Browse Tag: training

Je depressie de baas? Cognitieve training vermindert hervalrisico

Robuust herstellen van depressie is een belangrijke uitdaging. Recente bevindingen tonen aan dat cognitieve training een interessante strategie is om het risico op het heroptreden van een depressie te reduceren. Maar wat weten we juist over dergelijke vorm van training en waarom zou zoiets interessant kunnen zijn als je in het verleden een depressie hebt meegemaakt?

Kwetsbaarheid voor (heroptredende) depressie: De rol van verstoorde cognitieve processen
Bij ‘depressie’ denkt men typisch aan de aanwezigheid van een aanhoudende negatieve stemming en/of het verlies van interesse in zaken die eerder als positief ervaren werden. Een relatief onderbelicht – maar daarvoor niet minder belangrijk – aspect van depressie is dat dit vaak gepaard gaat met heel wat cognitieve moeilijkheden. Zo wijzen overzichtsartikelen op de aanwezigheid van significante verstoringen in executieve functies bij depressie, waaronder verstoorde aandacht- en werkgeheugenprocessen (1). Deze staan het nastreven van dagelijkse doelen en activiteiten in de weg. Dit uit zich mogelijks in ervaren moeilijkheden om de aandacht bij gesprekken of andere taken te houden. Je bent bijvoorbeeld niet langer in staat om een gesprek of tv-programma te volgen, of een boek te lezen. Je hoofd voelt daarbovenop ‘vol’ negatieve gedachten, waarbij je er niet in slaagt om je aandacht hiervan los te koppelen. Het spreekt voor zich dat dit alles in sterke mate bijdraagt tot een negatieve stemming.

Ondanks de beschikbaarheid van effectieve psychologische en medicamenteuze behandelingen voor depressie, blijven heel wat mensen na het opklaren van een depressieve episode kampen met gelijkaardige klachten (2). Bovendien vormen deze bij uitstek een bron van hinder in het dagelijkse leven (3). Cognitieve klachten staan namelijk het (her)opnemen van activiteiten op verschillende levensdomeinen in de weg (bijv. op de werkvloer), of maken deze bijzonder uitdagend. Daarnaast verhogen ze de kans op het vastlopen in gepieker. Zo vormen cognitieve klachten een belangrijke voorspeller voor het heroptreden van depressie (4). Daarbovenop nemen deze klachten vaak toe naarmate men meer depressieve episoden heeft meegemaakt (5), wat een toenemende kwetsbaarheid voor depressie inhoudt. Een belangrijke vraag is dus wat je zelf kunt ondernemen om bij (gedeeltelijk) herstel van een depressie die cognitieve kwetsbaarheid aan te pakken? Een recent ontwikkelde en uiterst beloftevolle optie is ‘mentale fitness’ (werkgeheugentraining).


Train je brein en voorkom herval in depressie
Recent onderzoek toont namelijk aan dat aandacht- en werkgeheugenprocessen getraind kunnen worden aan de hand van gerichte computertaken. Het herhaaldelijk uitvoeren van dergelijke taken heeft bijvoorbeeld een gunstig effect op cognitief functioneren, depressief gepieker en depressieve klachten (6). Een belangrijke vraag is echter of dergelijke training tevens de kans op het heroptreden van een depressie kan verkleinen?

Om deze vraag te beantwoorden, hebben we in een recente klinische studie (7) 92 individuen die in het verleden een depressie meegemaakt hebben, toegewezen tot twee weken werkgeheugentraining of een alternatieve minder intensieve trainingstaak (controlegroep). Vervolgens werd het functioneren van deze individuen over een periode van één jaar online gemonitord. Op het einde van dat jaar evalueerden we of er tijdens die periode een nieuwe depressieve episode was opgetreden. Individuen die de werkgeheugentraining uitvoerden, vertoonden één jaar na de training gemiddeld een hoger niveau van cognitief functioneren (zoals gemeten a.d.h.v. een cognitieve taak) dan individuen uit de controlegroep. Daarbovenop was de kans op het optreden van een depressieve episode doorheen dat jaar significant lager. Zo observeerden we slechts 25.58% herval na voltooiing van de werkgeheugentraining, terwijl 47.50% van de individuen die tot de controlegroep behoorden een nieuwe depressieve episode meemaakten. De effectgrootte van deze interventie was bovendien gelijkaardig aan deze van andere gangbare preventieve interventies (waaronder voortgezet gebruik van antidepressiva).

Bovenstaande bevindingen wijzen op het potentieel van werkgeheugentraining als preventieve interventie voor depressie (6-7), waarbij dit type interventie omwille van de lage onderhoudskost en grote inzetbaarheid, mede door de online toegankelijkheid, relatief eenvoudig ingeschakeld zou kunnen worden binnen het bestaande behandelaanbod. Tegelijkertijd dienen verschillende vragen nog beantwoord te worden vooraleer werkgeheugentraining geïmplementeerd kan worden in de klinische praktijk. Hiertoe zijn we steeds op zoek naar kandidaten die in het verleden een depressie hebben meegemaakt en graag de werkgeheugentraining zouden uitvoeren.


Voor meer informatie omtrent lopende studies, kan je contact opnemen via volgend adres: cogtraining2@UGent.be. Zo kan jij binnenkort mogelijks ook gebruik maken van de werkgeheugentraining en help je meteen ook de wetenschap vooruit zodat we samen kunnen komen tot een betere preventie van depressie!


Auteur
Kristof Hoorelbeke werkt als docent aan de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen van UGent en is daarnaast tevens klinisch werkzaam als gedragstherapeut.

Contactgegevens
Prof. dr. Kristof Hoorelbeke
Vakgroep Experimenteel-Klinische en Gezondheidspsychologie
Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, UGent
Henri-Dunantlaan 2, 9000 Gent
Kristof.Hoorelbeke@UGent.be

Ben jij geïnteresseerd in eventuele deelname aan lopend onderzoek? Aarzel niet en contacteer ons vrijblijvend voor meer informatie via: cogtraining2@UGent.be


Referenties

  1. Rock, P.L., Roiser, J.P., Riedel, W.J. & Blackwell, A.D. (2014). Cognitive impairment in depression: A systematic review and meta-analysis. Psychological Medicine, 44, 2029-2040. doi: 10.1017/S0033291713002535
  2. Semkovska, M., Quinlivan, L., O’Grady, T., Johnson, R., Collins, A., O’Connor, J., Knittle, H., Ahern, E., & Gload, T. (2019). Cognitive function following a major depressive episode: A systematic review and meta-analysis. The Lancet Psychiatry, 6, 851-861. doi: 10.1016/S2215-0366(19)30291-3
  3. Knight, M.J., Air, T., & Baune, B.T. (2018). The role of cognitive impairment in psychosocial functioning in remitted depression. Journal of Affective Disorders, 235, 129-134. doi: 10.1016/j.jad.2018.04.051
  4. Demeyer, I., De Lissnyder, E., Koster, E. H. W., & De Raedt, R. (2012). Rumination mediates the relationship between impaired cognitive control for emotional information and depressive symptoms: A prospective study in remitted depressed adults. Behaviour Research and Therapy, 50, 292-297. doi: 10.1016/j.brat.2012.02.012
  5. Vanderhasselt, M-A., & De Raedt, R. (2009). Impairments in cognitive control persist during remission from depression and are related to the number of past episodes: An event related potentials study. Biological Psychology, 81, 169-176. doi: 10.1016/j.biopsycho.2009.03.009
  6. Hoorelbeke, K., & Koster, E. H. (2017). Internet-delivered cognitive control training as a preventive intervention for remitted depressed patients: Evidence from a double-blind randomized controlled trial study. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 85, 135-146. doi: 10.1037/ccp0000128
  7. Hoorelbeke, K., Van den Bergh, N., De Raedt, R., Wichers, M., & Koster, E. H. W. (2021). Preventing recurrence of depression: Long-term effects of a randomized controlled trial on cognitive control training for remitted depressed patients. Clinical Psychological Science, 9, 615-633. doi: 10.1177/2167702620979775
 

De psychologie bij het nemen van een penalty

In een voetbalmatch is een penalty de ultieme kans om een goal te scoren. Eender welke speler van het team mag vanaf 11 meter zijn kans wagen en hoeft enkel de keeper te passeren. Diezelfde speler heeft al van veel moeilijker posities kunnen scoren en zo’n penalty kan dus geen al te grote uitdaging zijn… in theorie. In de praktijk zien we dat een penalty scoren toch geen vanzelfsprekendheid is, zelfs al ben je regerend landskampioen. Supporters hebben hier vaak weinig begrip voor. Wetenschappers hebben een verklaring gezocht voor dit fenomeen.

Psychologie

Zij stelden vast dat er een aantal factoren meespelen bij het nemen van een penalty: geluk (bijvoorbeeld de keeper die naar de verkeerde hoek duikt), conditie (bijvoorbeeld hoe goed de geleverde inspanningen verteerd zijn door de speler), vaardigheden en ervaring (bijvoorbeeld een goeie traptechniek hebben) en de psychologische factoren (bijvoorbeeld stressbestendig zijn). Het zal je misschien niet verbazen dat de psychologische factoren de grootste invloed hebben.

Wanneer we kijken naar alle penalties die genomen zijn in de wereldbeker, de Europese kampioenschappen en de Copa America tussen 1976 en 2004, zien we duidelijk dat er meer penalties gemist worden naar het einde van het kampioenschap toe dan in het begin, wanneer er meer op het spel staat. Ook in het algemeen legt een wereldkampioenschap meer druk op de spelers dan in hun nationale competitie: gemiddeld 71% van de penalties wordt gescoord tegenover 85%. Waarom speelt de stress nu zo’n grote rol?

Stress

Het is niet zo dat een mens bij definitie slecht presteert onder druk. In tegendeel, er is een stabiele relatie gevonden tussen prestatie (zowel fysiek als mentaal) en arousal die de vorm van een omgekeerde U aanneemt: bij een ‘gemiddelde arousal’ wordt onze prestatie zelfs naar een hoger niveau getilt. Arousal kan geïnterpreteerd worden als de energie die je krijgt door bijvoorbeeld een deadline. Je kan een bepaald niveau van stress omzetten in positieve energie die een boost geeft aan je prestatie. Wanneer de druk en de arousal te groot worden, klappen we dicht, gaan we vermijdingsgedrag vertonen of geven we op. Het spreekt voor zich dat de prestatie daaronder zal lijden. Onderstaande figuur illustreert dit fenomeen.

Waarom tast een teveel aan stress waarschijnlijk onze prestatie aan? Enerzijds weten we dat spanning een effect heeft op lichaam en geest. We kunnen ons niet zo goed concentreren als we zouden willen en stress kan verlammend werken. Dit zijn twee zaken die voor een penaltynemer fataal zijn. Anderzijds zorgt stress ervoor dat we ons oncomfortabel voelen in een situatie en dat we die liefst zo snel mogelijk willen beëindigen. Op WK’s, EK’s en Champions Leagues van de voorbije jaren zagen we dat hoe sneller een speler naar de bal toeloopt na het fluitsignaal van de scheidsrechter, hoe groter zijn kans op falen was. Spelers die in minder dan 200 miliseconden reageerden, scoorden slechts in 57% van de gevallen. Bij spelers die meer dan 1 seconde de tijd namen, raakt de bal in 80% van de gevallen de netten. Naast de hoger omschreven effecten van stress, heeft het hier dus nog een bijkomende invloed: hoe belangrijker de penalty, hoe meer spanning op de schouders van de speler rust, hoe groter zijn onbehaaglijk gevoel zal zijn en hoe groter dus ook de impuls om de penalty zo snel mogelijk te zetten om er vanaf te zijn.

Je aandacht richten op wat je wil bereiken

Dus, louter wat meer tijd nemen is het geheim voor een goeie penalty? Niet echt. Het is niet puur het verstrijken van tijd dat het positieve effect lijkt te hebben. We zien namelijk ook dat het nadelig is wanneer de scheidsrechter de reden is voor uitstel van het trappen en niet de speler – zelfs als de totale vertreken tijd even lang is. Het causale verband ligt vermoedelijk andersom: meer tijd zorgt niet voor een betere penalty, een betere penalty zetten vereist waarschijnlijk iets meer tijd.

Onderzoekers vonden dat er meer kans is op een penaltygoal als de speler even bewust focust op de plaats in de goal waar hij de bal wil schieten. Logisch, zegt u? In tegendeel: in de praktijk kijken spelers naar de bal of, vaker, naar de keeper. Dit zorgt ervoor dat je je acties ook onbewust naar de keeper zal richten, en niet naar de vrije ruimte in de goal. Daarom geeft men bijvoorbeeld bij slip- en rijvaardigheidscursussen ook de raad altijd te fixeren op het punt waar je auto moet belanden, en niet op de boom of het ongeval voor je. Eenvoudig gezegd registreren hersenen geen negatieve informatie, “Niet tegen de boom rijden!”, “Het ongeval ontwijken!”, “Naast de keeper schieten!” wordt motorisch vertaald naar “Boom!” “Ongeval!” en “Keeper!”. Deze reflex is des te aanwezig in een stresserende situatie. Er zijn natuurlijk spelers die dermate stressbestendig zijn dat ze boven deze automatismen staan. Eden Hazard kijkt quasi altijd naar de keeper om de bal vervolgens in de andere hoek te plaatsen, zelfs bij een beslissende penalty in de 95ste minuut zoals dit weekend. Voor de mindere goden onder ons kan het fixatietruckje een goeie houvast zijn om de stress niet de bovenhand te laten nemen.

Het lijkt de speler voorts een gevoel van controle te geven wanneer hij zich voorstelt waar hij de bal zal plaatsen en daar zijn aandacht naartoe laat gaan. De bal er ook effectief trappen voelt minder aan als een uitdaging, in zijn hoofd is de goal al zo goed als gemaakt.

Conclusie

Hoewel penalties tot op bepaalde hoogte een loterij zijn, is erop trainen geen verloren moeite. Het simpele fixatietrukje kan al een impact hebben op de kansen van een speler die een penalty neemt. Ook durven trainers al eens het argument gebruiken dat de stress in de match niet kan nagebootst worden op training. Je kan daarom overwegen op penalties te trainen voor een zo groot mogelijk publiek of om de resultaten van penalty shoot-outs op training achteraf te communiceren.

Referenties

  • Jordet, G., Hartman, E., Visscher, C. & Lemmink, K.A.P.M. (2007). Kicks from the penalty maker in soccer: the role of stress, skill and fatiguefor kick outcomes. Journal of Sport Sciences, 25, 121-129.
  • Wood, G., & Wilson, M. R. (2012). Quiet-Eye training, perceived control and performing under pressure. Psychology of Sport and Exercise.
  • Hartman, J., G. & Sigmunstad, E. (2009). Temporal links to performing under pressure in international socces penalty shootouts. Psychology of Sport and Exercise.

Auteur: Karen De Visch

Karen De Visch is bedrijfspsychologe en werkt als researcher in ondernemerschap aan de Vlerick Business School. Op twitter vind je haar als @DeVisKar en ze is ook de drijvende kracht achter de @GAPugent tweets.

 

Work it out! Feiten en fictie over werkgeheugentraining

Het werkgeheugen is de regiekamer van het menselijk geheugen die ervoor zorgt dat ons denken en handelen gecontroleerd en doelgericht verloopt. Het is de zetel van onze intellectuele vaardigheden en de vijand van het ouder worden. Problemen op niveau van het werkgeheugen zijn de oorzaak van talloze stoornissen zoals dyscalculie, ADHD of depressie. Werkgeheugentraining heeft dus een enorm potentieel om academische prestaties te stimuleren, geheugenverlies te compenseren en pathologieën te behandelen. Geen wonder dus dat het aantal wetenschappelijke studies naar werkgeheugentraining in de laatste 5 jaar is geëxplodeerd en dat commerciële toepassingen zoals ‘Cogmed Werkgeheugen Training’ het grote publiek bereiken.

Werkgeheugentraining: geen reden tot euforie

De potentiële impact van werkgeheugentraining op ons leven is zo groot dat de wijde belangstelling voor het concept en het succes van de toepassingen zeer begrijpelijk zijn. De onderzoeksresultaten, die uitgebreid worden samengevat in o.a. Shipstead, Redick, & Engle (2012), geven ons tot op heden echter weinig reden tot euforie. Om de effecten van geheugen training te begrijpen, moeten we het onderscheid maken tussen 3 niveaus van werkgeheugentraining: taakspecifieke training, dichte transfer training en verre transfer training. Om dit onderscheid goed te vatten nemen we u even mee naar de fitness zaal.

Work it out!

De hersenen zijn uiteraard geen spier maar om de effecten van werkgeheugentraining te meten is het wel handig om zich de vraag te stellen of het werkgeheugen trainbaar is, naar analogie met de spier. In de fitness zaal kan iemand biceps trainen op een aangepast toestel en door toename van het handelbare gewicht kan vastgesteld worden dat de persoon op dit toestel vooruitgang maakt: dit is in werkgeheugen termen taakspecifieke training. Zal dezelfde persoon dankzij de biceps training ook voordelen ondervinden op een toestel voor borstspieren, alhoewel dit toestel niet identiek dezelfde spiergroep traint? Dit is de vraag naar dichte transfer training in werkgeheugen-termen. Dezelfde persoon kan vooruitgang boeken op verschillende toestellen, maar zal deze training ook zijn vruchten afwerpen op een sportactiviteit zoals fietsen? Dit is in werkgeheugen-termen de vraag naar verre transfer training. Alhoewel niemand zal betwisten dat verschillende spiergroepen betrokken zijn bij het fietsen, zullen weinig mensen beweren dat een goede fietser in de fitness zaal wordt gevormd. In welke mate kan men deze realiteit extrapoleren naar werkgeheugentraining?

De data

Wat taakspecifieke werkgeheugentraining betreft zijn de resultaten éénduidig: een persoon die traint op een werkgeheugentaak (vb. span taak: reeksen letters onthouden) zal onder normale omstandigheden beter worden in die taak. Dus taakspecifieke werkgeheugentraining werkt. Zal diezelfde persoon ook beter worden in andere werkgeheugentaken? Wel, het hangt ervan af hoe gelijkend de taken zijn. Transfer van training naar een vrij gelijkende werkgeheugentaak (vb. reeksen van cijfers onthouden) zal positief zijn, terwijl transfer naar een verschillende werkgeheugentaak (vb. Stroop taak: zo snel mogelijk de inktkleur benoemen van kleurwoorden, zoals het woord groen in rode inkt) negatief zal zijn. Dus dichte transfer training van het werkgeheugen werkt gedeeltelijk. Zal diezelfde persoon na langdurige training op deze taken nu ook beter scoren op een intelligentie test, zal hij met stijgende leeftijd minder vlug vergeetachtig worden of zal hij minder vatbaar worden voor depressie? Daar is het antwoord op dit moment jammer genoeg negatief.

Er zijn toch studies die…

Er zou geen controverse bestaan in de literatuur mochten er niet enkele studies bestaan die toch beweren evidentie te hebben voor verre transfer effecten van werkgeheugentraining. Sommige van die studies rapporteren een positieve invloed van werkgeheugentraining op algemene intelligentie (verre transfer), maar dit echter terwijl de prestatie op werkgeheugentaken (dichte transfer) niet blijkt te veranderen. Dit lijkt te suggereren dat mensen beter worden op de intelligentie test (i.e. test-hertest effecten) maar zonder dat het werkgeheugen verantwoordelijk is voor deze verbetering. Andere studies maken systematisch gebruik van passieve controle groepen, dit zijn deelnemers die de werkgeheugentraining niet ondergaan maar die ook op geen enkele manier betrokken zijn in de onderzoeksprocedure. Nochtans weten we sinds 1953 dat mensen beter gaan presteren eenvoudigweg wanneer ze weten dat ze deelnemen aan een onderzoek (i.e. het Hawthorne effect). Zonder gebruik te maken van actieve controlegroepen die een ‘valse’ werkgeheugentraining ondergaan (naar analogie met placebo) kan men dus het Hawthorne effect niet uitsluiten en zijn bovengenoemde conclusies op zijn zachts gezegd voorbarig.

Conclusie

Kan men het werkgeheugen trainen? Wanneer mensen het werkgeheugen trainen, verbetert in de eerste plaats hun prestatie op de batterij van taken die gebruikt worden om het werkgeheugen te trainen. Maar tot op heden is er nog geen evidentie die aantoont dat het werkgeheugen in het algemeen daar een positieve invloed van ondervindt, laat staan dat deze trainingseffecten zouden transfereren naar de dagelijkse cognitieve, emotionele en sociale activiteiten die door ons werkgeheugen worden ondersteund. Toekomstig onderzoek zal moeten uitmaken of dit louter een kwestie is van het ontwikkelen van meer geschikte trainingsprocedures of dit eerder een gevolg is van het feit dat het werkgeheugen mogelijks beperkt trainbaar is. In afwachting mag u gerust uw werkgeheugen trainen – baat het niet, het schaadt niet – maar maak u voorlopig geen illusies over de uitkomsten.

Referentie

  • Shipstead, Z., Redick, T.S., & Engle, R.W. (2012). Is working memory training effective? Psychological Bulletin, 138(4), 628-654.

Auteur: Arnaud Szmalec

Arnaud Szmalec is professor in de psychologie aan de Université Catholique de Louvain. Zijn onderzoeksinteresses gaan uit naar taalontwikkeling, taalstoornissen, tweetaligheid, en het geheugen.