Browse Tag: vlaanderen

Een roze T-shirt of niet? Homo of lesbisch bij de Vlaamse overheid.

De Vlaamse overheid investeert al geruime tijd in een inclusieve werkomgeving met aandacht voor minderheidsgroepen. Daartoe zetten ze de voorbije jaren in op het uitgebreid bevragen van hun werknemers. Recent verzamelden medewerkers van de dienst Diversiteitsbeleid van de Vlaamse overheid gegevens bij meer dan 4.000 werknemers, waarvan 265 zich identificeerden als homo of lesbisch. Onderzoekers van de UGent gingen met deze data aan de slag en besteedden daarbij bijzondere aandacht aan ‘zichtbaarheidsmanagement’: strategieën die holebi’s hanteren om hun seksuele oriëntatie kenbaar te maken (door bv. iets te zeggen over je partner of door te verwijzen naar de gay bar die je vorig weekend bezocht). Hoe open of gesloten zijn ze? Dat was de centrale vraag.

De Vlaamse overheid: een holebivriendelijke werkgever?
De meeste deelnemers aan het onderzoek omschrijven diverse diensten binnen de Vlaamse overheid als een holebi-vriendelijke werkomgeving. Ze geven hun werkomgeving daarbij gemiddeld een score van vier op vijf. Vier op vijf van alle deelnemers geeft ook aan dat ze holebi’s op het werk kennen. Toch tonen sommige gegevens ook aan dat homonegativiteit in bepaalde uitingsvormen vrij courant is: zestig procent geeft aan wel eens grapjes te horen over holebi’s en transgenders op het werk, 28% was getuige van het gebruik van scheldwoorden zoals janet of flikker. Eén op vijf van de deelnemers zegt dat er wel eens wordt geroddeld over holebi collega’s. Ongeveer één op tien van de deelnemers verwijst naar seksueel ongepaste opmerkingen. Verbale intimidatie en fysiek geweld zijn gelukkig eerder zeldzaam (respectievelijk 4% en 0,3%). Onze steekproef was wel niet representatief. Deelnemers boden zich immers vrijwillig aan. Dat maakt dat er bijvoorbeeld meer hoger opgeleiden deelnamen dan lager opgeleiden.

Het belang van rolmodellen of de kracht van het getal?
De studie toont aan dat ‘rolmodellen’ een positieve impact kunnen uitoefenen op holebi werknemers. Zij die holebi collega’s hebben zijn immers meer open over hun seksuele oriëntatie op de werkvloer. Toch is er misschien ook een andere verklaring: size matters? Grotere aantallen van seksuele minderheden op het werk zorgen voor sterkere sociale netwerken, meer sociale steun en sterken individuen in het maken van specifieke persoonlijke keuzes. Verder zien we dat werknemers die in het verleden getuige waren van homonegatieve incidenten, vaker een onderscheid maken tussen privé en werk. Zij zijn wel open over hun seksuele oriëntatie in een vertrouwde maar niet in een professionele omgeving. Verrassend: zij die zelf ooit geconfronteerd werden met homonegativiteit (bv. seksueel ongepaste mopjes of scheldwoorden), bleken meer open te zijn over hun seksuele oriëntatie. Dit toont aan dat openheid ook een zekere kwetsbaarheid met zich meebrengt: als anderen je kunnen herkennen als holebi dan verhoog je ook de kans dat je het mikpunt wordt van homonegativiteit.

Spelen de kenmerken van de job een rol?
De kenmerken van de job kunnen een gevoel van veiligheid geven. Iemand met een vast contract heeft bijvoorbeeld minder te verliezen in vergelijking met iemand met een tijdelijke aanstelling. Voor hen met een vast contract zou het veilig moeten zijn om zich als holebi kenbaar te maken. Het omgekeerde zou gelden voor iemand met een hoge functie (bv. hoger kader of management): zij hebben veel te verliezen op vlak van loon, prestige en autoriteit en nemen dus best niet al te veel risico’s. Deze studie toont echter aan dat geen van beide kenmerken samenging met zichtbaarheidsmanagement van holebi werknemers.

Besluit
Binnen een relatief holebivriendelijke werkomgeving zijn er specifieke factoren (zichtbaarheid van andere holebi’s, homonegatieve ervaringen) die samengaan met zichtbaarheidsmanagement bij holebi’s. Toekomstige studies moeten ook aandacht besteden aan oorzaak-gevolg relaties en streven naar een meer representatief beeld binnen overheden. Ook in andere werkomgevingen, waar men minder inspanningen levert om diversiteit te waarderen en mogelijk te maken, is er nood aan meer kennis.

Bron
Dewaele, A., Van Houtte, M., Buysse, A., Lyubayeva, A.,Trippas, M., and Baeken, A. (2019). What Predicts Visibility Management at Work? A Study of Gay, Lesbian, and Bisexual Flemish Government Employees. Psychologica Belgica, 59, 1, 78–95.

 

Kleine gemeente, fijne gemeente? Over ‘het gemeenterapport’ van Het Nieuwsblad.

In Het Nieuwsblad vond u de voorbije week ‘Het Gemeenterapport‘. Het is de neerslag van een grootschalige enquête bij 116.000 Vlamingen die peilde naar verschillende lokale thema’s en het nieuwe gemeentebestuur.

Met de bevraging wou men bij Het Nieuwsblad en onderzoeksbureau iVox onder andere weten in welke gemeenten we het liefste wonen. Men deed dit door die 116.000 Vlamingen te laten antwoorden op de vraag ‘Hoe graag woont u in uw gemeente?‘ met een score tussen 0 en 10. Hieronder de resultaten zoals ze gepresenteerd werden door Het Nieuwsblad (eigen reproductie op basis van de beschikbare gegevens):

Men heeft de gemiddelde score voor elke gemeente berekend en op basis van een kleurcode de kaart van Vlaanderen ingekleurd. In de inleiding van het artikel schrijft Het Nieuwsblad:

Inwoners van Linkebeek, Vorselaar en Zutendaal wonen het liefst in hun gemeente. Tienen, Vilvoorde en Zelzate scoren dan weer het slechtst. Dat blijkt uit Het Gemeenterapport van Het Nieuwsblad.
Het Nieuwsblad – 20/01/2014

Maar kunnen we dit nu al besluiten? Deze conclusie is namelijk niet zo vanzelfsprekend als we zouden denken.

Steekproef

Een vragenlijst die werd afgenomen bij meer dan 116.000 Vlamingen lijkt heel erg betrouwbaar te zijn. De steekproef is in elk geval gigantisch groot. En zolang we op basis van die vragenlijst enkel conclusies trekken over ‘dé Vlamingen’ is er ook geen enkel probleem.

Echter, de bedoeling van Het Gemeenterapport is niet om over de Vlaming in het algemeen te rapporteren, maar wel om de resultaten te gaan vergelijken over de verschillende gemeenten heen. En dan is het niet de totale steekproefgrootte die van belang is, maar de steekproefgroottes voor elke gemeente afzonderlijk. Stel dat er slechts 1 inwoner van Linkebeek de enquête heeft ingevuld, maar bijna 7500 van de om en bij 7700 inwoners van Vorselaar reageerden. Beide gemeenten komen als aangenaam uit de bevraging, maar niemand zal eraan twijfelen dat het oordeel over Vorselaar dichter bij de waarheid zal liggen. Wanneer bijna elke inwoner een positief oordeel velt, kunnen we relatief zeker zijn dat het in Vorselaar aangenaam wonen is. Over Linkebeek zijn we daarentegen nog niet veel wijzer, misschien woont onze respondent in een goeie buurt, zijn de politici waarop hij heeft gestemd aan de macht of ligt eender welke subjectieve reden aan de basis van zijn positief oordeel. Misschien wijkt zijn mening af van de meerderheid. We weten het gewoonweg niet, want die is niet bevraagd.

De kern van het probleem zou hiermee duidelijk moeten zijn: de gemiddelde tevredenheidsscores zoals ze op bovenstaand kaartje zijn weergegeven kunnen moeilijk geïnterpreteerd worden zonder informatie over hoe betrouwbaar elke score is.

“Kleine gemeenten probleem”

Een probleem dat hieruit voortvloeit, is dat (in dit geval) gemeenten waar men slechts een kleine steekproef heeft genomen een veel grotere kans hebben om extreme uitkomsten te genereren. Hoe kleiner de steekproef, hoe groter de kans op extremen. Hoe dit meer bepaald in zijn werk kan gaan, kan je nalezen op mijn persoonlijke blog inclusief animatie.

Conclusie

Het kaartje van Het Nieuwsblad geeft te weinig informatie om de analyse ten gronde te kunnen voeren. Linkebeek, Vorselaar en Zutendaal halen inderdaad de hoogste scores, maar het zijn ook stuk voor stuk kleine gemeentes. Zonder extra informatie is het erg moeilijk om in te schatten of deze gemeentes ‘extreem’ scoren wegens bovenstaand steekproefprobleem, omdat we per toeval enkele enthousiaste inwoners te pakken hadden of omdat het daar echt zo fijn wonen is.

Het is des mensen om altijd en overal oorzakelijke verbanden te gaan zoeken/zien bij opmerkelijke waarnemingen. Zeker journalisten, opiniemakers, experten allerhande hebben deze neiging. En dat is een goeie zaak, want het is ook hun taak om dingen in perspectief te plaatsen. Maar het wordt problematisch wanneer men toevallige fluctuaties gaat verklaren.

Een meer formele en uitgebreide bespreking van bovenstaande ideeën kan in de paper ‘Gelman – All maps of parameter estimates are misleading‘ gevonden worden.

Auteur: Dries Benoit

Dries Benoit is professor bedrijfsstatistiek (business analytics) aan de faculteit Economie & Bedrijfskunde van de Universiteit Gent. Hij doceert de vakken ‘Bayesiaanse Statistiek’ en ‘Prijszetting en Omzetbeheer’. Zijn onderzoek situeert zich in het domein van de Bayesiaanse analyse met toepassingen binnen klantenbeheersystemen en prijszetting. Op zijn blog (taptoe.wordpress.com) geeft hij op een toegankelijke manier duiding bij actuele onderwerpen gelinkt aan statistiek of data-analyse.

 

Stalking! Enkel iets voor gestoorde mensen?

Waar denkt u in eerste instantie aan als u het begrip ‘stalking’ hoort? Heel waarschijnlijk aan een gestoord iemand die een ‘celebrity’ (zoals Brad Pitt of Madonna) of bekende Vlaming (zoals Koen Wauters) obsessioneel achtervolgt en lastig valt? Niet abnormaal, want dat is het plaatje dat doorgaans door de media onder de aandacht van het brede publiek is gebracht.

Onderzoek naar stalking brengt een ander verhaal

  1. Uit verschillende studies blijkt dat niet beroemdheden maar wel ex-partners de meest vatbare groep personen zijn voor het ervaren van ernstige vormen van stalking en ruimere vormen van ‘ongewenst intrusief gedrag’. Ongewenst intrusief gedrag verwijst naar een breed continuüm van gedragingen die als doel hebben een romantische relatie te (her)installeren en kunnen variëren van mild intrusief gedrag tot ernstig intrusief, beangstigend stalkingsgedrag.
  2. Het beeld dat stalkers criminelen of gestoorde mensen zijn blijkt niet volledig te kloppen. In die optiek hanteren een groeiend aantal onderzoekers een alternatief perspectief, namelijk vanuit de relatie en context, ter verklaring van ernstige vormen van stalking en ruimere vormen van ongewenst intrusief gedrag.

Een studie bij Vlaamse ex-partners

Gegeven het feit dat stalking het vaakst optreedt bij voormalige geliefden, werd recent bij een Vlaamse groep ex-partners onderzocht in welke mate intrusieve gedragingen nu bij hen voorkomen én of het optreden van deze gedragingen ook verklaard kan worden door karakteristieken van de vroegere partnerrelatie en de scheidingssituatie.

Tussen maart 2008 en maart 2009 werden in verschillende rechtbanken in Vlaanderen ex-partners gerekruteerd in het kader van het Interdisciplinair Project voor de Optimalisatie van Scheidingstrajecten (het zogenaamde ‘IPOS-onderzoek’). Dit project, dat een samenwerking betrof tussen de UGent en KULeuven, slaagde erin een representatieve steekproef van ongeveer 2000 gescheiden volwassenen samen te stellen. Zo’n 400 tal onder hen werden specifiek bevraagd met betrekking tot het stellen van een ruime set intrusieve gedragingen ten aanzien van hun ex-geliefde. Tevens werd er geïnformeerd naar enkele scheidingskenmerken (wie de scheiding initieerde en de mate waarin men de scheiding emotioneel kon verwerken) en enkele karakteristieken van de verbroken relatie (de gepercipieerde mate van conflict in de relatie, kwaliteit van alternatieven voor de relatie, tevredenheid met de relatie, investeringen in de relatie, en angstige hechting in de relatie voor de scheiding).

Intrusief gedrag in 37% van de gevallen

En substantiële groep ex-partners (37%) rapporteerde minstens 1 intrusieve gedraging te hebben gesteld tegenover zijn/haar ex-geliefde sinds de relatiebreuk. Het aantal gestelde gedragingen varieerde sterk (van 0 tot maar liefst 68 gedragingen), maar gemiddeld gezien werden deze gedragingen in relatief beperkte mate gesteld (gemiddeld 2 à 3 gedragingen). Tot slot, bleken (gelukkig maar!) meer milde gedragingen zoals de ex-partner in de gaten houden, de ex-partner controleren, en het overdreven uiten van zijn/haar liefde jegens de ex-partner populairder te zijn dan meer ernstige bedreigende en agressieve stalkingsgedragingen.

Wat verklaart hoezeer men de ex-partner achternazit?

De mate waarin men de ex-partner lastigviel, hing weldegelijk samen met de onderzochte scheidings- en relatiekarakteristieken.

  1. Meer conflictueuze relaties en een moeilijkere emotionele verwerking van de relatiebreuk leiden tot het stellen van meer intrusieve gedragingen na scheiding.
  2. Personen die geloofden minder alternatieven te hebben voor de relatie bleken meer intrusieve gedragingen te stellen indien ze ‘gedumpt’ waren door hun ex-partner of de relatiebreuk emotioneel moeilijk konden verkroppen.
  3. ‘Gedumpte’ ex-partners schenen harder te vechten voor hun relatie indien ze meer in de relatie investeerden, meer tevreden waren met de relatie en meer angstig gehecht waren in de voorbije relatie (d.w.z., schrik hadden om door de partner verlaten te worden). Mensen die minder relatiealternatieven percipieerden, meer tevreden waren met de relatie, er meer in investeerden en meer angstig gehecht waren, stelden daarentegen niet meer intrusief gedrag indien ze de scheiding zelf wilden. Hoezeer men dus ook betrokken was op de relatie, dit zorgde niet voor meer, maar eerder voor minder intrusies bij zij die zelf wensten te breken met de relatie.

Conclusie

Is stalking nu enkel iets voor gestoorde mensen? Klopt het stereotype beeld van de gestoorde stalker die beroemdheden lastig valt? Volgens ons niet. Stalking blijkt voornamelijk een zaak te zijn van ex-partners bij wie het stellen van ongewenste, intrusieve gedragingen een enigszins ‘normaal’ gegeven blijkt te zijn. Doorgaans vallen ex-partners elkaar in milde mate lastig, niettegenstaande dat de variatie waarmee dat gebeurt groot is. De gradatie waarmee ex-partners elkaar blijven lastig vallen, wordt bovendien niet alleen verklaard door ziekelijke persoonseigenschappen van de pleger maar ook door ‘normale’ scheidings- en relatiekenmerken.

Referenties

  • Cupach, W. R., & Spitzberg, B. H. (2004). The dark side of relationship pursuit. From attraction to obsession and stalking. Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum Associates.
  • De Smet, O., Loeys, T., & Buysse, A. (2012). Post-breakup unwanted pursuit: A refined analysis of the role of romantic relationship characteristics. Journal of Family Violence, 27, 437–452. doi:10.1007/s10896-012-9437-1

Auteur: Olivia De Smet

Olivia De Smet is sinds januari 2007 werkzaam als assistent aan de vakgroep Experimenteel-Klinische en Gezondheidspsychologie aan de Universiteit Gent. Ze maakt deel uit van het UGent FamilyLab en doet in het kader van haar doctoraatswerk onderzoek naar ongewenst intrusief gedrag bij ex-partners. Binnenkort (25 juni 2013) vindt de openbare verdediging van haar proefschrift plaats.

 

Interview met Elke Geraerts over virtuele therapie – deel 2

Na het eerste interview (lees dit hier na) over de bestaande toepassingen van virtuele therapie gaan we in dit deel dieper in op de relatie tussen therapeut en cliënt, alsook op de mogelijke gevaren van virtuele therapie.

Heel wat non-verbale communicatie valt weg bij virtuele therapie. Kan dit een negatieve impact hebben op de effectiviteit van virtuele therapie?

Wat we merken uit ons onderzoek met slachtoffers van kindermisbruik is dat deze deelnemers net méér zeggen in online therapie. Vaak ervaren therapeuten bij face-to-face contact een muur: cliënten zijn open tot een bepaald punt, maar verder kun je niet gaan. Bij online therapie is zo’n muur minder aanwezig.

Wat verandert er bij online therapie aan de band tussen therapeut en cliënt?

Online therapie is ontwikkeld om niet veel contact te vereisen met de therapeut (ook zo weinig mogelijk via skype). Het is de bedoeling dat de patiënt zelfstandig aan de slag gaat. De mate van zelfstandigheid lijkt dus een belangrijk verschil tussen virtuele en face-to-face therapie. Uiteraard zorgen wij er wel voor dat de cliënten in geval van nood ons 24/24u kunnen bereiken.

Kan virtuele therapie op zich staan, of moet het gekoppeld worden aan face-to-face therapie?

Op dit moment ken ik geen onderzoek dat gekeken heeft naar de combinatie van virtuele met face-to-face therapie. In ons onderzoek zien wij de deelnemers telkens 1 keer voor en 1 keer na de virtuele therapie. Toekomstig onderzoek dient uit te wijzen of er ook tussentijdse momenten van face-to-face contact nodig zijn.

Kan er een wildgroei ontstaan van online therapieën? Hoe kan dit worden gecontroleerd? Bestaat hier in Nederland al een kader voor?

In tegenstelling tot in België, wordt in Nederland psychologische hulp wel terugbetaald. Daarbij is er steeds een toetsing van de psychologische hulp door de zorgverzekeraar, en de wetenschappelijke basis van de therapie is daarbij een erg belangrijk criterium. Zo moeten de effecten op lange termijn bijvoorbeeld kunnen aangetoond worden. De kans dat een Nintendo ‘train your brain’ wordt terugbetaald is dus nihil, gezien je enkel beter wordt in het spel, en je bv. niet minder depressieve symptomen zal vertonen. De virtuele therapie die wij ontwikkelden om het werkgeheugen te trainen vertoont wel zo’n ‘transfer’ naar (lees: impact op) andere denkprocessen.

Hoe anoniem is online therapie? Worden de gegevens van cliënten voldoende beschermd?

De software die wij gebruiken voor ons onderzoek is enorm goed beveiligd. Meer nog, zelfs de onderzoekers krijgen enkel beperkte beschrijvende informatie over de herinneringen van slachtoffers te zien, en niet de herinneringen zelf. Wij krijgen dus bv. enkel gegevens te zien over het aantal woorden dat een deelnemers gebruikte bij de beschrijving van een herinnering.

Wat is uw visie op de toekomst van online therapie?

E-mental health en online therapie zullen wellicht een steeds belangrijkere rol gaan innemen. Er wordt veel wetenschappelijke vooruitgang gemaakt, en e-health zal steeds meer tot de standaardzorg gaan behoren. De lange wachtlijsten voor psychologische hulp kunnen zo ook drastisch verminderd worden.

Tenslotte, u doet als Vlaamse erg innovatief onderzoek in Nederland. Welke opportuniteiten ziet u in Vlaanderen voor onderzoek naar virtuele therapie?

In Vlaanderen gebeurt er al heel wat boeiend onderzoek in de klinische psychologie. In Leuven doet men onderzoek naar specifieke trainingen, bv. voor depressie en mindfulness. In Gent is men dan weer heel sterk in onderzoek naar werkgeheugen en bv. depressie. Wellicht zullen deze onderzoeksgroepen, voor zover zij dit nog niet doen, ook online toepassingen gaan ontwikkelen en testen. Het onderzoek naar virtuele therapie staat immers nog maar in haar kinderschoenen.

Misschien kan de virtuele therapie die onze onderzoeksgroep heeft ontwikkeld ook iets betekenen voor de therapeutische praktijk in Vlaanderen. Met deze virtuele tool beogen wij immers geen winstbejag. Totdat in Vlaanderen psychologische hulp wordt terugbetaald, kan virtuele therapie misschien een kosteloze, evidence-based therapievorm bieden aan cliënten die er nood aan hebben. Sowieso hoop ik dat face-to-face therapie in België op termijn zal worden terugbetaald. Mensen met psychische problemen zullen zo sneller naar de psycholoog stappen en minder snel op het verkeerde pad geraken. Psychologische hulp zoeken is in Vlaanderen nog steeds meer taboe dan in Nederland.

Over Elke Geraerts

Elke Geraerts is hoofddocente in de klinische psychologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, waar ze het clinical cognition lab runt. Haar onderzoek focust zich voornamelijk op de werking van het geheugen na traumatische ervaringen . Elke Geraerts is lid van de Jonge Akademie en ze nam deel aan het World Economic Forum in Davos. Onlangs nog werd ze uitgeroepen tot ‘Slimste vrouw van Nederland’.

 

Vooroordelen en racisme bij ouders en kinderen: De appel valt niet ver van de boom

Vooroordelen in al hun vormen lijken helaas aan een opmars bezig te zijn, zowel in West-Europa als daarbuiten. Verhalen over sexisme, gay-bashing, en aanslagen tegen mensen op basis van religieuze of etnische achtergrond halen meer dan geregeld de pers en wijzen erop dat er mogelijks een toenemend maatschappelijk probleem van onverdraagzaamheid is.

Hoe meer vooroordelen bij ouders, hoe meer vooroordelen bij kinderen

Om de vraag naar hoe vooroordelen zich ontwikkelen te beantwoorden hebben ontwikkelingspsychologen het verband onderzocht tussen vooroordelen bij ouders en vooroordelen bij hun kinderen. In een recente meta-analyse werd de stand van zaken van dit onderzoek opgemaakt. Tot nu toe werden over dit thema 131 studies uitgevoerd, goed voor gegevens over meer dan 45000 ouder-kind relaties. De meta-analyse brengt al deze resultaten samen, en bekijkt de effecten over de studies heen.

De conclusie van de studie was duidelijk. Er bestaat inderdaad een robuust verband tussen de vooroordelen van ouders en die van kinderen. Bovendien werd dit verband gevonden over diverse vormen van vooroordelen en verschillende manieren om vooroordelen te meten heen. Hoe meer vooroordelen bij ouders, hoe meer vooroordelen bij kinderen. De spreekwoordelijke appel lijkt dus inderdaad niet ver van de boom te vallen.

Onderzoek naar vooroordelen in Vlaanderen

Onderzoek in Vlaanderen (bijvoorbeeld Duriez, 2011; Duriez, Soenens, & Vansteenkiste, 2008; Duriez, Vansteenkiste, Soenens, & De Witte, 2007) suggereert dat ouders met een neiging tot vooroordelen bepaalde doelen meer centraal stellen in opvoeding: ze beklemtonen bijvoorbeeld vaker het belang van materialisme en financieel succes of het belang van conformisme en behoudsgezindheid. Naarmate deze doelen sterker in de opvoeding beklemtoond worden vertonen adolescenten ook een grotere neiging tot vooroordelen.

  • Wanneer materialisme beklemtoond wordt ontwikkelen adolescenten meer bepaald een ‘dog-eat-dog’ overtuiging waarbij zij het grootste deel van de koek willen en anderen als te bekampen en misprezen concurrenten zien.
  • Wanneer conformisme en conservatisme worden beklemtoond ontwikkelen adolescenten de overtuiging dat de wereld een gevaarlijke plek is waarin sommige mensen en groepen weigeren om zich conform de regels van de meerderheid te gedragen. Deze gevoelens van bedreiging kunnen zich dan manifesteren in vooroordelen.

Dit is een bevinding die tot nadenken stemt in een maatschappij waarin, als we de recente verkiezingsuitslagen mogen geloven, conservatisme aan een opmars lijkt bezig te zijn.

Referenties

  • Degner, J., & Dalege, J. (in press). The apple does not fall far from the tree, or does it? A meta-analysis of parent-child similarity in intergroup attitudes. Psychological Bulletin.
  • Duriez, B. (2011). Adolescent ethnic prejudice: Understanding the effects of parental extrinsic versus intrinsic goal promotion. Journal of Social Psychology, 151, 441-454.
  • Duriez, B., Soenens, B., & Vansteenkiste, M. (2008). The intergenerational transmission of authoritarianism: The mediating role of parental goal promotion. Journal of Research in Personality, 42, 622-642.
  • Duriez, B., Vansteenkiste, M., Soenens, B., & De Witte, H. (2007). The social costs of extrinsic relative to intrinsic goal pursuits: Their relation with social dominance and racial and ethnic prejudice. Journal of Personality, 75, 757-782.

Auteurs: Bart Soenens en Kristof Dhont

Bart Soenens is docent in de Vakgroep Ontwikkelings-, Sociale, en Persoonlijkheidspsychologie. Hij doceert inleidende vakken ontwikkelingspsychologie. Zijn onderzoek handelt voornamelijk over de ouder-kind relatie tijdens de adolescentie. Een centraal thema in zijn onderzoek is de rol van controlerend en autonomie-ondersteunend opvoeden in de persoonlijkheidsontwikkeling, motivatie, en aanpassing van kinderen en adolescenten. Hij doet ook onderzoek over identiteitsontwikkeling, hechting, vooroordelen, perfectionisme, en processen van intergenerationale transmissie.

Kristof Dhont is postdoctoraal onderzoeker bij het FWO en verbonden aan de vakgroep Ontwikkelings-, Persoonlijkheids- en Sociale Psychologie van de Universiteit Gent. Zijn onderzoek situeert zich in het domein van de sociale en politieke psychologie en focust op de situationele en dispositionele oorzaken van vooroordelen en racisme. Hij bestudeert onder andere de invloed van intergroepscontact en de maatschappelijke groepscontext, alsook de rol van sociaal-ideologische attitudes en cognitieve stijl.

 

Seksuele gezondheid in Vlaanderen: de cijfers

Wetenschappers van de UGent, KU Leuven en het UZGent hebben voor het eerst representatieve cijfers verzameld over seksuele gezondheid in Vlaanderen. Dit lijkt misschien niet zo bijzonder maar dat is het wel. Het is immers de eerste wetenschappelijk studie die bij een representatieve groep van de Vlaamse bevolking op een uitgebreide manier betrouwbare gegevens verzamelt over allerhande thema’s gerelateerd aan seksuele gezondheid. De ‘Sexpert-studie’ wil bovendien ook een beleid inspireren, gericht op seksuele gezondheid.

De studie

De Sexpert-studie is gebaseerd op een representatieve steekproef van 1832 Vlamingen met een leeftijd tussen 14 en 80 jaar. Op toevallige basis selecteerden we adressen die we via het Rijksregister verkregen. De respondenten werden thuis bezocht door een interviewer die een uitgebreide vragenlijst afnam. Om zoveel als mogelijk sociaal wenselijke antwoorden te vermijden, vulden de respondenten alle gevoelige gegevens zelf in op een laptop zonder tussenkomst van de interviewer. De Sexpert-studie omvatte behalve een klassieke vragenlijst, tevens ook het verzamelen van speekselstalen. Op basis van die speekselstalen kunnen we op termijn ook nagaan in welke mate hormoonwaarden (testosteron, cortisol en androsteendione) en hormoongevoeligheid samenhangen met seksuele gezondheid.

De seksuele gezondheid van de Vlaming: een overwegend positief verhaal

Praten over seks

De meeste respondenten ervaren hun gezinsklimaat als eerder open met betrekking tot seks en relaties. Jongeren praten meer over seks en relaties in hun gezin dan dat ze daar behoefte aan hebben. Dit gaat een beetje in tegen de idee dat er weinig in het gezin kan gepraat worden over seks en relaties. Binnen de groep ouder dan 26 jaar geeft wel ongeveer 40% aan dat ze in hun gezin van herkomst met niemand hierover konden praten.

Tevredenheid met seksleven

Vlamingen zijn gemiddeld tevreden over hun seksleven. Er is ook een aanzienlijke groep die wel eens seksgerelateerde problemen ervaart (met betrekking tot zwangerschap, seksuele disfuncties,…) maar toch tevreden is over het seksleven. Soa’s komen verder relatief weinig voor en ook tienerzwangerschappen zijn heel erg zeldzaam. Wilde verhalen die mensen daaromtrent oppikken in de media blijken dus zeker niet erg gangbaar te zijn. Vlamingen hebben gemiddeld één keer per week seks maar achter dit gemiddelde schuilt nog heel wat variatie. Zo heeft ongeveer één op vijf de voorbije zes maanden geen seks gehad, een even groot deel twee keer per week en nog eens één op vijf heeft drie keer of meer seks per week.

De eerste keer

De meeste respondenten hebben hun ‘eerste keer’ seks als positief ervaren. De huidige generatie jongvolwassenen start vroeger met seks, maar ze zijn er daarom niet minder klaar voor: de leeftijd waarop men de eerste keer geslachtsgemeenschap had, is gedaald. Bij 65-plussers was dat op 21-jarige leeftijd. Bij de jongvolwassenen (18-29 jaar) is dat gemiddeld op 17 jaar. Maar gemiddeld genomen duurt het traject van de eerste tongzoen tot aan de eerste keer geslachtsgemeenschap, even lang bij alle leeftijdsgroepen. Ook hier dus geen doembeeld over een losgeslagen generatie jongeren.

Knelpunten?

Toch zijn er ook een aantal knelpunten die uit het onderzoek naar voor komen en die de aandacht verdienen. Dit is in het bijzonder het geval wat betreft seksuele disfuncties en ervaringen met grensoverschrijdend gedrag.

Seksuele disfuncties

Vrouwen rapporteren meer seksuele disfuncties dan mannen: 8% van de mannen, 20% van de vrouwen. Mannen hebben daarbij vooral last van ‘te veel zin in seks’, ‘te snel klaarkomen’, of ‘het niet kunnen krijgen/aanhouden van een erectie’. Vrouwen hebben vooral last van ‘geen orgasme kunnen krijgen’, ‘te weinig zin in seks’, ‘niet vochtig worden of het onvoldoende vochtig blijven van de vagina’. Het is ook een jammerlijke zaak dat weinig mensen hulp zoeken voor seksuele problemen: slechts één op tien mannen en één op vijf vrouwen. Het taboe met betrekking tot seksuele problemen speelt hier ongetwijfeld een rol. Sexpert wil samen met belanghebbende organisaties verkennen in welke mate laagdrempelige initiatieven genomen kunnen worden.

Grensoverschrijdend gedrag

In de Sexpert-studie werden ervaringen met seksueel grensoverschrijdend gedrag (i.e. SGG) uitgebreid in kaart gebracht. Zowel de minder ernstige (bv. ongewenste seksuele aanrakingen) tot de meer ernstige vormen (poging tot verkrachting en verkrachting) namen we op in dit onderzoek. Ook op dit vlak zijn vrouwen meer kwetsbaar dan mannen. 22% van de vrouwen rapporteren vóór de leeftijd van 18 jaar ervaringen met SGG, bij mannen is dat 11%. Na de leeftijd van 18 jaar betreft het 14% van de vrouwen en 2% van de mannen. Ongeveer één op tien van de vrouwen meldt zowel voor als na de leeftijd van 18 jaar een ervaring met verkrachting of poging tot verkrachting. Hoewel deze cijfers vergelijkbaar zijn met de beschikbare gegevens in de ons omringende landen blijven deze cijfers erg onrustwekkend.

Seksuele gezondheid in Vlaanderen: Een blik op de toekomst…

De Sexpert-studie wordt afgesloten eind oktober 2013. Opdat de onderzoeksresultaten ook effectief een impact zouden hebben, gaat het Sexpert-team in het voorjaar van 2013 contact opnemen met heel wat stakeholders (bv. Sensoa) om een insteek te kunnen leveren voor een beleid dat zich richt op een betere seksuele gezondheid in Vlaanderen. Daarnaast zullen er ook nog resultaten bekend worden gemaakt van een studie naar de seksuele gezondheid van holebi’s en van personen van Turkse en Marokkaanse origine.

Auteur: Alexis Dewaele

Alexis Dewaele behaalde een master in de psychologie en een doctoraat in de sociologie. Gedurende acht jaar werkte hij voor het Steunpunt Gelijkekansenbeleid (Universiteit Antwerpen – Universiteit Hasselt) waar hij onderzoek deed naar de maatschappelijke context van seksuele minderheden in Vlaanderen. Momenteel werkt hij aan de faculteit psychologie van de Universiteit Gent waar hij coördinator is van een grootschalige studie naar seksuele gezondheid in Vlaanderen (Sexpert). Zijn meest centrale onderzoeksthema’s zijn (seksuele) identiteit, sociale netwerken, minderheidsstress, mentaal welbevinden en seksuele gezondheid.