Browse Tag: werkgeheugen

Work it out! Feiten en fictie over werkgeheugentraining

Het werkgeheugen is de regiekamer van het menselijk geheugen die ervoor zorgt dat ons denken en handelen gecontroleerd en doelgericht verloopt. Het is de zetel van onze intellectuele vaardigheden en de vijand van het ouder worden. Problemen op niveau van het werkgeheugen zijn de oorzaak van talloze stoornissen zoals dyscalculie, ADHD of depressie. Werkgeheugentraining heeft dus een enorm potentieel om academische prestaties te stimuleren, geheugenverlies te compenseren en pathologieën te behandelen. Geen wonder dus dat het aantal wetenschappelijke studies naar werkgeheugentraining in de laatste 5 jaar is geëxplodeerd en dat commerciële toepassingen zoals ‘Cogmed Werkgeheugen Training’ het grote publiek bereiken.

Werkgeheugentraining: geen reden tot euforie

De potentiële impact van werkgeheugentraining op ons leven is zo groot dat de wijde belangstelling voor het concept en het succes van de toepassingen zeer begrijpelijk zijn. De onderzoeksresultaten, die uitgebreid worden samengevat in o.a. Shipstead, Redick, & Engle (2012), geven ons tot op heden echter weinig reden tot euforie. Om de effecten van geheugen training te begrijpen, moeten we het onderscheid maken tussen 3 niveaus van werkgeheugentraining: taakspecifieke training, dichte transfer training en verre transfer training. Om dit onderscheid goed te vatten nemen we u even mee naar de fitness zaal.

Work it out!

De hersenen zijn uiteraard geen spier maar om de effecten van werkgeheugentraining te meten is het wel handig om zich de vraag te stellen of het werkgeheugen trainbaar is, naar analogie met de spier. In de fitness zaal kan iemand biceps trainen op een aangepast toestel en door toename van het handelbare gewicht kan vastgesteld worden dat de persoon op dit toestel vooruitgang maakt: dit is in werkgeheugen termen taakspecifieke training. Zal dezelfde persoon dankzij de biceps training ook voordelen ondervinden op een toestel voor borstspieren, alhoewel dit toestel niet identiek dezelfde spiergroep traint? Dit is de vraag naar dichte transfer training in werkgeheugen-termen. Dezelfde persoon kan vooruitgang boeken op verschillende toestellen, maar zal deze training ook zijn vruchten afwerpen op een sportactiviteit zoals fietsen? Dit is in werkgeheugen-termen de vraag naar verre transfer training. Alhoewel niemand zal betwisten dat verschillende spiergroepen betrokken zijn bij het fietsen, zullen weinig mensen beweren dat een goede fietser in de fitness zaal wordt gevormd. In welke mate kan men deze realiteit extrapoleren naar werkgeheugentraining?

De data

Wat taakspecifieke werkgeheugentraining betreft zijn de resultaten éénduidig: een persoon die traint op een werkgeheugentaak (vb. span taak: reeksen letters onthouden) zal onder normale omstandigheden beter worden in die taak. Dus taakspecifieke werkgeheugentraining werkt. Zal diezelfde persoon ook beter worden in andere werkgeheugentaken? Wel, het hangt ervan af hoe gelijkend de taken zijn. Transfer van training naar een vrij gelijkende werkgeheugentaak (vb. reeksen van cijfers onthouden) zal positief zijn, terwijl transfer naar een verschillende werkgeheugentaak (vb. Stroop taak: zo snel mogelijk de inktkleur benoemen van kleurwoorden, zoals het woord groen in rode inkt) negatief zal zijn. Dus dichte transfer training van het werkgeheugen werkt gedeeltelijk. Zal diezelfde persoon na langdurige training op deze taken nu ook beter scoren op een intelligentie test, zal hij met stijgende leeftijd minder vlug vergeetachtig worden of zal hij minder vatbaar worden voor depressie? Daar is het antwoord op dit moment jammer genoeg negatief.

Er zijn toch studies die…

Er zou geen controverse bestaan in de literatuur mochten er niet enkele studies bestaan die toch beweren evidentie te hebben voor verre transfer effecten van werkgeheugentraining. Sommige van die studies rapporteren een positieve invloed van werkgeheugentraining op algemene intelligentie (verre transfer), maar dit echter terwijl de prestatie op werkgeheugentaken (dichte transfer) niet blijkt te veranderen. Dit lijkt te suggereren dat mensen beter worden op de intelligentie test (i.e. test-hertest effecten) maar zonder dat het werkgeheugen verantwoordelijk is voor deze verbetering. Andere studies maken systematisch gebruik van passieve controle groepen, dit zijn deelnemers die de werkgeheugentraining niet ondergaan maar die ook op geen enkele manier betrokken zijn in de onderzoeksprocedure. Nochtans weten we sinds 1953 dat mensen beter gaan presteren eenvoudigweg wanneer ze weten dat ze deelnemen aan een onderzoek (i.e. het Hawthorne effect). Zonder gebruik te maken van actieve controlegroepen die een ‘valse’ werkgeheugentraining ondergaan (naar analogie met placebo) kan men dus het Hawthorne effect niet uitsluiten en zijn bovengenoemde conclusies op zijn zachts gezegd voorbarig.

Conclusie

Kan men het werkgeheugen trainen? Wanneer mensen het werkgeheugen trainen, verbetert in de eerste plaats hun prestatie op de batterij van taken die gebruikt worden om het werkgeheugen te trainen. Maar tot op heden is er nog geen evidentie die aantoont dat het werkgeheugen in het algemeen daar een positieve invloed van ondervindt, laat staan dat deze trainingseffecten zouden transfereren naar de dagelijkse cognitieve, emotionele en sociale activiteiten die door ons werkgeheugen worden ondersteund. Toekomstig onderzoek zal moeten uitmaken of dit louter een kwestie is van het ontwikkelen van meer geschikte trainingsprocedures of dit eerder een gevolg is van het feit dat het werkgeheugen mogelijks beperkt trainbaar is. In afwachting mag u gerust uw werkgeheugen trainen – baat het niet, het schaadt niet – maar maak u voorlopig geen illusies over de uitkomsten.

Referentie

  • Shipstead, Z., Redick, T.S., & Engle, R.W. (2012). Is working memory training effective? Psychological Bulletin, 138(4), 628-654.

Auteur: Arnaud Szmalec

Arnaud Szmalec is professor in de psychologie aan de Université Catholique de Louvain. Zijn onderzoeksinteresses gaan uit naar taalontwikkeling, taalstoornissen, tweetaligheid, en het geheugen.

 

Interview met Elke Geraerts over virtuele therapie – deel 1

Elke Geraerts is hoofddocente in de klinische psychologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, waar ze het clinical cognition lab runt. Haar onderzoek focust zich voornamelijk op de werking van het geheugen na traumatische ervaringen en daarbinnen doet ze ook baanbrekend onderzoek naar virtuele therapie. Elke Geraerts is lid van de Jonge Akademie en ze nam deel aan het World Economic Forum in Davos. Onlangs nog werd ze uitgeroepen tot ‘Slimste vrouw van Nederland’. Redenen genoeg dus voor Mensenkennis.be om Elke Geraerts op te zoeken voor een interview.

Laat ons beginnen met de hamvraag: werkt online therapie, en hoe ver staat het onderzoek ernaar?

Momenteel doet mijn onderzoeksgroep voornamelijk onderzoek naar virtual reality therapie voor slachtoffers van kindermisbruik , in samenwerking met de Technische Universiteit Delft. Deze slachtoffers ontwikkelen na het voorval vaak een PTSS (post-traumatisch stress syndroom) of een depressie. De voorlopige resultaten bieden een indicatie voor de werkzaamheid van virtuele therapie:

Na 4 weken virtuele therapie zijn in dit pilootonderzoek 60-70% van de cliënten verlost van het PTSS en 50% van de cliënten verlost van hun depressie.

In de toekomst zullen we meer gaan kijken naar de stabiliteit van de effecten van virtuele therapie op langere termijn. Ook zullen we de effecten van virtuele therapie onderzoeken in combinatie met face-to-face therapie, zoals de cognitieve gedragstherapie, om te zien of deze therapievormen elkaar versterken of eerder los van elkaar kunnen bestaan.

Wat moeten wij ons precies voorstellen bij een virtuele therapie?

De virtuele therapievorm voor slachtoffers van kindermisbruik duurt 4 weken. Binnen die periode logt de cliënt een 2-tal keren per week in op het online systeem. Voorgaand onderzoek heeft aangetoond dat mensen met PTSD sneller herstellen wanneer hun herinnering aan het misbruik specifieker is. Daarom proberen we in het begin van de therapie vooral om de herinnering aan het misbruik concreter te maken. Bv. wordt eerst gevraagd aan de cliënt om eerst positieve herinneringen op te halen. Na verloop van tijd worden er ook negatieve herinnering opgevraagd. Deze herinneringen kunnen op verschillende manieren online verzameld worden, zoals bv.:

  • via een online dagboek dat de tijdlijn van de gebeurtenissen weergeeft
  • door een concrete beschrijving van de locatie van het misbruik (bv. door de locatie toe te voegen via Google Maps)
  • door het toevoegen van foto’s en links naar websites die relevant zijn voor de herinnering

In de voorlaatste sessie wordt aan de cliënt gevraagd om via het systeem een 3-D voorstelling te maken van het moment van het misbruik (zie figuur). Wat we zien bij cliënten is dat ze hier beseffen, doordat ze een soort helikopter-perspectief nemen op de gebeurtenissen, dat het misbruik ‘toch niet hun schuld was’. Vaak denken slachtoffers immers dat ze zelf schuld hebben aan het misbruik.

Een voorbeeld van een 3-D voorstelling van het moment van het misbruik

Samengevat, door de combinatie van het verhogen van de specificiteit van de herinnering, en de virtuele component (die drempelverlagend werkt en een veilige omgeving creëert) blijkt deze virtuele therapie voor positieve resultaten te zorgen.

Welke andere toepassingen van virtuele therapie bestaan er momenteel?

We zijn onder andere bezig met het ontwikkelen en testen van een online training voor mensen met depressie of burn-out. Uit onderzoek blijkt immers dat het werkgeheugen, wat een rol speelt bij actieve denkprocessen, van mensen met depressie minder goed functioneert. Vaak verloopt de verwerking van informatie minder goed bij mensen met een depressie en hebben ze vooral aandacht voor negatieve dingen. Wat interessant is, is dat onderzoekers uit Stockholm gevonden hebben dat het werkgeheugen van mensen trainbaar is. We zijn dus een dergelijke werkgeheugen-training aan het ontwikkelen en testen voor mensen met een depressie of burn-out.

Voor welke symptomen lijkt virtuele therapie minder geschikt?

Het ontwikkelen van virtuele therapie staat momenteel nog in haar kinderschoenen. Waar wij vooral op letten bij het onderzoek naar virtuele therapie, zijn volgende criteria:

  1. De therapievorm moet evidence-based zijn. De wetenschap speelt dus een zeer belangrijke rol in de ontwikkeling van virtuele therapieën.
  2. We letten erop dat de cliënt emotioneel stabiel is. Bv. voor cliënten die suïcidaal zijn is er supervisie door een therapeut nodig. In ons onderzoek naar virtuele therapie zorgen wij er trouwens voor dat deelnemers aan het onderzoek ons 24/24u kunnen bereiken in geval van nood. Ook is er vóór de start van de virtuele therapie en na de 4 weken telkens een gesprek met een psycholoog.

Tenslotte, staan cliënten en therapeuten al voldoende open voor virtuele therapie?

Wat opvalt, is dat mensen (zowel therapeuten als cliënten) over het algemeen erg openstaan voor virtuele therapie. Enerzijds is er bij sommige therapeuten wel wat argwaan (als zou virtuele therapie hun rol wegnemen). Anderzijds beseffen vele therapeuten hoe nuttig virtuele therapie kan zijn gegeven de lange wachtlijsten voor psychologische hulp. Ook van de deelnemers aan ons onderzoek horen wij vooral positieve ervaringen. Als ze afhaken is het vaak omdat er toch een basis computerkennis vereist is, en zelden omwille van emotionele problemen gelinkt aan de virtuele therapie.

Referentie

  • Klingberg, T. (2010). Training and plasticity of working memory. Trends in Cognitive Science,14(7): 317-324.