Wat onze ogen horen en onze oren zien

Ooit vroeg een collega, nadat hij het licht in het auditorium had gedimd, aan zijn studenten: “Kunt u mij nog steeds horen?” Het schampere gelach van de toehoorders niettegenstaande, had mijn collega echter wel een punt, zo blijkt uit recent onderzoek op het gebied van de meervoudige zintuiglijke waarneming. Hoewel we traditioneel altijd leren dat we onze ogen gebruiken voor het zien en onze oren om te horen, wordt het langzaam maar zeker steeds duidelijker dat onze individuele zintuigen niet op zichzelf staan, maar dat er een veelvoud van interacties tussen op kunnen treden. In sommige gevallen kunnen deze zelfs tot opvallende illusies leiden.

Buikspreken

De meeste bekende van deze illusies is ongetwijfeld die van de buikspreker. Wanneer je ziet dat de pop van de buikspreker zijn of haar lippen beweegt dan hoor je ook daadwerkelijk de pop spreken en niet de buikspreker. Omdat beeld en geluid een vergelijkbaar patroon bevatten verplaatsen we het geluid als het ware naar de mond van de pop. Hoewel we de buiksprekersillusie feitelijk uit het theater kennen, zien we het effect van deze illusie ook in meer subtiele vormen terugkomen in ons dagelijks leven. Wanneer we bijvoorbeeld een film bekijken dan ervaren we meestal ook dat de stem van de acteur afkomstig is van de plek op het scherm waar we deze persoon zien. In werkelijkheid wordt het geluid echter gegenereerd door luidsprekers die zich niet op deze plek bevinden. De illusie is meestal zo sterk dat we ons niet eens bewust zijn van het feit dat de werkelijke geluidsbron zich ergens anders bevindt. De bewustwording vindt vaak pas plaats wanneer er iets mis is met één van de signalen, bijvoorbeeld wanneer het geluid flink uit de pas loopt met het beeld, zoals bijvoorbeeld het geval is bij een slecht nagesynchroniseerde film op de Duitse televisie.

Liplezen

Zelfs wanneer het beeld en geluid niet met elkaar overeenkomen kan het zijn dat we het niet eens opmerken dat de verschillende zintuigen ons conflicterende informatie verschaffen. Hoewel we liplezen vaak beschouwen als een techniek die door doven en slechthorenden worden gebruikt om spraak te kunnen verstaan blijkt uit onderzoek dat we eigenlijk allemaal profiteren van liplezen. Wanneer het lipbeeld overeenkomt met de spraakklank dan zal spraak over het algemeen beter verstaan worden dan wanneer het lipbeeld afwezig is. Een interessant fenomeen treedt echter op wanneer het lipbeeld en de spraakklanken niet met elkaar overeenkomen. Dit fenomeen werd in 1976 voor het eerst beschreven door de Britse onderzoekers Harry McGurk en John MacDonald. Het bestaat er uit dat wanneer we bijv. de klank “ba” gepresenteerd krijgen, maar we zien iemand een lipbeweging maken die overeenkomt met de klank “ga”we feitelijk een tussenvorm horen; namelijk “da”.

Botsende Ballen

Een nog extremer voorbeeld van hoe beeld en geluid elkaar kunnen beïnvloeden bestaat uit het zogenaamde bots/passeer experiment van Sekuler en collega’s. Deze onderzoekers lieten proefpersonen filmpjes bekijken van twee bollen die naar elkaar toe bewogen en elkaar kruisten. Vaak kunnen we dit beeld op twee mogelijke manieren interpreteren. Ofwel denken we dat de twee bollen door elkaar schuiven en vervolgens gewoon hun weg vervolgen ofwel denken we dat ze op elkaar botsen en vervolgens terugkaatsen. Nu blijkt dat een simpel geluidje, gepresenteerd op het moment dat de bollen elkaar raken, veel meer de indruk wekt dat de ballen botsen dan zonder het geluidje het geval is. Kortom, afhankelijk van het al dan niet horen van een geluid kunnen we exact dezelfde visuele scène op twee verschillende manieren interpreteren.

Aandacht

Hoewel de fenomenen op zich interessant genoeg zijn is het natuurlijk belangrijk de  onderliggende cognitieve mechanismen te kennen. Een groot deel van de vragen hierover is nog onbeantwoord en daarom is er veel onderzoek gaande. Wel is al gebleken dat we baat hebben bij zintuigen die elkaar aanvullen. We moeten dagelijks een enorme hoeveelheid zintuigelijke prikkels verwerken. Wanneer twee of meer zintuigen een prikkel van het zelfde object ontvangen dan kan dit ons helpen dit object beter te verwerken en zullen we daar automatisch meer aandacht aan schenken.

Inbeelding

Maar, het lijkt er op dat we zelf ook invloed kunnen uitoefenen op onze waarneming en de mate waarin we informatie van onze zintuigen combineren. Zelf heb ik dat onderzocht door proefpersonen verschillende combinaties van beeld en geluid aan te bieden en ze te vragen specifieke combinaties aandachtig waar te nemen en andere te negeren. EEG metingen lieten zien dat combinaties waar wel aandacht aan werd geschonken sterker aan elkaar gekoppeld werden dan  de combinaties die genegeerd werden. Het kan echter nog verder gaan. Recentelijk lieten de Zweedse onderzoekers Christopher Berger en Henrik Ehrson zien dat je de hierboven beschreven illusies ook kunt vinden wanneer proefpersonen zich bepaalde geluiden inbeelden. Zo herhaalden ze het bots/passeer experiment, maar in plaats van zelf een geluid aan te bieden vroegen ze hun proefpersonen het zich in te beelden. Ook nu vond er een toename plaats van het aantal botsingen wat werd gerapporteerd. Bij een versie van het buiksprekerseffect en bij het lipleesexperiment werd ook gevonden dat het inbeelden van een lipbeeld een invloed kan hebben op de waarneming van zowel de locatie als de klank van het geluid.

Conclusie

We kennen tegenwoordig een veelheid van manieren waarop beeld en geluid elkaar kunnen beïnvloedden. In de meeste gevallen zullen de zintuigen elkaar aanvullen en elkaars functie verbeteren. Afhankelijk van de aard van de interactie tussen de zintuigen kan echter onze interpretatie van een scène totaal veranderen. Kan geluid ons dus helpen om beter te zien? Meestal wel, maar het kan onze waarneming ook verstoren.

Referenties

  • Berger and Ehrsson, Mental Imagery Changes Multisensory Perception, Current Biology (2013), http://dx.doi.org/10.1016/j.cub.2013.06.012
  • Connor,S.(2000) Dumbstruck:A cultural history of Ventriloquism, Oxford UniversityPress
  • McGurk, H., & MacDonald, J. (1976). Hearing lips and seeing voices. Nature, 264(5588), 746-748.
  • Sekuler, R., Sekuler, A.B., and Lau, R. (1997). Sound alters visual motion perception. Nature 385, 308.
  • Talsma, D., Senkowski, D., Soto-Faraco, S., & Woldorff, M. G. (2010). The Multifaceted interplay between attention and multisensory integration. Trends in Cognitive Sciences, 14, 400-410.

Auteur

Durk Talsma is docent Geheugen & Cognitie bij de vakgroep experimentele psychologie. Hij is vooral geïnteresseerd in de wisselwerking tussen hogere cognitieve processen, zoals aandacht, inbeelding en geheugen op de perceptie. Met name de wisselwerking tussen de verschillende zintuigen (gehoor, gezicht, gevoel) staat hierbij centraal. Hij ontving zijn doctoraat in de psychofysiologie in 2001 van de Universiteit van Amsterdam en is met name gespecialiseerd in het gebruik van EEG en in iets mindere mate MRI gebaseerde meettechnieken.

 

Mensenkennis leest “Why people get sick. Exploring the mind-body connection”

Maagpijn vlak voor een sollicitatie klinkt velen allicht bekend in de oren, maar hoe kan de geest het lichaam nog beïnvloeden? Zo vat de achterflap aan van het grensverleggend boek Why people get sick? Exploring the mind-body connection (Leader & Corfield, 2008). Een exploratie van de relatie tussen wat plaatsvindt in ons lichaam en wat zich afspeelt in onze geest vormt aldus het hoofdthema van dit werk, dat tevens talrijk geïllustreerd is met gevalsstudies en wetenschappelijke bevindingen integreert die tot op heden verwaarloosd werden in de medische geschiedenis. In het licht van de groeiende desillusie in de conventionele geneeskunde, bleven volgende kernlijnen me bij:

Mens sana in corpore sano?

Wie terloops spreekt over zogenaamd ‘psychosomatische’ klachten doelt doorgaans op voorbijgaande kwalen die geen reden tot ernstige zorg inhouden. De impact van situationele angst of ‘stress’ op deze kwalen wordt bovendien gemakkelijk erkend. Wanneer het onderwerp echter omschakelt naar levensbedreigende aandoeningen, zoals hartziektes, reuma of astma, wordt de impact van de geest op het lichaam minder snel buiten discussie gesteld.

De auteurs doen de welwillende lezer evenwel stilstaan bij volgende vragen: stel dat twee mannen van dezelfde leeftijd een hartaanval krijgen, resulterend in gelijkaardige schade aan hun hart, hoe komt het dat de man die single en depressief is meer kans heeft om binnen het volgende jaar aan zijn hartaandoening te sterven dan de man die een gelukkig getrouwd leven leidt? Waarom is de reuma van de buurvrouw relatief stabiel als haar leven kalm is, terwijl het in volle ernst opflakkert als ze in conflict treedt met haar volwassen dochter? En hoe is het mogelijk dat astmalijders een beter long functioneren genieten nadat ze beginnen schrijven over frustrerende ervaringen in hun leven?

Bacteriën en genen

Dergelijke vragen rond de link tussen lichaam en geest maakten volgens de auteurs decennia lang het onderwerp uit van psychosomatische cursussen in opleidingen geneeskunde. Vanaf 1970 – wanneer het accent terug verschoof naar biomedische perspectieven en (psycho-)farmaca centraal kwamen te staan – konden studenten dergelijke handboeken echter nog enkel in tweedehands boekhandels aantreffen.

Ook de media spelen al jarenlang gretig in op deze biomedische visies. Reclameboodschappen en populaire artikels die de werkzaamheid van een specifiek medicijn op een unieke ziekteveroorzaker trachten aan te tonen, vullen dagelijks onze huiskamers. Daarbij wordt scherp gesteld op het zogenaamde infectiemodel, dat ziekte als volgt verklaart: één externe boosdoener – zoals een bacterie – komt met ons in  contact en maakt ons vervolgens ziek. Vandaar ook de ‘voor de hand liggende’ assumptie dat, gegeven één oorzaak, er ook één behandeling zal zijn.

In deze zienswijze kadert ook de huidige populaire nadruk op genetische factoren, als ware het unitaire factoren die elk op zich voor een volledige aandoening – van alcoholisme over hart- en vaatziektes tot seksuele oriëntatie – verantwoordelijk zouden zijn. Echter, ‘als wetenschappers aankondigen dat ze een “gen” ontdekt hebben voor een hartziekte of astma, bedoelen ze eigenlijk dat ze één uit een aantal genen geïdentificeerd hebben die, onder bepaalde omstandigheden, een individu meer of minder vatbaar kan maken voor de actie van een waaier aan omgevingsfactoren (…)’, aldus David Weatherall, directeur van het Instituut voor Moleculaire Geneeskunde van de Oxfordse universiteit (eigen vertaling en cursivering).

1 + 1 = altijd 2?

Bovendien, vervolgen de auteurs, zijn die omstandigheden en levensfactoren moeilijk te generaliseren over individuen. De vraag welke psychologische factoren aanleiding geven tot welke ziektes, is aldus niet gegrond. Eenzelfde fysiek symptoom (bijvoorbeeld astma) kan immers bij verschillende patiënten een waaier aan uiteenlopende oorzaken hebben, waarbij slechts weinig gemeenschappelijke gronden gevonden kunnen worden. Net zoals personen die allemaal ‘blootgesteld’ zijn aan factoren X, Y en Z niet noodzakelijk exact dezelfde symptomen of ziektes zullen ontwikkelen. Alles hangt af van de specifieke manier waarop een individuele patiënt een resem aan factoren beleeft, creëert en samen verknoopt.

Symptoom als communicatie

De particulariteit van de patiënt staat dus voorop. Voor het slagen van de behandeling is het aldus belangrijk deze particulariteit, de specifieke verlangens of zorgen die soms via fysieke symptomen uitgedrukt worden, in kaart te brengen. Een lichte nuance in de vraagstelling van de dokter/hulpverlener volstaat dikwijls om de weg daartoe te openen. Het gaat hierbij om het verschil tussen de standaard doktersvraag ‘Hoelang heb je de klachten al?’ en de openende vraagstelling ‘Wanneer zijn ze begonnen?’; en dus naar het verschil in antwoord tussen ‘Ik heb er al drie maanden last van’ versus ‘Het is  ongeveer begonnen rond de periode waarin mijn vrouw me drie maanden geleden verliet’.  

Stress als tussenschakel?

Wordt de invloed van psyche op soma dan gemedieerd door stress? De gemiddelde huisarts is immers geen psychotherapeut en kan er samen met de patiënt mogelijks van uitgaan dat dit een heel stresserende periode geweest moest zijn en de symptomen bijgevolg stress-gerelateerd kunnen zijn.

De zaken zijn echter zelden zo eenvoudig. Stress is een handig en alomtegenwoordig begrip, maar wat betekent het eigenlijk? “Je klachten wijzen op stress”, is jammer genoeg vaak een modern alibi om het verhaal van de patiënt niet verder te beluisteren. De rijkheid van dit verhaal wordt hierbij vervangen door een bedekkende term die gebruikt wordt om zowat alles te verklaren, van woede over verdriet en frustratie tot depressie. Terwijl het vertrek van een echtgenote een vreselijke slag kan zijn voor de ene man, kan het een welkome opluchting betekenen voor een ander. Enkel het persoonlijke verhaal  van de patiënt kan de ‘schakel’ vormen tussen lichaam en geest. Maar daarvoor moet men wel de patiënt aan het woord laten.

Conclusie

Het ‘natuurlijke’ verloop van ‘fysieke’ aandoeningen zoals beschreven in onpersoonlijke medische handboeken kan dus wel eens dringend aan vervanging toe zijn, waarbij het unieke verhaal van elke patiënt, dat lichaam en geest verknoopt, op de eerste rij staat.

Waarom komen deze bevindingen niet frequenter in de media? Laat ik antwoorden met een illustratie: de ontdekking van een medicijn – bedoeld om in te werken op de expressie van een specifiek biologisch proces of gen – dat het leven van borstkankerlijders met twee jaar zou kunnen verlengen, wordt meteen gebombardeerd tot eerste pagina nieuws. Aan het presenteren van psychotherapieën die tot hetzelfde resultaat zouden leiden, wordt echter zelfs geen kantlijn vuil gemaakt. Niemand wordt er immers rijk van; de meeste therapievormen kunnen zelfs niet gepatenteerd worden. De popgroep ABBA zong het reeds in 1976: ‘Money money money’.

Meer weten over de mind-body connection?

  • Volgend artikel biedt een interessante visie op “symbolische ziektes”, die het psyche-soma dualisme ten strengste uitdagen:
  • Broom, B.C., Booth, R.J., & Schubert, C. (2012). Symbolic diseases and “mindbody” co-emergence. A challenge for psychoneuroimmunology. Explore: The Journal of Science and Healing, 1, 16-25.

Auteurs

Darian Leader is psychoanalyticus, lid van het Center for Freudian Analysis and Research en van het College of Psychoanalysts en internationaal befaamd auteur van o.a. ‘Het nieuwe zwart’ en ‘Wat is waanzin?’;

David Corfield is onderzoeker aan het Departement van Biologische Cybernetica aan het Max Planck Institute en lesgever in de geschiedenis en filosofie van wetenschap aan Cambridge en Oxford.

Shana Cornelis is klinisch psychologe en doctoreert aan de vakgroep Psychoanalyse en Raadplegingspsychologie van de UGent. Vanuit een fascinatie voor de link tussen psychische en biologische processen onderzoekt ze hoe het lichaam in het spreken van patiënten verschijnt gedurende het verloop van een psychodynamische therapie, en hoe door het spreken hierover ook de lichamelijke klachten zelf evolueren. Ter illustratie van de uitkomst van deze therapieën maakt ze onder andere gebruik van schommelingen in specifieke hormonen (waaronder cortisol, een stresshormoon) die in het speeksel van de patiënten gemeten werden.

 

Bepaalt je persoonlijkheid je carrière of is het andersom?

 

Universitaire opleiding biedt brede mogelijkheden

‘Een universitaire opleiding blijkt vooral een brede opleiding, met veel mogelijkheden’, zegt onderzoeker Bart Wille, die doctoreerde over het onderwerp aan de universiteit van Gent. ‘We zagen filosofen terechtkomen bij banken, criminologen aan de top van telecombedrijven, of ingenieurs die ervoor kozen om leerkracht te worden. Rekruteerders denken steeds meer in termen van competenties, en minder van vooropleidingen. Vaak liggen die competenties – stressbestendig, klantgericht, resultaatgedreven – verankerd in iemands karakter. Een geschikte opleiding is slechts een eerste stap om die te ontplooien.’

In 1994 ondervroeg men aan de universiteit van Gent bijna duizend laatstejaars uit verschillende afstudeerrichtingen over hun persoonlijkheid. Een jaar later werd die oefening nog een keer overgedaan, en vijftien jaar later nog een laatste keer. Bedoeling was zicht te krijgen op het professionele traject dat iedere alumnus had afgelegd, en op de verandering in hun persoonlijkheid.

‘Eens fuifnummer, altijd fuifnummer’

Veel mensen zien een eerste job als een soort try-out. Dat klopt niet helemaal’, zegt Bart Wille. ‘Voor veel van onze respondenten was hun eerste job voorspellend voor hun latere carrière. Vijftien jaar later zijn ze wel verschillende keren van bedrijf veranderd, of is hun jobtitel anders, maar het initiële idee blijft dezelfde. Mensen kiezen ook voor het sociale of bijvoorbeeld het extraverte van de verkoop omdat dat nu eenmaal in hun karakter zit. Ze dragen dat mee in de rest van hun loopbaan.’

Andere conclusie uit het onderzoek: tussen hun 22ste en 38ste was de persoonlijkheid van de afgestudeerden weinig veranderd. ‘Mensen bleven over het algemeen wie ze zijn. Wie tijdens zijn studententijd als eerste op de tafels stond, was vijftien jaar later nog altijd een gangmaker op feestjes. Wie bekend stond om zijn ordelijke notities, was nog altijd die georganiseerde collega.’

Meer verdienen

Gemiddeld waren de alumni wel iets terughoudender, plichtsbewuster en minder zelfzuchtig geworden. ‘We noemen dat maturatie-effecten. Je wordt milder ten opzichte van anderen, minder competitief wanneer je volwassen wordt. Interessant om te zien was dat dit voor hoge managers veel minder het geval was. Wie in een competitieve omgeving werkte, bleef wel competitief.’ Uit een tweede studie bleek dat binnen die groep van hoogopgeleiden vooral je persoonlijkheid het verschil maakt in hoe succesvol je wordt.

Drie persoonlijkheidskenmerken bleken toekomstig loopbaansucces te beïnvloeden. ‘Extraverte alumni hadden vijftien jaar later meer kans op een hoge managementfunctie en vertelden dat ze meer verdienden dan hun introverte studiegenoten. Ook mensen met een aantal narcistische trekjes – ze horen zichzelf graag bezig, staan graag in het middelpunt van de belangstelling – hadden meer kans op een hogere functie.’ Maar liefst een derde van de inkomensverschillen bleek te verklaren door persoonlijkheidskenmerken. ‘Binnen de groep hoogopgeleiden maakt persoonlijkheid dus echt een verschil in hoe succesvol je wordt.’ Daarnaast waren ook consciëntieusheid (positief) en altruïsme (negatief) voorspellers voor het latere inkomen. ‘Loopbaansucces is natuurlijk ook maar hoe je het zelf invult’, zegt Bart Wille. ‘Een sterke professionele gedrevenheid zorgt dan misschien voor meer financieel succes, het vergroot ook de kans op een onevenwicht in de balans tussen werk en privé. Zo was er ook een alumnus die uiteindelijk zijn eigen loopbaan op een lager pitje zette voor de carrière van zijn vrouw.’

Referenties

  • Wille, B., De Fruyt, F., & De Clercq, B. (2013). Expanding and reconceptualizing aberrant personality at work: Validity of Five-Factor Model aberrant personality tendencies to predict career outcomes. Personnel Psychology, 66, 173-223.
  • Wille, B., De Fruyt, F., & Feys, M. (2013). Big Five traits and intrinsic success in the new career era: A 15 year longitudinal study on employability and work-family conflict. Applied Psychology: An International Review, 62, 124-156.
  • Wille, B., Beyers, W., De Fruyt, F. (2012). A transactional approach to person-environment fit: Reciprocal relations between personality development and career role growth across young to middle adulthood. Journal of Vocational Behavior, 81, 307-321.
  • Feys, M., Anseel, F., & Wille, B. (2011). Improving feedback reports: The role of procedural information and information specificity. Academy of Management Learning & Education, 10, 661-682.
  • Wille, B., De Fruyt, F., & Feys, M. (2010). Vocational interests and Big Five traits as predictors of job instability. Journal of Vocational Behavior, 76, 547-558.

Een eerdere versie van deze blogpost verscheen ook in Het Nieuwsblad van 29 juni onder de titel ‘Baas worden? Wees extravert en een tikje narcistisch, geschreven door Kaatje De Coninck.

 

Investeren in Rekrutering en Selectie: Waarom de kostprijs relatief is?

Creatieve rekruteringskanalen (e.g. een postkaart) kunnen effectiever zijn dan de klassieke rekruteringskanalen (e.g. een mail). Hoewel de kost van deze creatieve aanpak kan oplopen, berekende Saartje dat deze creatieve investering uiteindelijk veel meer oplevert. Maar hoe bereken je dit nu precies, vroegen veel van onze lezers zich af. In deze blogpost maakt Saartje ons wegwijs in het bereken van de ROI van rekruteringsactiviteiten op basis van de utiliteitsformule:

ΔU= rxy x SDy x ΔZx x T x N – ΔC

Laten we uitgaan van het voorbeeld uit de vorige blogpost waarbij een organisatie rekruteerde via enerzijds een postkaart en anderzijds een e-mail.

Uitkomst van de utiliteitsformule

Het doel van een utiliteitsformule is het uitdrukken van het verschil tussen twee rekruteringsactiviteiten of selectieprocedures in geld (ΔU). Eenvoudig zal u denken. We laten als organisatie 1000 postkaartjes drukken, via een niet nader te noemen website, en dat kost ons ongeveer 80 euro. Daarenboven komt nog eens 650 euro voor de postzegels. In totaal zal de postkaart ons dus ongeveer 730 euro kosten. Voor de e-mail daarentegen gebruiken we onze eigen databank van potentiële sollicitanten en sturen hen gratis de vacature door. De postkaart is dus duidelijk duurder dan de e-mail. Wel, dit is een goed begin, maar levert ons slecht het laatste element van de utiliteitsformule op. De ΔC of het verschil tussen de twee procedures uitgedrukt in euro’s.

Kwaliteit en aantal sollicitanten

Bij selectie wordt er steeds gewerkt met bepaalde criteria of tools die toelaten om de kwaliteit van sollicitanten op een objectieve manier te vergelijken. In ons voorbeeld werd de opleiding gebruikt (zie tabel voor enkele ander indicatoren). Nu willen we weten in welke mate deze indicator een voorspeller is van latere prestaties in de job (rxy). Onderzoek toonde aan dat deze waarde voor opleiding 0,10 bedraagt, uiteraard hoe hoger deze waarde hoe beter de selectie.

Indicator

Voorspellende kracht
Criteria
     Werkervaring

0,18

     Opleiding

0,10

Tools
     Gestructureerde interviews

0,51

     Assessment Center

0,37

     Referenties

0,26

Echter, dit laat ons nog niet toe om een vergelijking te maken tussen de twee media. Hiervoor berekenen we  het verschil in de gemiddelde gestandaardiseerde[1] waarde van opleiding in beide groepen (ΔZx):0,2912 = 0.8367 voor de postkaart – 0.5455 voor de e-mail. Met betrekking tot de prestaties willen we ook weten wat een goede kandidaat nu eigenlijk opbrengt voor een organisatie (SDy). Uit onderzoek blijkt dat deze meerwaarde ongeveer gelijk is aan 40% van het bruto jaarsalaris. De organisatie in ons voorbeeld was op zoek naar ingenieurs met ongeveer 10 jaar werkervaring. In een recente rondvraag blijkt dat deze doelgroep gemiddeld ongeveer 41.352 euro per jaar verdient; 40% hiervan is 16.540 euro. Ten slotte blijven er nog 2 indicatoren over: het aantal jaar dat iemand de functie zal uitoefenen (T) en het aantal nieuwe werknemers die de organisatie wil aannemen (N). Aangezien het hier gaat om één managementfunctie verwachten we dat de nieuwe werknemer ongeveer 5 jaar zijn/haar functie zal blijven uitoefenen.

Het resultaat

ΔU= 0,10 x 16.540 euro x 0,2912 x 5 x  1 -730 euro

Wanneer we alle indicatoren invullen in de formule zien we dat er een verschil is in utiliteit tussen de postkaart en de e-mail van 1.678,22 euro, in het voordeel van de postkaart. Een uitkomst die we op het eerste zicht niet hadden verwacht aangezien de kosten van de postkaart veel hoger zijn dan die van de e-mail. Dit positieve verschil wordt voornamelijk veroorzaakt door de betere kwaliteit van de kandidaten in de postkaart conditie. Echt interessant wordt het als we met deze procedure meerdere mensen zouden aanwerven. Bij 3 kandidaten creëren we al een meerwaarde van 6.494,67 euro. Hoe meer mensen we aanwerven, hoe meer profit! Indien de organisatie een andere indicator had gebruikt, met een hogere voorspellende waarde, dan was het resultaat waarschijnlijk nog beter geweest.

Aantal aanwervingen

Utiliteit

1

1.678,22 euro

2

4.086,45 euro

3

6.494,67 euro

4

8.902,90 euro

5

11.311,12 euro

Conclusie

Zo zie je maar dat een op het eerste zicht duur rekruteringsmedium een groter ROI oplevert dan een goedkoper medium. Om te bepalen of een rekruteringsprocedure of selectieproces efficiënt is moeten we zowel de kostprijs als indicatoren over de kwaliteit en het aantal sollicitanten in rekening brengen. Enkel op deze manier kunnen we een volledig en correct inzicht krijgen in de utiliteit van de volledige procedure.

Referenties

  • Boudreau, J. W. & Rynes, S. L. (1985). Role of recruitment in staffing utility analysis. Journal of Applied Psychology, 70, 354-366.
  • Carlson, K. D., Connerley, M. L., & Mecham, R. L. (2002). Recruitment evaluation: The case for assessing the quality of applicants attracted. Personnel Psychology, 55, 461-490.
  • Cromheecke, S., Van Hoye, G., & Lievens, F. (in press). Changing things up in recruitment: Effects of a “strange” recruitment medium on applicant pool quantity and quality. Journal of Occupational and Organizational Psychology.

Auteur: Saartje Cromheecke

Saartje Cromheecke is assistent en doctoraatstudent aan de vakgroep Personeelsbeleid, Arbeids-, en Organisatiepsychologie van de Universiteit Gent. Haar onderzoek focust op employer branding en hoe organisaties zich door middel van rekrutering kunnen differentiëren.


[1] Deze waarde kan berekend worden met een statistisch programma en laat ons toe om waarden met elkaar te vergelijken.

 

Is jouw pijn wel echt?

Pijn is een interpersoonlijke ervaring

Pijn is de voornaamste gezondheidsklacht waarvoor mensen medische hulp zoeken. Zowel acute als chronische pijn (i.e., wanneer de pijn langer aanhoudt dan 3 maanden) gaat niet enkel samen met de pijnsymptomen op zich, maar ook met aanzienlijke belemmeringen in het dagelijkse leven. Pijn is evenwel geen individuele ervaring: pijn wordt door het individu met pijn geuit door middel van (non-)verbaal pijngedrag, en dit gedrag wordt waargenomen door anderen die, op hun beurt, een inschatting van de pijn maken.

Inschatten van andermans pijn

De inschattingen die mensen maken van andermans pijn zijn van groot belang. We kunnen immers veronderstellen dat deze inschattingen aan de basis liggen van heel wat cruciale beslissingen met betrekking tot de behandeling van pijn, bv. de keuze van behandeling, het voorschrijven van medicatie, en het plaatsen van een patiënt op de wachtlijst. De afwezigheid van medische evidentie voor de pijn is een cruciale factor die een invloed heeft op de pijninschattingen die mensen maken van andermans pijn.

Pijn zonder medische evidentie of fysiek letsel

Heel wat patiënten kampen met pijn die momenteel niet of nog niet goed medisch begrepen is. Denk bij voorbeeld aan chronische lage rugpijn waarbij de pijn vaak geen signaal meer is voor onderliggende lichamelijke weefselschade. Een ander voorbeeld is fibromyalgie, een pijnstoornis waarvan de medische oorzaak tot op vandaag nog onvoldoende gekend is.

Onderzoek: pijninschattingen met/zonder medische evidentie voor pijn

Twee recente studies onderzochten de invloed van de afwezigheid van medische evidentie voor de pijn op de inschattingen die observatoren maakten van de pijn van patiënten. De observatoren waren hulpverleners en mensen uit de algemene populatie. In deze studies kregen de observatoren informatie omtrent de aanwezigheid (bijvoorbeeld: een geknelde zenuw of artrose) of de afwezigheid van medische evidentie voor de pijn. Deze informatie ging gepaard met een foto van een patiënt en werd gevolgd door een videofragment waarin de patiënt een bepaalde, mogelijks pijnlijke beweging uitvoerde. In deze videofragmenten werd niet enkel de gezichtsexpressie van pijn in beeld gebracht; het hele lichaam (en daarbij horende pijngedragingen) werd getoond.

De resultaten

Wanneer er geen medische evidentie voor de pijn van de patiënt was:

  • Schreven de mensen uit de algemene populatie, maar ook de hulpverleners, minder pijn toe aan de patiënten
  • Rapporteerden de mensen uit de algemene populatie, maar ook de hulpverleners, minder sympathie te voelen voor de patiënten
  • Rapporteerden de mensen uit de algemene populatie minder bereid te zijn de patiënt te helpen met dagelijkse activiteiten
  • Dachten de hulpverleners dat pijnmedicatie minder effectief zou zijn
  • Gaven de hulpverleners aan zich minder effectief te voelen in het helpen van de patiënten
  • Geloofden zowel mensen uit de algemene populatie als hulpverleners meer in het veinzen van de pijn in vergelijking met wanneer er wel medische evidentie voor de pijn was

Conclusie

Patiënten met pijn die (nog) niet medisch begrepen is, vormen een kwetsbare patiëntengroep. De onderzoeksresultaten doen vermoeden dat patiënten met “medisch onverklaarde” pijn kwetsbaar zijn voor stigmatiserende reacties van anderen, zoals bijvoorbeeld sociale uitsluiting.

Referenties

  • De Ruddere, L., Goubert, L., Vervoort, T., Prkachin, K., & Crombez, G. (2012). We discount the pain of others when pain has no medical explanation. Journal of Pain, 13, 1198-1205.
  • De Ruddere, L., Goubert, L., Stevens, M.A.L., Deveugele, M., Craig, K., & Crombez, G. (submitted). Health care professional reactions to patient pain: Impact of knowledge about medical evidence and psychosocial influences.
  • Hadjistavropoulos, T., Craig, K.D., Duck, S., Cano, A., Goubert, L., Jackson, P.L., … Fitzgerald, T.D. (2011). A biopsychosocial formulation of pain communication. Psychological Bulletin, 137, 910-939.

Auteur: Lies De Ruddere

Lies De Ruddere is als onderzoekster verbonden aan de Universiteit Gent, faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, vakgroep Experimenteel-Klinische en Gezondheidspsychologie. Haar onderzoek focust zich op de interpersoonlijke context van pijn, meer specifiek op de inschattingen die mensen maken van andermans pijn. Haar doctoraatsthesis (2013) toonde aan dat het voor mensen met pijn niet vanzelfsprekend is om geloofd te worden door anderen. De huidige onderzoeksfocus van Lies De Ruddere betreft de rol van sociale uitsluiting op het welbevinden van mensen met pijn waarvoor er (nog) geen medische verklaring is.

 

Work it out! Feiten en fictie over werkgeheugentraining

Het werkgeheugen is de regiekamer van het menselijk geheugen die ervoor zorgt dat ons denken en handelen gecontroleerd en doelgericht verloopt. Het is de zetel van onze intellectuele vaardigheden en de vijand van het ouder worden. Problemen op niveau van het werkgeheugen zijn de oorzaak van talloze stoornissen zoals dyscalculie, ADHD of depressie. Werkgeheugentraining heeft dus een enorm potentieel om academische prestaties te stimuleren, geheugenverlies te compenseren en pathologieën te behandelen. Geen wonder dus dat het aantal wetenschappelijke studies naar werkgeheugentraining in de laatste 5 jaar is geëxplodeerd en dat commerciële toepassingen zoals ‘Cogmed Werkgeheugen Training’ het grote publiek bereiken.

Werkgeheugentraining: geen reden tot euforie

De potentiële impact van werkgeheugentraining op ons leven is zo groot dat de wijde belangstelling voor het concept en het succes van de toepassingen zeer begrijpelijk zijn. De onderzoeksresultaten, die uitgebreid worden samengevat in o.a. Shipstead, Redick, & Engle (2012), geven ons tot op heden echter weinig reden tot euforie. Om de effecten van geheugen training te begrijpen, moeten we het onderscheid maken tussen 3 niveaus van werkgeheugentraining: taakspecifieke training, dichte transfer training en verre transfer training. Om dit onderscheid goed te vatten nemen we u even mee naar de fitness zaal.

Work it out!

De hersenen zijn uiteraard geen spier maar om de effecten van werkgeheugentraining te meten is het wel handig om zich de vraag te stellen of het werkgeheugen trainbaar is, naar analogie met de spier. In de fitness zaal kan iemand biceps trainen op een aangepast toestel en door toename van het handelbare gewicht kan vastgesteld worden dat de persoon op dit toestel vooruitgang maakt: dit is in werkgeheugen termen taakspecifieke training. Zal dezelfde persoon dankzij de biceps training ook voordelen ondervinden op een toestel voor borstspieren, alhoewel dit toestel niet identiek dezelfde spiergroep traint? Dit is de vraag naar dichte transfer training in werkgeheugen-termen. Dezelfde persoon kan vooruitgang boeken op verschillende toestellen, maar zal deze training ook zijn vruchten afwerpen op een sportactiviteit zoals fietsen? Dit is in werkgeheugen-termen de vraag naar verre transfer training. Alhoewel niemand zal betwisten dat verschillende spiergroepen betrokken zijn bij het fietsen, zullen weinig mensen beweren dat een goede fietser in de fitness zaal wordt gevormd. In welke mate kan men deze realiteit extrapoleren naar werkgeheugentraining?

De data

Wat taakspecifieke werkgeheugentraining betreft zijn de resultaten éénduidig: een persoon die traint op een werkgeheugentaak (vb. span taak: reeksen letters onthouden) zal onder normale omstandigheden beter worden in die taak. Dus taakspecifieke werkgeheugentraining werkt. Zal diezelfde persoon ook beter worden in andere werkgeheugentaken? Wel, het hangt ervan af hoe gelijkend de taken zijn. Transfer van training naar een vrij gelijkende werkgeheugentaak (vb. reeksen van cijfers onthouden) zal positief zijn, terwijl transfer naar een verschillende werkgeheugentaak (vb. Stroop taak: zo snel mogelijk de inktkleur benoemen van kleurwoorden, zoals het woord groen in rode inkt) negatief zal zijn. Dus dichte transfer training van het werkgeheugen werkt gedeeltelijk. Zal diezelfde persoon na langdurige training op deze taken nu ook beter scoren op een intelligentie test, zal hij met stijgende leeftijd minder vlug vergeetachtig worden of zal hij minder vatbaar worden voor depressie? Daar is het antwoord op dit moment jammer genoeg negatief.

Er zijn toch studies die…

Er zou geen controverse bestaan in de literatuur mochten er niet enkele studies bestaan die toch beweren evidentie te hebben voor verre transfer effecten van werkgeheugentraining. Sommige van die studies rapporteren een positieve invloed van werkgeheugentraining op algemene intelligentie (verre transfer), maar dit echter terwijl de prestatie op werkgeheugentaken (dichte transfer) niet blijkt te veranderen. Dit lijkt te suggereren dat mensen beter worden op de intelligentie test (i.e. test-hertest effecten) maar zonder dat het werkgeheugen verantwoordelijk is voor deze verbetering. Andere studies maken systematisch gebruik van passieve controle groepen, dit zijn deelnemers die de werkgeheugentraining niet ondergaan maar die ook op geen enkele manier betrokken zijn in de onderzoeksprocedure. Nochtans weten we sinds 1953 dat mensen beter gaan presteren eenvoudigweg wanneer ze weten dat ze deelnemen aan een onderzoek (i.e. het Hawthorne effect). Zonder gebruik te maken van actieve controlegroepen die een ‘valse’ werkgeheugentraining ondergaan (naar analogie met placebo) kan men dus het Hawthorne effect niet uitsluiten en zijn bovengenoemde conclusies op zijn zachts gezegd voorbarig.

Conclusie

Kan men het werkgeheugen trainen? Wanneer mensen het werkgeheugen trainen, verbetert in de eerste plaats hun prestatie op de batterij van taken die gebruikt worden om het werkgeheugen te trainen. Maar tot op heden is er nog geen evidentie die aantoont dat het werkgeheugen in het algemeen daar een positieve invloed van ondervindt, laat staan dat deze trainingseffecten zouden transfereren naar de dagelijkse cognitieve, emotionele en sociale activiteiten die door ons werkgeheugen worden ondersteund. Toekomstig onderzoek zal moeten uitmaken of dit louter een kwestie is van het ontwikkelen van meer geschikte trainingsprocedures of dit eerder een gevolg is van het feit dat het werkgeheugen mogelijks beperkt trainbaar is. In afwachting mag u gerust uw werkgeheugen trainen – baat het niet, het schaadt niet – maar maak u voorlopig geen illusies over de uitkomsten.

Referentie

  • Shipstead, Z., Redick, T.S., & Engle, R.W. (2012). Is working memory training effective? Psychological Bulletin, 138(4), 628-654.

Auteur: Arnaud Szmalec

Arnaud Szmalec is professor in de psychologie aan de Université Catholique de Louvain. Zijn onderzoeksinteresses gaan uit naar taalontwikkeling, taalstoornissen, tweetaligheid, en het geheugen.

 

Mensenkennis.be trekt 20.000e bezoeker

Mensenkennis.be, de wetenschapsblog rond psychologie die wordt gesteund door de Universiteit Gent, trok vandaag zijn 20.000e bezoeker. In januari 2013 werd de blog opgestart, en amper 5 maanden nadien is de blog al een groot succes te noemen.

De meest populaire blogposts

De meest populaire blogposts gaan over het nieuwe werken in bedrijven, over de kracht van sportpsychologie, en zelfs over het verschil tussen correlatie en causaliteit. De cartoons van huiscartoonist Maarten blijken ook altijd een schot in de roos. De blogpost die momenteel het meest populair is, is die van kersvers doctor Jordi Casteleyn over het presenteren met Prezi versus PowerPoint.

Het werk van meer dan 30 auteurs

In het begin moesten we onderzoekers echt nog proberen overtuigen om auteur te worden op Mensenkennis.be. Nu zien we dat ze spontaan met ideeën komen. In totaal staan er nu al meer dan 50 blogposts te lezen, geschreven door meer dan 30 auteurs.

Andere cijfers

Gemiddelde bekeek een bezoeker 1,94 pagina’s en bleef die gedurende 1min41 op Mensenkennis.be. Van ons totale bezoekersaantal keert 37.5% regelmatig terug. De Facebook-pagina van Mensenkennis.be heeft 212 likes. Op de Mensenkennis.be nieuwsbrief zijn er 68 mensen ingeschreven. Inschrijven kun je via de hoofdpagina van Mensenkennis.be (rechterkant van de pagina).

 

Stalking! Enkel iets voor gestoorde mensen?

Waar denkt u in eerste instantie aan als u het begrip ‘stalking’ hoort? Heel waarschijnlijk aan een gestoord iemand die een ‘celebrity’ (zoals Brad Pitt of Madonna) of bekende Vlaming (zoals Koen Wauters) obsessioneel achtervolgt en lastig valt? Niet abnormaal, want dat is het plaatje dat doorgaans door de media onder de aandacht van het brede publiek is gebracht.

Onderzoek naar stalking brengt een ander verhaal

  1. Uit verschillende studies blijkt dat niet beroemdheden maar wel ex-partners de meest vatbare groep personen zijn voor het ervaren van ernstige vormen van stalking en ruimere vormen van ‘ongewenst intrusief gedrag’. Ongewenst intrusief gedrag verwijst naar een breed continuüm van gedragingen die als doel hebben een romantische relatie te (her)installeren en kunnen variëren van mild intrusief gedrag tot ernstig intrusief, beangstigend stalkingsgedrag.
  2. Het beeld dat stalkers criminelen of gestoorde mensen zijn blijkt niet volledig te kloppen. In die optiek hanteren een groeiend aantal onderzoekers een alternatief perspectief, namelijk vanuit de relatie en context, ter verklaring van ernstige vormen van stalking en ruimere vormen van ongewenst intrusief gedrag.

Een studie bij Vlaamse ex-partners

Gegeven het feit dat stalking het vaakst optreedt bij voormalige geliefden, werd recent bij een Vlaamse groep ex-partners onderzocht in welke mate intrusieve gedragingen nu bij hen voorkomen én of het optreden van deze gedragingen ook verklaard kan worden door karakteristieken van de vroegere partnerrelatie en de scheidingssituatie.

Tussen maart 2008 en maart 2009 werden in verschillende rechtbanken in Vlaanderen ex-partners gerekruteerd in het kader van het Interdisciplinair Project voor de Optimalisatie van Scheidingstrajecten (het zogenaamde ‘IPOS-onderzoek’). Dit project, dat een samenwerking betrof tussen de UGent en KULeuven, slaagde erin een representatieve steekproef van ongeveer 2000 gescheiden volwassenen samen te stellen. Zo’n 400 tal onder hen werden specifiek bevraagd met betrekking tot het stellen van een ruime set intrusieve gedragingen ten aanzien van hun ex-geliefde. Tevens werd er geïnformeerd naar enkele scheidingskenmerken (wie de scheiding initieerde en de mate waarin men de scheiding emotioneel kon verwerken) en enkele karakteristieken van de verbroken relatie (de gepercipieerde mate van conflict in de relatie, kwaliteit van alternatieven voor de relatie, tevredenheid met de relatie, investeringen in de relatie, en angstige hechting in de relatie voor de scheiding).

Intrusief gedrag in 37% van de gevallen

En substantiële groep ex-partners (37%) rapporteerde minstens 1 intrusieve gedraging te hebben gesteld tegenover zijn/haar ex-geliefde sinds de relatiebreuk. Het aantal gestelde gedragingen varieerde sterk (van 0 tot maar liefst 68 gedragingen), maar gemiddeld gezien werden deze gedragingen in relatief beperkte mate gesteld (gemiddeld 2 à 3 gedragingen). Tot slot, bleken (gelukkig maar!) meer milde gedragingen zoals de ex-partner in de gaten houden, de ex-partner controleren, en het overdreven uiten van zijn/haar liefde jegens de ex-partner populairder te zijn dan meer ernstige bedreigende en agressieve stalkingsgedragingen.

Wat verklaart hoezeer men de ex-partner achternazit?

De mate waarin men de ex-partner lastigviel, hing weldegelijk samen met de onderzochte scheidings- en relatiekarakteristieken.

  1. Meer conflictueuze relaties en een moeilijkere emotionele verwerking van de relatiebreuk leiden tot het stellen van meer intrusieve gedragingen na scheiding.
  2. Personen die geloofden minder alternatieven te hebben voor de relatie bleken meer intrusieve gedragingen te stellen indien ze ‘gedumpt’ waren door hun ex-partner of de relatiebreuk emotioneel moeilijk konden verkroppen.
  3. ‘Gedumpte’ ex-partners schenen harder te vechten voor hun relatie indien ze meer in de relatie investeerden, meer tevreden waren met de relatie en meer angstig gehecht waren in de voorbije relatie (d.w.z., schrik hadden om door de partner verlaten te worden). Mensen die minder relatiealternatieven percipieerden, meer tevreden waren met de relatie, er meer in investeerden en meer angstig gehecht waren, stelden daarentegen niet meer intrusief gedrag indien ze de scheiding zelf wilden. Hoezeer men dus ook betrokken was op de relatie, dit zorgde niet voor meer, maar eerder voor minder intrusies bij zij die zelf wensten te breken met de relatie.

Conclusie

Is stalking nu enkel iets voor gestoorde mensen? Klopt het stereotype beeld van de gestoorde stalker die beroemdheden lastig valt? Volgens ons niet. Stalking blijkt voornamelijk een zaak te zijn van ex-partners bij wie het stellen van ongewenste, intrusieve gedragingen een enigszins ‘normaal’ gegeven blijkt te zijn. Doorgaans vallen ex-partners elkaar in milde mate lastig, niettegenstaande dat de variatie waarmee dat gebeurt groot is. De gradatie waarmee ex-partners elkaar blijven lastig vallen, wordt bovendien niet alleen verklaard door ziekelijke persoonseigenschappen van de pleger maar ook door ‘normale’ scheidings- en relatiekenmerken.

Referenties

  • Cupach, W. R., & Spitzberg, B. H. (2004). The dark side of relationship pursuit. From attraction to obsession and stalking. Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum Associates.
  • De Smet, O., Loeys, T., & Buysse, A. (2012). Post-breakup unwanted pursuit: A refined analysis of the role of romantic relationship characteristics. Journal of Family Violence, 27, 437–452. doi:10.1007/s10896-012-9437-1

Auteur: Olivia De Smet

Olivia De Smet is sinds januari 2007 werkzaam als assistent aan de vakgroep Experimenteel-Klinische en Gezondheidspsychologie aan de Universiteit Gent. Ze maakt deel uit van het UGent FamilyLab en doet in het kader van haar doctoraatswerk onderzoek naar ongewenst intrusief gedrag bij ex-partners. Binnenkort (25 juni 2013) vindt de openbare verdediging van haar proefschrift plaats.

 

Tien tips om zelf stress aan te pakken

Wereldwijd ervaren mensen meer en meer stress, ook in Vlaanderen. Op zich is stress hebben geen probleem: een zeker niveau van stress is onvermijdelijk en kan je zelfs helpen om optimaal te presteren. Langdurige, chronische stress die blijft aanslepen, kan echter wel kwaad. In zo’n situatie heb je een sterk verhoogde kans op verschillende fysieke aandoeningen, zoals hartklachten en beroertes, en ook op psychische problemen zoals depressieve klachten.

Draagkracht vs. draaglast

Word je dus langdurig met stress geconfronteerd, dan is het hoog tijd om daar wat aan te doen. Maar voor we stress aanpakken, is het natuurlijk belangrijk om te begrijpen wat het precies is. Wat is stress nu eigenlijk? Vaak wordt de vergelijking met een weegschaal gemaakt met aan de ene zijde draagkracht en aan de andere zijde draaglast. Er is sprake van stress wanneer de weegschaal uit balans is en draaglast en draagkracht niet meer in evenwicht zijn. De oplossing om stress aan te pakken, is dan ook tweeledig. We kunnen enerzijds de draaglast verlichten en anderzijds onze draagkracht verhogen.

Aan de slag

Hier zomaar mee aanvangen, ligt natuurlijk niet voor de hand. Het is dan ook weinig verwonderlijk dat initiatieven zoals cursussen stressbeheersing (psycho-educatie) populair zijn bij het brede publiek. In zo’n cursus volgen mensen in groep een aantal lessen om met hun stress om te leren gaan. Dit helpt om stapsgewijs inzicht te verwerven in het eigen stressniveau, de patronen die stress bij jou veroorzaken en de vaardigheden die je best bijspijkert om stress aan te pakken. Cursussen stressbeheersing blijken zeker op korte termijn effectief in het reduceren van stressklachten. Op lange termijn is er ook al positieve evidentie, al is die iets minder sterk.

In deze blogpost lijsten we tien technieken op uit een psycho-educatieve cursus die werd ontwikkeld door dr. Jim White. Deze technieken zijn vrij eenvoudig toepasbaar en kunnen je helpen in het omgaan met stress. Ze zullen natuurlijk niet miraculeus je stress doen verdwijnen en dienen zeker ook niet als alternatief voor professionele begeleiding of hulp. Niettemin zijn het technieken en gedachten die je mogelijk wel kunnen helpen om beter om te gaan met dagdagelijkse stress. Probeer ze dus gerust even uit en zie of ze voor jou werken.

Tien tips om stress aan te pakken

1. Pak problemen meteen aan

Krop je gevoelens niet op. Ze zullen zich alleen maar opstapelen tot je als het ware ontploft. Stellen er zich problemen, bijvoorbeeld op het werk, pak ze dan ook meteen aan.

2. Doe het rustig aan

Ga niet te gejaagd door het leven. Probeer rustiger te eten, wandelen, autorijden, … Als je vandaag niet gedaan krijgt wat je wou doen, is dat geen onoverkomelijk probleem. Morgen is er nog een dag.

3. Een ding tegelijk

Stel je iemand voor die aan het werk is terwijl hij krampachtig een telefoon tussen het schouderblad en het oor klemt, met de ene hand notities neemt en met de andere hand door papieren bladert. Tegelijkertijd probeert hij ook nog even snel te lunchen. Deze persoon is zich overduidelijk aan het overbelasten. De boodschap is dan ook simpel: probeert niet te veel ballen tegelijk in de lucht te jongleren.

4. Splits problemen op

Als je met een groot probleem wordt geconfronteerd en je weet niet hoe eraan te beginnen, probeer die op te splitsen in kleine, meer haalbare delen. Pak elk deel vervolgens een voor een aan.

5. Maak relaxatie een onderdeel van je leven

Voorzie elke dag wat tijd enkel voor jezelf. Maak een wandeling, telefoneer met een vriend of een vriendin, werk wat in de tuin, lees een boek, neem een bad, kijk een film of je favoriete serie, luister naar muziek…

6. Stel prioriteiten

Leef je een hectisch leven, dan is het belangrijk om te bepalen wat er eerst moet gebeuren en wat kan wachten. Zet je taken in een volgorde: nummer 1 moet eerst gebeuren, na de middag volgt nummer 2 … en nummer 10 kan wachten tot het einde van de week. Trek tijd uit om je lijst wel regelmatig bij te werken.

7. Doe het ergste eerst

Als je een takenlijst hebt, doe dan als eerste wat je het minst graag doet. Eens dat achter de rug is, zullen de andere taken beter haalbaar lijken. Stel je die taak echter uit, kan deze in je hoofd blijven spoken en na verloop van tijd veel erger lijken dan ze eigenlijk is. Hou dit dan ook in je achterhoofd als je prioriteiten stelt.

8. Andermans schoenen

Als je een probleem hebt, probeer je dan in te beelden hoe je zelf zou reageren, moest een vriend(in) naar jou komen met dit probleem. Welk advies zou je geven? Kan dat advies jou ook helpen?

9. Wees geen superman of –vrouw

Probeer je altijd alles te doen? Kan je elk probleem aan? Ben je altijd de beste? Waarom? Je huis en je job zullen er nog altijd zijn, ook als jij er niet meer bent. (H)erken je sterktepunten en leer leven met je fouten. Probeer zeker niet perfect te zijn, niemand is dat.

10. Neem anderen in vertrouwen

Zoek mensen op die je kan vertrouwen en laat hen weten hoe je je voelt. Zij zien misschien oplossing voor je problemen waar je zelf nog niet aan hebt gedacht. Zelfs als dat niet zo is, dan heb je toch even je hart gelucht. Dit kan je helpen om je minder geïsoleerd te voelen.

Referenties

  • ISW Limits (2006). Stressbeheersing. Leuven: ISW Limits.
  • Van Daele, T., Hermans, D., Van Audenhove, C., & Van den Bergh, O. (2012). Stress prevention through psycho-education: a meta-analytic review. Health Education & Behavior, 39(4), 474-485.
  • White, J. (2000). Treating anxiety and stress: a group psycho-educational approach using brief CBT. Chichester: Wiley.

Auteur: Tom Van Daele

Tom Van Daele (persoonlijke website) is als psycholoog en wetenschappelijk medewerker verbonden aan het Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. Daar doet hij onderzoek naar de effectiviteit van stressbeheersingscursussen en de mogelijkheden van e-mental health voor de eerste lijn in Vlaanderen.