Littekens op de ziel: Een breder perspectief op trauma

Het taboe dat lange tijd rustte op psychisch trauma is gedurende de afgelopen drie decennia gesmolten als sneeuw voor de zon. Hoewel het nu de meest evidente zaak ter wereld lijkt, is men slechts zeer moeizaam tot het besef gekomen dat verschrikkelijke gebeurtenissen littekens achterlaten op de ziel, en kunnen leiden tot ernstige en persisterende psychische problemen. Een belangrijke factor in de erkenning van deze realiteit was de inclusie van de Post-Traumatische Stress Stoornis (PTSS) in de derde editie van het toonaangevende psychiatrische handboek DSM in 1980. Het PTSS-model van trauma benadrukte voor het eerst dat de externe gebeurtenis, en dus niet een vooraf bestaande persoonlijke factor, de primaire oorzaak is van traumatische pathologie (1). Daardoor werden de mensen die zich met dergelijke klachten aanmelden niet langer bekeken met de achterdocht en verdachtmaking die voorheen zo kenmerkend was bij de behandeling van deze fenomenen (2). De komst van PTSS heeft bovendien een belangrijke stimulans gegeven aan het wetenschappelijke onderzoek rond trauma.

Er slechter aan toe na psychologische hulp?

De diagnose van PTSS biedt clinici concrete handvatten om hulp te bieden in contexten van trauma. Sinds halfweg de jaren 1980 is ook de humanitaire hulpverlening meer en meer gericht op de psychische gevolgen van rampen en gewelddadige conflicten (3). Het verbaast niemand meer dat bij dergelijke humanitaire crisissen naast artsen en verplegers ook psychologen en sociaal werkers worden overgevlogen om daar, ter plaatse, een soort “psychologische eerste hulp” te bieden. In de confrontatie met dit werk is men echter op de beperkingen gebotst van een visie op trauma die uitsluitend uitgaat van een medisch-psychiatrische bril. Mensen die interventies kregen aangeboden zoals debriefing, waarbij men de slachtoffers zo snel mogelijk laat spreken over de schokkende gebeurtenis, waren er tegen de verwachtingen in soms slechter aan toe dan de mensen die geen hulp hadden gekregen (4). Ook het wetenschappelijke onderzoek rond PTSS heeft een aantal bevindingen geproduceerd die, ironisch genoeg, de basisassumpties van dit model ondergraven (5).

Dat brengt ons in een lastig parket: wat we weten over trauma voelt als heel intuïtief en vanzelfsprekend aan, maar wordt niet steeds bevestigd in empirisch onderzoek of in de klinische praktijk. Dergelijke paradoxale bevindingen maken het noodzakelijk dat traumaonderzoekers hun eigen onuitgesproken veronderstellingen expliciteren, en hun modellen aanpassen om deze bevreemde bevindingen een plaats te geven. Dat raakt dikwijls een gevoelige snaar: veel hulpverleners en traumaslachtoffers vrezen dat een discussie over de validiteit van de PTSS-diagnose ons terug kan leiden naar de valkuilen van het verleden (stigmatisering, beschuldiging en verwerping van de traumapatiënt).

Trauma komt veel vaker voor dan we denken

In het huidige PTSS-model van trauma zitten een aantal foute assumpties. Zo blijkt de centrale veronderstelling rond het ontstaansmechanisme van traumatische pathologie niet te stroken met de observaties uit grootschalige studies. Men ging er bijvoorbeeld van uit dat traumatische gebeurtenissen zeer uitzonderlijk waren, terwijl achteraf bleek dat ruim 90% van de populatie vroeg of laat zo’n gebeurtenis meemaakt, zelfs in een westerse context. Ook ging men er van uit dat de blootstelling aan zo’n gebeurtenis op onmiddellijke of quasi-automatische wijze zou lijden tot traumatische pathologie, maar men observeerde dat slechts een minderheid van de blootgestelde mensen daadwerkelijk langdurige problemen ontwikkelde (6). Op de één of andere manier moeten persoonlijke factoren dus een rol spelen, aangezien niet iedereen een trauma ontwikkelde na soortgelijke ervaringen. Een hele resem aan beschermende en risicofactoren werden geïdentificeerd, maar men botste vooral op het onvermogen om te voorspellen wie op welk soort gebeurtenis een trauma zou ontwikkelen (7).

Teveel aandacht voor het individu

Een ander punt van kritiek is dat het huidige biomedische model van trauma de problemen van mensen decontextualiseert en individualiseert. Vanuit een medisch-psychiatrische aanpak ligt het voor de hand om er van uit te gaan dat de gevolgen van een verschrikkelijke gebeurtenis zich in het hoofd en het lichaam van het getroffen individu inschrijven. Om deze te behandelen, moeten we ons dan ook richten op dat individu. Dergelijke strategieën zouden evenwel niet adequaat zijn om collectieve trauma’s het hoofd te bieden (zoals in de context van natuurrampen, burgeroorlog, genocide, etc.) (8). Aansluitend slaagt men er moeilijk in om de rol van de sociale, politieke of economische context in rekening te brengen, zowel voor wat betreft het ontstaan als het herstel van trauma. Sommige critici beweren dat, in de nasleep van collectief trauma, de nadruk op het psychisch welbevinden van het individu meer collectieve vormen van actie in de weg staat. Men vreest met andere woorden dat de nadruk op een individualistisch traumamodel leidt tot een verwaarlozing van meer politiek gerichte acties, zoals pogingen om de sociopolitieke of economische contexten van waaruit trauma ontstaat te wijzigen (9).

Kort samengevat: de biomedische aanpak van trauma opent enkele concrete sporen om mensen te helpen, maar gaat tegelijk voorbij aan belangrijke andere dimensies van dit complexe probleem. Zo is er een grote noodzaak om uit te werken hoe we subjectieve en contextuele dimensies kunnen verrekenen in klinische interventies. Om dit te bereiken, is conceptueel of theoretisch onderzoek noodzakelijk. Het vormt immers de basis van waaruit men meer concrete acties op het terrein kan vormgeven.

Vanuit dergelijk onderzoek wint het idee aan kracht dat herstel van (collectieve) trauma’s ook sociopolitieke veranderingen vraagt. Een voorbeeld kan dit beter tastbaar maken: in Ecuador werd de bevolking door de eigen overheid gedurende decennia geterroriseerd. Onschuldige burgers verdwenen plots, werden beroofd van hun vrijheid en gemarteld, of zelfs geëxecuteerd zonder proces. Al deze wandaden werden systematisch ontkend en zorgvuldig verborgen gehouden door de regering. Hoewel de toestand sterk verbeterd is met de verkiezing van Rafael Correa Delgado in 2007, heerst er nog steeds een klimaat van angst en stilzwijgen. Dit staat een herstel van de ondergane trauma’s in de weg (10). Onderzoek toont aan dat processen op een collectief niveau (de graduele erkenning van het door de staat georganiseerde geweld en de begane misdaden; de politieke hervormingen die worden doorgevoerd om hier paal en perk aan te stellen; het aansprakelijk houden en bestraffen van hooggeplaatste betrokkenen) samengaan met verbeteringen in het psychisch welzijn van de slachtoffers en hun herstelproces bevorderen. Het is met andere woorden mede doorheen wijzigingen in de sociopolitieke context dat men in het reine kan komen met een traumatisch verleden. Dit is slechts één van de vele, soms complexe manieren waarop individueel herstel en sociale processen intrinsiek met elkaar verweven zijn.

Auteur

Gregory Bistoen is klinisch psycholoog en onderzoeker aan de Universiteit Gent. In zijn werk vertrekt hij vanuit een aantal problemen met de klassieke, psychiatrische benadering van trauma. Hij tracht hierop een alternatief perspectief te bieden aan de hand van uiteenlopende bronnen uit de filosofie, de psychoanalyse en de politieke theorie. Daarnaast werkt hij tevens als klinisch psycholoog in een privépraktijk.

Lees meer in de publicatie van deze auteur die eind februari verschijnt bij Palgrave Macmillan “Trauma, Ethics and the Political beyond PTSD: The Dislocations of the Real”.

Referenties

  1. McFarlane, A., & de Girolamo, G. (2007). ‘The Nature of Traumatic Stressors and the Epidemiology of Posttraumatic Reactions’ in B. van der Kolk, A. McFarlane, & L. Weisaeth (eds) Traumatic Stress: The Effects of Overwhelming Experience on Mnd, Body and Society (New York: The Guilford Press), 129-154.
  2. Young, A. (1995). The Harmony of Illusions: Inventing Post-Traumatic Stress Disorder (Princeton: Princeton University Press).
  3. Pupavac, V. (2004). ‘Psychosocial Interventions and the demoralization of humanitarianism’, Journal of Biosocial Science, 36(4), 491-504.
  4. Rose, S., Bisson, J., Churchill, R., & Wessely, S. (2002). ‘Psychological Debriefing for Preventing Post Traumatic Stress Disorder (PTSD)’, Cochrane Database of Systematic Reviews, 2. Art. No.: CD000560.
  5. Rosen, G. M., & Lilienfeld, S. O. (2008). ‘Posttraumatic Stress Disorder: An Empirical Evaluation of Core Assumptions’, Clinical Psychology Review, 28, 837-68.
  6. Kilpatrick, D. G., Resnick, H. S., Freedy, J. R., Pelcovitz, D., Resick, P. A., Roth, S., & et al. (1998). ‘The Posttraumatic Stress Disorder Field Trial: Evaluation of the PTSD construct – Criteria A through E’ in T. A. Widiger, A. J. Frances, H. A. Pincus, R. Ross, M. First, R. Ross, M. Kline (eds) DSM-IV sourcebook, vol.4 (Washington, D.C.: American Psychiatric Press), pp. 803-44.
  7. Ozer, E. J., Best, S. R., Lipsey, T. L., & Weiss, D. S. (2003). ‘Predictors of Posttraumatic Stress Disorder and Symptoms in Adults: A Meta-Analysis’, Psychological Bulletin, 129, 54-73.
  8. Bracken, P. J. (2002). Trauma, Culture, Meaning and Philosophy (London & Philadelphia: Whurr Publishers).
  9. Craps, S. (2010). ‘Wor(l)ds of Grief: Traumatic Memory and Literary Witnessing in Cross-Cultural Perspective’, Textual Practice, 24(1), 51-68.
  10. Donoso G. (Forthcoming 2017). “Survival Stories of Political Trauma. The Subjective Implications of Social Recognition in Ecuador” in Adlam J. et al, Jessica Kingsley Publishers (JKP) Eds, Violent States: Individual to International Creative States: Overcoming Violence.