisher fijntjes opmerkte dat inhalerende rokers minder kans hadden op longkanker dan niet-inhalerende rokers, maakte het voor de onderzoekers er niet makkelijker op. Cornfield zag dan weer een sterke correlatie tussen het aantal gram gerookte tabak en het aantal argumenten dat gevonden werd om dit onderzoek te laten wankelen, en toonde later op overtuigende wijze het causale effect van roken op longkanker aan.

Verstokte rokers hopen er misschien nog op dat men binnenkort een gen zal ontdekken dat zowel een impact heeft op het rookgedrag en het krijgen van longkanker.

Criteria voor causaliteit?

Sir Austin Hill, een leerling van Pearson, stelde volgende criteria voor om causale relaties te ontdekken. Hoe meer criteria voldoen, hoe groter de waarschijnlijkheid.

  1. Sterkte: Hoe sterker de samenhang, hoe waarschijnlijker causaliteit.
  2. Consistentie: Consistente bevindingen door anderen in een andere context.
  3. Specificiteit: Hoe specifieker de relatie is tussen twee variabelen, hoe waarschijnlijker causaliteit.
  4. Tijdsrelatie: Het effect dient na de oorzaak te komen.
  5. Biologische gradiënt: Hoe groter de blootstelling, hoe groter het effect.
  6. Plausibiliteit: De relatie oorzaak/effect moet plausibel zijn.
  7. Coherentie: De relatie oorzaak/effect is in samenhang met andere kennis over de variabelen.
  8. Experimentele evidentie: Het wegnemen van de oorzaak vermindert het effect.
  9. Analogie: Een gelijkaardige associatie bestaat reeds.

Referenties

  • Engber, D. (2012, Oct, 2). The Internet Blowhard’s Favorite Phrase. Why do people love to say that correlation does not imply causation? From http://www.slate.com/
  • Salsburg, D. (2001). The Lady Tasting Tea: How Statistics Revolutionized Science in the Twentieth Century. New York, Henry Holt and Company, LLC.
  • Hill A.B. (1965). The environment and disease: association or causation? Proceedings of the Royal Society of Medicine, 58, p. 295-300.

Auteur: Maarten De Schryver

Maarten De Schryver, bedrijfspsycholoog van opleiding, is wetenschappelijk medewerker bij het Learning and Implicit Processes Lab van de Universiteit Gent. Daarnaast geeft hij als consultant methodologisch en data-analytisch advies aan zowel profit als non-profit organisaties. Als vrijwilliger geeft hij statistische ondersteuning voor het Centre for Children in Vulnerable Situations.